FINANCIËN
Postgiro 138421.
Laat ik maar met het voornaamste beginnen. Mijn gironummer is deze week afgekomen. Het is 138421. Heel wat hooger dus dan het vorige. Als nu de inkomsten maar niet omgekeerd, evenredig worden!
Mag ik nu echter een verzoek doen? Dit gironommer staat op naam van den „Penningmeester van den Gereformeerden Bond" enz. Mijn eigen gironommer is 'n ander. Dat is ook veel lager, maar dat doet er nu niet toe. Laat ieder die mij per giro wat zendt, dit dus doen aan den „Penningmeester van den Gereformeerden Bond, enz., te Veenendaal". Laat men den naam van ds. Jongebreur daarbij liefst maar heelemaal weglaten, want door mijn naam er bij te vermelden zou zoo licht verwarring kunnen ontstaan. Alle gelden die op dat gironommer liggen te wachten, kunnen dus nu verzonden worden. Ik hoop, dat ze 't in Den Haag druk zullen krijgen er mee, nóg drukker dan ik het de laatste week gehad heb.
Ja, 'k heb het ook druk gehad van de week, extra druk zelfs. Soms met het halen van gelden van gezonden postwissels? vraagt ge misschien. Nu, dat nu bepaald niet, hoewel ge straks zult hooren dat dat ook niet is tegengevallen. Maar laat ik nu eerst maar eens vertellen waarin mijn buitengewone drukte dan wèl heeft bestaan.
O, dat is natuurlijk de opening van die nieuwe Veensche Kerk hoor ik hier of daar iemand zeggen. Maar wat gaat ons dat als lezers van „.De Waarheidsvriend" aan? Gij hebt gelijk, mijn vriend, daarom zal ik er in „Financiën" ook niet veel van vertellen. Maar iets moet mij toch van het hart. Immers, waar het hart vol van is, loopt de mond, in dit geval de pen, van over. En dan zal niemand, die iets kent van mijn verhouding tot een gemeente, die ik 23 jaar gediend heb, zich verwonderen als ik zeg dat mijn hart vol is van blijdschap, dat Veenendaal naast zijn oude, nu ook zijn nieuwe, zijn Julianakerk bezit. Als ik dat niet zeide, zouden mijn Veensche lezers het mij terecht kwalijk nemen en ik zou bang zijn dat het straks onze Paasch-collecte afbreuk zou doen. In dat opzicht is het dus voor onze „Financiën" niet van belang ontbloot dat ik er niet heelemaal van zwijgen kan.
Ja, wij hebben hier in ons goede Veen op Donderdag 1 Maart een kostelijken avond gehad. Ieder voelt, dat er heel wat voorbereidende werkzaamheden aan vooraf waren gegaan. En vandaar ook mijn extra drukte, maar al die moeite en drukte werd ruimschoots vergoed toen ik daar Donderdagavond voor die overweldigende schare het Woord des levens mocht verkondigen. En neen, stel u gerust, ik ga u geen verslag doen van de woorden die daar toen door verschillende monden gesproken zijn. Wie daar belang in stelt, kan het lezen op een andere plaats in dit blad. Maar wat ik wel wil en mag zeggen is, dat ons hart geroerd was, niet om wat wij hadden gebouwd, maar om wat God ons in Zijn groote liefde en in Zijn rijke genade geschonken had. De slotzang, waarmee wij ons samenzijn besloten: „Looft God, looft Zijn Naam alom, Looft Hem in Zijn heiligdom", leefde dan ook niet slechts in mijn, maar in veler ziel. En het was mij een oorzaak van groote blijdschap dat een der eerste brieven van instemming met 't gehoorde dien ik ontving, een brief was van de weduwe van onzen ontslapen Penningmeester, Mevrouw Fliehe, die den heelen dienst per radio beluisterd had en die niet kon nalaten om Veenendaal geluk te wenschen met zijn tweede kerk, waarin straks door drie .......... .
Maar neen, verdere aanhalingen uit dit schrijven mag ik kieschheidshalve niet doen. Laat ik mevr. de wed. Fliehe dus langs dezen weg mogen danken voor haar sympathie-betuiging en laat ik haar zeggen dat velen het zeker van harte eens zijn met haar geslaakte verzuchting: „Och, dat mijn overleden man dit ook nog eens had kunnen beluisteren, maar hij hoort nu schooner dingen".
We hebben hier dus een goeden en gezegenden avond gehad. En zeker een collecte voor onze Fondsen, zegt ge misschien? Neen, mis geraden. We zijn wat dat betreft nu maar eens bij Jeruzalem begonnen en bij Jeruzalem gebleven. Daar is een spreekwoord dat spreekt van twee kleedingstukken, waarvan het eene wat dichter om het lichaam sluit dan het andere, en dat hebben we hier in 't Veen nu ditmaal eens in toepassing gebracht.
Gij moet n.l. weten, dat we hier ook een College van Kerkvoogden hebben. Beste menschen hoor, die in de beste harmonie met den Kerkeraad de belangen der gemeente uitnemend, dienen. Maar zij hebben één gebrek, als het tenminste een gebrek genoemd mag worden, en dat is, ik zou haast zeggen, het gebrek van alle Penningmeesters, dus van ondergeteekende niet uitgezonderd, dat zij wel eens wat ongerust, wat te ongerust zijn over de centen. Waar moet het vandaan komen? vragen zij zichzelf en anderen wel eens angstig af. Zoo'n kerk, die ons ongeveer een ton heeft gekost, hoe zal die zichzelf bedruipen kunnen? Nu heb ik, toen ik zelf nog geen Penningmeester was, hen altijd gerust trachten te stellen en gezegd: broeders, dat komt best terecht, want gij zult eens zien dat dadelijk alle plaatsen verhuurd worden en dan is de zaak ineens al gezond. Zij wilden dat nooit gelooven en hielden mij dan altijd voor een onverbeterlijken idealist. En ziet daar, inplaats van er voorloopig enkele honderden over te houden, zooals sommigen vreesden, komen, zij nu in hun nieuwe kerk met 1050 zitplaatsen, werkelijk nóg plaatsen te kort. Ik wil daar alleen maar mee zeggen hoe daarmee al hun Kerkvoogden-vrees is beschaamd. Bezorgd behoeven zij dus niet meer te zijn, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat zorgen hun van God geboden plicht blijft. En om hun nu in die zorg zooveel mogelijk tegemoet te komen, heeft de Kerkeraad niet willen zeggen: nu beginnen we in onze nieuwe kerk dadelijk een collecte te houden voor de Fondsen van den Gereformeerden Bond. Neen, wij hebben allen eenparig gevoeld: de extra-collecte, die wij op zoo'n avond natuurlijk houden, moet nu voor de kerk zelve zijn. Alzoo is dan ook geschied. Wat die collecte nu opgebracht heeft, doet er niet toe. Laat ik alleen zeggen, dat het voor onzen Bond ook een aardig appeltje voor den dorst zou geweest zijn, en daarom heb ik er als Penningmeester wel een beetje naar gewatertand, maar een mensch kan nu ook in dezen eenmaal geen twee heeren dienen. 'k Heb echter een kleine hoop, dat het nu met de Paaschcollecte wel goedgemaakt zal worden en dat er dan misschien ook voor onze Fondsen nog wel een extra-dankoffertje zal overschieten.
De Paaschcollecte! Maar neen, dat blijft een onderwerp voor de volgende week. We gaan nu de ontvangsten eens tellen. Eerst een collecte uit
P a p e n d r e c h t, gehouden bij een spreekbeurt aldaar op Donderdag 16 Febr. door ds. W. Wesseldijk, van Sluipwijk, afgezonden door ds. M. Ottevanger, zijnde een bedrag van ƒ 30.36 voor het Studiefonds. 'k Ben dus al boven mijn ƒ 10.— van de vorige week. Dan een gift uit
A m e i d e, van F.A. Veldhuizen ƒ 1.—. Verder uit:
B a r e n d r e c h t een schrijven van mijn ouden vriend D. Vroon, die door middel van de radio onzichtbaar tegenwoordig geweest was bij de ingebruikneming onzer nieuwe kerk en die mij nu ƒ 2.50 zond, zijnde zijn contributie voor het Bondslidmaatschap + ƒ 1.— voor het Studiefonds. Voorts een collecte uit de plaats mijner geboorte, waar de vette letters voor gebruikt moeten worden. Uit
O u d e r k e r k a.d. IJ s s e l n.l. werd mij door ds. J. Enkelaar aldaar toegezonden een bedrag van
HONDERD EN EEN GULDEN EN ZEVEN EN VIJFTIG CENT
(ƒ 101.57), zijnde een collecte gehouden bij een spreekbeurt op Woensdag 22 Februari door ds. J. Goslinga te Utrecht. De Ouderkerkers willen dus blijkbaar hun ouden roem handhaven. Zij doen het niet beneden de vette letters. Dan is er in
H a z e r s w o u d e een Mejuffrouw C. Qualm. Ik vermoed, dat die medelijden gekregen heeft met mijn ƒ 10.— van de vorige week en er toen haar busje no. 73 eens op heeft nagezien. En werkelijk dat viel niet tegen. Zij zond mij althans uit dat busje ƒ 25.— voor het Leerstoelfonds. Ja, die Rijnstreek is zoo kwaad nog niet. Dat ondervind ik daar net weer, terwijl ik de mededeeling deed over Hazerswoude. Immers daar kwam net weer de Dinsdagmiddagpost aan. Even wachten dus, dacht ik. En jawel hoor, weer wat uit de Rijnstreek. Ditmaal uit
B o d e g r a v e n, een briefkaart van ds. Pott aldaar, van den volgenden inhoud: „Gister is coll. Van Dorp hier opgetreden — tegelijk beurt voor de Fondsen van den Gereformeerden Bond. Collecte
DRIE HONDERD EEN EN ZESTIG GULDEN, TWINTIG CENTS
(zegge ƒ 361.20). Dat helpt nog eens voor 't eindbedrag. Prachtig hoor! 'kBen er erg blij mee, want als ik nu ga optellen kom ik tot de som van
f 520.13
(de ƒ 1.50 contributie niet inbegrepen). 'k Mag dus wel eindigen met mijn hartelijken dank te brengen aan allen die hiertoe meegewerkt hebben en bovenal met een Soli Deo Gloria.
Veenendaal.
De Penningmeester,
Ds. M. J0NGEBREUR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's