Uit het kerkelijk leven.
De Hervormde Kerk geen vrijzinnige Kerk - De onderteekening van de drie Formulieren van Enigheid - Modern en achterlijk - De Paus van Rome de Anti-Christ?
De Hervormde Kerk geen Vrijzinnige Kerk.
Niemand van de lezers van ons Bondsblad zal zich er over verwonderen dat de Redactie van "De Waarheidsvriend" een dergelijke stelling aandurft: "De Hervormde Kerk geen Vrijzinnige Kerk". Dat staat voor ons als een paal boven water. Bij al de rijk variëerende en telkens veranderende meeningen, welke men in deze kan hooren in Hervormde kringen, blijft dat voor ons vast staan: "De Hervormde Kerk geen Vrijzinnige Kerk".
Geest en hoofdzaak van onze Hervormde belijdenis is bekend: in het midden staat de Christus der Schriften; en het karakter onzer Hervormde Kerk is in Woord en sacrament, in liturgie en lied: het evangelie des Kruises.
De positieve belijdenis aangaande God den Vader, Schepper des hemels en der aarde; de zeer stellige belijdenis aangaande Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heere: de aloude belijdenis aangaande den Heiligen Geest — en alzoo de positief-christelijke belijdenis aangaande een eenig en drieëenig Goddelijk Wezen staat in het centrum; naar den aard en het wezen, den geest en de hoofdzaak van onze kerkelijke belijdenisschriften: de Ned. Geloofsbelijdenis, den Heidelb. Catechismus en de Vijf Leerregels van Dordt.
De bediening des Woords en der sacramenten en der gebeden moet in dat teeken staan. Dat is wet en regel onder ons. En wie hierin principieel verschilt en toch in de Hervormde Kerk blijft, neemt z'n plaats daar wederrechtelijk in en kan het alleen met „onwaarachtig geschipper'' (woorden van de modernen dr. Hooykaas) daar uithouden, dank zij de slappe houding der hoogere Besturen, die met hun eigen positie verlegen zitten.
Dit alles weten de lezers van ons Bondsorgaan. Loochenaars van de Godheid van Christus hooren niet in onze Hervormde (Gereformeerde) Kerk thuis. Die een ander evangelie brengen dan het evangelie des Kruises, moeten ophouden langer wederrechtelijk hun plaats in te nemen in de Herv. (Geref.) Kerk, die door al dat verschrikkelijk geknoei hoe langer hoe meer haar kracht en sieraad verliest en daardoor ook niet meer de belangrijke plaats kan innemen in het midden des volks, zooals de Heere toch wil, dat Zijn Kerk als een getrouwe getuige van Jezus Christus doen zal. God heeft haar geroepen, om een licht op een kandelaar, om een stad op een berg te zijn, een leidsvrouwe des voIks en een raadgeefster van velen, doch de innerlijke verdeeldheid des Koninkrijks verzwakt de positie, doet schande en smaadheid erven, terwijl anderen de plaats gaan innemen, ter rechter-en ter linkerhand. Bijten en schoppen naar rechts en naar links baat hier niet veel. Regeneratie — wedergeboorte en vernieuwing — bekeering tot God in den weg Zijns Woords, aangegrepen en geleid door Zijn Geest, dat is noodig.
Waarom wij nog weer eens de stelling verkondigen: "De Hervormde Kerk geen Vrijzinnige Kerk"? Omdat we dezer dagen in onze overtuiging in deze weer eens gesterkt zijn; daar niemand minder dan een van de Vrijzinnige voormannen in onze Herv. Kerk dezelfde stelling heeft uitgesproken en verdedigd bovendien. Dat zit zóó.
Men weet, dat onder de Vrijzinnig-Hervormden (wat een onmogelijke naam is en blijft door die dwaze combinatie van „vrijzinnig" en "hervormd'", wat een combinatie van „wit" en „zwart" is, of van „water" en "vuur", daar Hervormd is: „gehoorzaam en onderworpen aan Gods Woord", wat de heerlijkste vrijheid is voor een geloovig christenmensch!) een beweging is van „verzamelen blazen". Men hoort vragen als: "hoe sterk zijn wij"? Men wil ten oorlog trekken tegen de orthodoxen. Men wil eigen positie verdedigen en de plaats ter woning uitbreiden. Men voelt zich. De sabel rinkelt. De mobilisatieklokken luiden.
Dan worden allerlei hoopvolle leuzen aangeheven. Allerlei gedachten gelanceerd. En zoo heeft men in de laatste maanden ook weer — tot aanmoediging in den strijd — van "Vrijzinnigen kant de stelling verkondigd: „de Hervormde Kerk is een Vrijzinnige Kerk". De predikanten Priester en Aris, ijverige propagandisten, voorop. Doch nu komt dr. M. C. van Mourik Broekman, Ned. Hervormd predikant te Breda, zelf vrijzinnig, tegen deze stelling op. Kras hadden de moderne dominé's Priester en Aris zich uitgedrukt. De vrijzinnigen moesten niet verdraagzaam zijn tegenover die onverdraagzame orthodoxen. Ze moesten maar eens toonen wie zij, de vrijzinnigen waren en de orthodoxen moesten uitgeroeid als onkruid; want de Hervormde Kerk is een Vrijzinnige Kerk en daarin behooren die onverdraagzame orthodoxen niet thuis, enz. enz.! 't Eene snorkend manifest volgde op het andere. Alleen voor de vrijzinnigen is maar plaats in de Hervormde Kerk en voor die orthodoxen, die zóó onverdraagzaam zijn, dat ze de Christusprediking en de loochening van het evangelie des Kruises, dat overeenkomstig Schrift en belijdenis is, op gelijken voet willen behandelen! Tegen dat „onkruid uitroeien" en al die fraaiïgheid, die er mee samenhangt komt dr. Van Mourik Broekman (in 't Vrijzzinnig Weekblad Kerk en Volk" (arm volk, dat van zoo'n Kerk heil verwacht!) en schrijft dan ongeveer als volgt:
„Men wil van vrijzinnige zijde tegen de onverdraagzaamheid (der orthodoxen) te keer gaan. Vandaar het voelen voor de z.g.n. scherpe resolutie, welke de eischen der (orthodoxe) onverdraagzamen wilde doen afwijzen. Om der verdraagzaamheid wil — zegt men — moet men „het onkruid" uitroeien. Men is niet „wijs" als men de onverdraagzaamheid (der orthodoxen) niet bestrijdt waar men ze tegenkomt. Zou hier — 't zou de eerste maal niet zijn dat zulks gebeurde — een beeld niet op gevaarlijke gedachtewegen hebben geleid? Want is hetgeen de vrijzinnigheid ten aanzien der orthodoxie heeft te doen hetzelfde als wat een tuinman inderdaad moet doen ten opzichte van het onkruid in zijn tuin? De tuin is van hem en hij mag uitroeien. Maar staat het zoo met de Kerk? Zoowel de heer Priester als de heer Aris verzekeren, „dat de Hervormde Kerk in wezen vrijzinnig is", maar dat lijkt mij zeer twijfelachtig, gelijk ik ook reeds in „De Hervorming" verklaard heb op een desbetreffende vraag van den eerste. Met den besten wil van de wereld kan ik dat niet inzien. De Hervormde Kerk lijkt mij nog altijd historisch zoowel als psychologisch gezien, een oud-Hollandsche gereformeerde Kerk, een Kerk der vaderen, al hebben daar nazaten van een anderen geest wel hun toegang verkregen. Zij is in mijn voorstelling — ik ben overigens huiverig voor beelden — een antiek gebouw, hier en daar in nieuwen stijl gerestaureerd. De moderne ornamentiek ziende, heeft men geen recht om den eigenlijken stijl, waarnaar het opgetrokken is, te miskennen. Was de Hervormde Kerk een vrijzinnige naar idee en beginsel, dan zouden de moeilijkheden van thans niet bestaan. En dan zou het m.i. recht en noodzaak zijn om de confessioneelen uit te drijven, dit althans te beproeven. Dan moest een vereeniging als die der Vrijzinnig Hervormden elke geste van confessionalisime direct bij de kerkbesturen aanklagen, voortdurend weer. Zooals een tuinman voortgaat met schoffelen om het onkruid niet te laten overwoekeren. "M.i staan de zaken echter anders".
Wij kunnen niet anders dan ons over de uiteenzetting van den vrijzinnigen dr. Van Mourik Broekman verheugen. De Hervormde Kerk = een oud-Hollandsche gereformeerde Kerk, een Kerk der vaderen, in gereformeerden stijl gebouwd. Dan hooren de Confessioneele menschen, de menschen van de Confessie der vaderen, in de Herv. (Geref.) Kerk thuis en de vrijzinnigen zijn degenen die den gereformeerden stijl van het huis der vaderen verknoeien en bederven. Nader wordt de scherpe tegenstrijdigheid van de vrijzinnigen en de orthodoxen nog in 't licht gesteld. Want dr. v. Mourik Broekman zegt: „Verschillende beschouwingen over godsdienstige waarheid zijn er bij de vrijzinnigen en de orthodoxen. Voor een vrijzinnig geloofsbesef is die niet gebonden aan een van God gegeven bovennatuurlijk heilsinstituut, de Kerk. Dat doet een orthodox Protestant wel. Haar Kerk-idee is fundamenteel anders dan de onze. Als God Zijn waarheid in de Kerk heeft geschonken, moet deze haar handhaven; dat is plicht, niet meer en niet minder. Laat het naar onze over tuiging „waan" zijn, gelijk ook omgekeerd gedacht wordt — men moet redeneren vaniuit een eenmaal bestaand uitgangspunt.
Op kerkelijk gebied hebben wij te vragen: welke zijn de consekwenties van een bepaalde waarheids-beschouwing? En elk der kerkelijke groepen is verplicht zich aan die consekwenties te houden. Ik zou het confessionalisme nooit onverdraagzaamheid als een ondeugd durven te verwijten. En het is geen verdraagzaamheid, als wij in de Hervormde Kerk de orthodoxie hare plaats willen laten, maar consekwentie van ons standpunt inzake het ontvangen van waarheid en van het wezen eener Kerk. Het is geen onverdraagzaamheid, als een confessioneele orthodoxie de vrijzinnigen wil weren en uitbannen. Zij is soms nog minder aanvallend dan men zou kunnen verwachten".
Dr. Van Mourik Broekman was dan ook om drieërlei oorzaak tegen de scherpe resolutie. Hij is er voor, dat tot de grondslagen der consekwenties wordt terug gegaan en dat moet worden uitgemaakt: welke Kerkidee en openbaringsbeschouwing in de Hervormde Kerk zal moeten heerschen. Waarlijk niet in lust tot strijd moet in de Hervormde Kerk een beslissing genomen worden, maar omdat de toestand onhoudbaar is, gelijk hij is. Verdeeldheid, verbittering; overal een kankeren! Gemeenten onderling verscheurd. Een tegen zichzelf verdeeld huis. Maar door uitvoering der scherpe resolutie zou dit niet veranderd, eer verergerd zijn — dit was mijn practisch bezwaar er tegen; zou nog, afgezien van het feit, dat men tot een zedelijke deugd niet mag dwingen, een eisch gesteld zijn, waaraan de tegenpartij niet kon voldoen — dit was mijn principieel bezwaar er tegen; zou iets van onze noblesse geschonden zijn — dit was mijn zedelijk bezwaar er tegen".
Wij zijn dr. Van Mourik Broekman dankbaar voor deze beschouwingen, zoo kalm en duidelijk door hem op papier gezet. Wij zullen er graag een en ander van noteeren en wij hopen, dat de vrijzinnigen het ter harte zullen nemen. Dat de Gereformeerde Kerk-ideé en de openbaringsbeschouwing van 't Gereformeerd Protestantisme in onze Oud-Hollandsche Gereformeerde Kerk maar meer en meer tot eere mag komen ! En intusschen is „de Hervormde Kerk geen Vrijzinnige Kerk".
De onderteekening van de drie Formulieren van Eenigheid.
In „De Gereformeerde Kerk" deed een inzender de vraag, of het goed is de Formulieren van eenigheid te onderteekenen. En de redacteur gaf daarop het bescheid, dat, indien de onderteekening er slechts een blijk van was, dat de onderteekenaar met den inhoud dier geschriften nauwkeurig bekend was en dat ze inderdaad de uitdrukking waren van wat hij in zijn hart ter zaligheid geloofde, tegen die onderteekening geen bezwaar zou bestaan. Maar nu tegenwoordig velen die Formulieren onderteekenen, die niet eenmaal in staat zijn ze goed te lezen, en zich rekenschap te geven van wat er in geleerd wordt, nu bevordert de onderteekening de oppervlakkigheid en waanwijsheid, en kan deze niet goedgekeurd worden. Te minder, omdat vele menschen meenen dat zij al Gereformeerd zijn, als ze hun handteekening onder de belijdenis gezet hebben.
Wij hebben met verbazing dit antwoord gelezen. Niet, dat wij, naar het spotbeeld van de liberale pers daarvan gegeven, elken orgeltrapper en schoonmaakster de Drie Formulieren van Eenigheid ter onderteekening zouden willen voorleggen — hoewel liberale menschen er dikwijls niet vies van zijn om zulken menschen allerlei beloften af te persen, b.v. dat ze hun kinderen bij „de fijnen" niet op school mogen zenden, enz. — maar het onderteekenen van de belijdenisschriften als zoodanig veroordeelen wij geenszins, noch in de Kerk, noch in de school. Daarom waren wij het ook volstrekt niet eens met het relaas, dat onlangs de heer Stemerding, directeur van de Hervormde Kweekschool te Rottendam en Inspecteur van Christelijk Volksonderwijs, in verband met deze aangelegenheid in „de School met den Bijbel" gaf. Zeker, men kan het altijd wel bespottelijk maken. Doch dat neemt de beteekenis en den ernst van de zaak zelve niet weg!
Of het dan niet waar is, dat velen niet eens weten, wat er in de Drie Formulieren van Eenigheid staat? Ja, die niet eens weten wat de Drie Formulieren van Eenigheid zijn, noch zelfs hoe ze er uit zien? Zeker weten we, dat dit helaas! het geval is bij velen. En op de ethische Kweekscholen zal men zeker niet meewerken, dat jonge onderwijzers straks „thuis" zijn in den Catechismus; minder nog zal men moeite doen ze „thuis" te maken in de Ned. Geloofsbelijdenis; en zeker niet zal men de Dordtsche Leerregels met liefde aanbevelen en voorleggen. En zoo is het in zoovele kringen ! Men lacht onze Gereformeerde jongens en meisjes eenvoudig uit, wanneer ze gereformeerde jongelingsvereenigingen of gereformeerde meisjesvereenigingen verkiezen boven de vereenigingen die staan op algemeen-christelijken grondslag! Moet men dan overal dat „gereformeerd" bij halen? — zegt men. Maar men vergeet, dat met dat al het gereformeerde dan tegelijk verloren gaat! En daarom hadden wij van „de Gerefonmeerde Kerk" ook een ander antwoord verwacht. Niet om te zeggen: met de onderteekening van de Drie Fonmulieren van Eenigheid is het voldoende en genoeg in deze. Maar ook niet: omdat er zoovelen zijn, die niet in de Drie Formulieren van Eenigheid thuis zijn, moet men ook de onderteekening maar nalaten. Men moest liever er op aandringen, dat vooral bij het geestelijk werk, waarvoor een gereformeerde levens-en wereldbeschouwing zoozeer noodig is, ook de Drie Formulieren van Eenigheid méér op den voorgrond moeten komen. Eerst in het onderwijs en bij de opleiding. En dan in de practijk. Het onderzoek én het onderricht van de Gereformeerde Waarheid, aan de hand van de belijdenisschriften, moet noodzakelijk, onmisbaar worden geacht door ons. En dan is de onderteekening van de Drie Formulieren van Eenigheid geen ijdele vertoonimg; maar dan is het een getuigenis, een eenvoudig, eerlijk getuigenis des harten — en ook een erkenning, dat men in zijn werk en in zijn leven zich wil laten leiden en regeeren door de Waarheid Gods zoo kloek en heerlijk door onze Vaderen uitgesproken in de Ned. Gdoofsbelijdenis, in den Heidelb. Catechismus, maar ook in de Vijf Leerregels van Dordt.
Modern en — achterlijk.
In het Ev. Zondagsblad lazen we het volgende stukje:
„In een aankondiging van H. G. Cannegieter's „Oud-Israëls Schrift, het O. Testament naverteld", schrijft prof. Obbink o.a. het volgende: (Zie Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur, no. 3) „De Leidsche Vertaling heeft — en nog meer had — groote wetenschappelijke verdiensten. Maar ze is 25 jaar oud. En die laatste 25 jaar zijn uitermate vruchtbaar geweest voor de oudtestamentische studie, zoodat het niemand, die wetenschappelijke voorlichting wil geven, geoorloofd is een kwarteeuw van wetenschappelijk onderzoek eenvoudig over te slaan en te doen alsof in 1900 het onderzoek beëindigd was. Als de heer C. dat bedacht had, dan zou hij niet hebben nageschreven dat de huisgoden van Laban „hoofdjes van hout of steen op een stok" zijn, of dat Ramses II Miamoen (!) in de 14de eeuw regeerde, of dat de Israëlieten in Aegypte pyramiden bouwden, of dat het stierbeeld het gewone godsbeeld der oude Israëlieten was, of dat in de 10 geboden het maken van Jahwebeelden is verboden, of dat de decaloog uit de 8ste eeuw stamt, of dat Dagon een vischgod was en vischvorm had, of dat in de ark een meteoorsteen lag, of dat Hilkia zelf het wetboek opstelde, enz. — Al deze vergissingen en onjuistheden vloeien voort uit het feit dat hij een bron gebruikte, die niet in alle opzichten bij is".
De Paus van Rome de Anti-Christ?
De vorige week schreven wij iets over de „veile anti-christen" die den Anti-Christ vooraf gaan; in verband met de meening, die veelszins voorgestaan wordt, dat de Paus van Rome de Antichrist is. Men heeft dan nergens oog voor dan voor Rome en voor den Paus. Alsof het materialisme, het atheïsme, het socialisme, communisme, bolsjewisme niet hunne duizenden, tienduizenden, tienmaal tienduizenden verslaan! In verband met deze aangelegenheid kregen wij dezer dagen onder de oogen wat ds. H. P. S ch ol t e, een van de vaders der Afscheiding, geschreven heeft. Hij schreef — in de „Officiëele Stukken" te vinden, gelijk er in „De Wachter" van 6 Maart aan herinnerd wordt — het volgende:
„De Protestantsche christenen zijn altoos zeer gereed geweest om de Apocalyptische namen groote hoer, het groote Babylon, op de Pauselijke kerk toe te passen, zonder te beseffen, dat Rome slechts eene der grootste wijken van dat Babylon is, en dat er door den invloed van een anderen geest dan die des Heeren, verscheidene Protestantsche Wijken zijn aangebouwd.
De gemeente des Heeren is daarom gelijk aan de vrouw in de wildernis, tegengestaan en vervolgd door den Draak (Openb. 12). Johannes en zijne medegetuigen en medegeloovigen hadden daarvan de persoonlijke ondervinding op aarde. Hij zelf kreeg echter van de toekomst een gezicht, tengevolge waarvan hij zich met eene groote verwondering verwonderde. Het was niet meer de in de woestijn voor den draak vluchtende vrouw. Het was eene woestijn en daarin eene vrouw, maar 't was niet meer eene reine Bruid of vrouw, maar een groote hoer, zittende op een scharlaken rood beest. Die aldus verhevene hoer was bekleed en versierd met allerlei kostbaarheden, Openb. 17. Die beschrijving van dat gezicht is zoo duidelijk, dat de uitleggers, die niet geheel den spot drijven met de goddelijke openbaring, daarin erkennen de kerkelijke macht in vereeniging met wereldlijke macht. De meesten evenwel beperken dan de toepassing tot de pauselijke kerkgemeenschap. De Protestantsche kerkgenootschappen achten dat ontzettende verschijnsel niet op zich van toepassing. Rome is volgens hun oordeel Babylon, en de Protestantsche kerken zijn zoovele Sions. Het komt hun niet voor de aandacht, dat, onmiddellijk voor het eind-oordeel van Babylon, eene stem uit den hemel gehoord wordt: gaat uit van haar mijn volk, opdat gij aan hare zonden geene gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt. Als nu Gods volk voor dat eindoordeel zulk eene Hemelsche roepstem zal vernemen, moet dat volk daar gewissdijk in zijn, en wanneer dus door Babylon, de groote hoer uitsluitend de Roomsche of Pauselijke kerkgemeenschap verstaan moet worden, dan moet men tevens besluiten dat het volk van God zich hoofdzakelijk in de Roomsche kerkgemeenschap bevindt, en wat blijft er dan over voor de Protestantsche kerken?
Dat 't zitten op het beest eene machtsoefening beteekent, is onwederlegbaar door de uitlegging, vers 18: de vrouw, die gij gezien hebt, is de groote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde. In vers 2 wordt het reeds aangewezen, dat de bewoners der aarde bedwelmd zijn geworden van hetgene die vrouw hun toediende, terwijl in vers 15 die aardbewoners weder beschreven worden: de wateren, die gij gezien hebt, daar de hoer zit, zijn volken en natiën en tongen. Overal, waar dus die verbintenis tusschen kerkelijke en wereldlijke macht aanwezig is, daar is Babylon, daar is het bewijs, dat de kerkelijke macht door verbintenis met de regeeringen van deze wereld heeft trachten te verkrijgen, wat aan de bruid van Christus, aan de gemeente des Heeren beloofd en verzekerd is in gemeenschap met haren bruidegom en haar hoofd, namelijk de heerschappij over de wereld. Men kan met volle recht Rome het middelpunt en oudste gedeelte van Babylon noemen, doch moet tevens erkennen dat er in den loop der eeuwen onderscheidene Protestantsche wijken zijn aangebouwd, en dat die aanbouw nog niet heeft opgehouden.
Uit de politieke verwarringen en volksberoeringen, gedurende de tegenwoordige Napoleontische wereldregeering, zal derhalve een nieuw tijdvak ontspruiten, waarin de macht des afgronds zich nog duidelijker zal openbaren, terwijl de verschillende regeeringen der wereld zich geheel aan die Satans-politiek zullen overgeven, en, tengevolge daarvan, de hoer haten en verwoesten, vers 16. De kerkelijke macht van de naamdragende christelijke, protestantsche zoowel als roomsche kerken, zal verbroken worden, het Mohammedanisme zelfs niet uitgesloten. Er is eene geheime reden voor dezen haat in de laatste wereldregeerders. Dat die wereldmacht Antichristisch zijn zal, is ontegenzeggelijk, want zij zullen tegen het Lam krijg voeren, vers 14. Gewoonlijk verstaat men door Antichristisch ontkenning van het bestaan van God en Christus. Dit is nochtans volgens de Heilige Schriften geheel anders. Als de verborgenheid der ongerechtigheid geopenbaard zal zijn, namelijk de mensch der zonde, de zoon des verderfs, dan zal hij niet beweren: er is geen Christus, maar hij zal zeggen: ik ben de Christus. Hij zal niet beweren: er is geen God, maar hij zal zeggen: ik ben God, en dat met teekenen en wonderen trachten te bewijzen, zelfs door vuur van den Hemel te laten afdalen. Johannes, in zijn zendbrief geeft duidelijk het merkteeken van den Antichrist op, als hij schrijft: wie is de leugenaar, dan die loochent, dat Jezus is de Christus? Joh. 2 : 22. Daarom is ook het geloof dat Jezus is de Christus, een onwedersprekelijk bewijs der geboorte uit God, 1 Joh. 5:1; terwijl hij 1 Joh. 4 : 2 zegt: hieraan kent gij den Geest Gods: alle geest, die belijdt den in het vleesch gekomen Jezus Christus, die is uit God, en die dat niet belijdt, behoort tot den Antichrist. De Antichrist zal dus ontkennen, dat Jezus van Nazareth de Messias is, - en zichzelven als zoodanig voordoen; zoolang nu de tegenwoordig bestaande christelijke kerken door de wereldregeeringen erkend, beschermd en geduld worden, is het niet mogelijk, dat die Antichristelijke wereldregeering bestaan kan. Want in alle kerkelijke belijdenisschriften, Rome niet uitgezonderd, wordt de ruim 1800 jaren geleden in het vleesch gekomen Jezus, als de Christus beleden. Die kerkelijke invloed moet dus noodzakelijk worden verwoest.
Het Mohammedanisme kan zelfs niet worden geduld, want de Antichristrsche wereldbedwinger kan geen profeet boven Christus erkennen, en de Antichristische aanmatiging van hetgene aan den Christus Gods is beloofd, de koninklijike heerschappij over de geheele wereld, moet van zelve dien laatsten wereldbedwinger en de aan hem onderworpene wereldregeeringen dringen, om alle andere valsche godsdiensten te verwoesten. Alleen de Joden kunnen onder die heerschappij worden geduld, dewijl zij daarin aan den Antichrist gelijk zijn, dat zij loochenen, dat Jezus is dé Christus. De Heere heeft dan ook aan de Joden voorspeld: Ik ben gekomen in den naam mijns Vaders en gij hebt mij niet aangenomen; indien iemand komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen.
Was nu de door den draak vervolgde vrouw niet verdrongen door de Babylonische hoer, en was kerkelijke leer en belijdenis waarachtig levendig geloof, dan kon er een veelvuldige getuigenis voor Jezus verwacht worden. Daar dit evenwel niet het geval is, zoo is er te verwachten, wat trouwens ook is voorspeld, dat er tijdens de openbaring van den mensch der zonde, van den zoon des verderfs, de afval zal komen, 2 Thess. 2 : 3. Voor dien afval wordt het naamdragend christendom meer en meer rijp en vatbaar. Tegen dien afval behoort de oprecht geloovige zich te wapenen. Geene gemeenschap van geloovigen kan zich waarborgen tegen het dreigende gevaar, door de bevolkte wijken van Babylon te verlaten en eene nieuwe wijk aan te bouwen. Dit is reeds zoo dikwijls sedert de Reformatie beproefd, doch de geschiedenis heeft geleerd, dat, al scheen het ook dat in den aanvang de bruidsgestalte te voorschijn kwam, spoedig werd het Babylonisch wezen weder merkbaar en de verwarring meer verspreid".
Tot zoover ds. Scholte.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1925
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
