GEESTELIJKE OPBOUW
DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE 't IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (18)
DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE 't IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (18)
In de Gereformeerde Kerken is door prof. dr. H.H. Kuyper een ontwerp opgesteld, dat als Concept-Regeling voor de verkiezing van Ouderlingen en Diakenen bekend is en afgedrukt in „Kerkenordening van de Gereformeerde Kerken in Nederland" (4de uitgave. Gebr. Zomer & Keuning, Wageningen 1925) blz. 182 enz. Wij willen op enkele dingen uit dit „Ontwerp" van prof. H.H. Kuyper, gegeven in „De Heraut", hier wijzen.
In artikel 1 wordt gezegd: „De Ouderlingen en Diakenen zullen volgens artikel 22 en artikel 24 der Kerkenordening door den Kerkeraad verkozen worden en wel met medewerking der stemgerechtigde gemeenteleden. Stemgerechtigd zijn de mansleden, die tot het Avondmaal zijn toegelaten, niet onder censuur staan en den leeftijd van 23 jaar bereikt hebben".
Artikel 2: „De Kerkeraad stelt in de laatste week van October de stemgerechtigde leden in de gelegenheid om op onderteekende briefjes namen op te geven van broeders, die zij voor den dienst van het ouderlingschap of diakenschap geschikt achten.
In eene vergadering van den Kerkeraad, te houden in de maand November, wordt uit de opgegeven namen (waaraan de Kerkeraad zoo noodig nog anderen toevoegen kan) zoowel voor de Ouderlingen als voor de Diakenen een lijst opgemaakt van candidaten, waarop dubbel zooveel namen voorkomen als er vacatures zijn, opdat de stemgerechtigde gemeenteleden het halve deel daarvan kunnen kiezen. Van deze beide candidatenlijsten wordt dan de gemeente kennis gegeven".
Artikel 3: „In de eerste helft van December roept de Kerkeraad de stemgerechtigde leden saam om onder zijn leiding en na aanroeping van den naam des Heeren tot de verkiezing van Ouderlingen en Diakenen over te gaan".
Artikel 4: „Bij deze vergadering teekenen alle binnenkomenden de presentielijst en is de preses desvereischt gemachtigd pewijs te vorderen, dat men stemgerechtigd is en de niet-stemgerechtigden uit de vergadering te verwijderen".
Artikel 5: „Eer men tot de stemming overgaat, leest de praeses de beide lijsten van de candidaten voor het Ouderling- en het Diakenschap voor, zooals deze door den Kerkeraad zijn opgemaakt, enz."
Artikel 6: „Gekozen zijn degenen, die de meeste stemmen op zich vereenigen, met dien verstande echter, dat in geen geval iemand als verkozen aangemerkt wordt, die een stemmencijfer verkreeg, kleiner dan 1/2 van het aantal gemeenteleden, dat aan de stemming deelnam, enz."
Artikel 9: „De Ouderlingen en Diakenen worden verkozen voor een diensttijd van twee (drie of vier) jaar en alle jaar treedt naar een vastgesteld rooster de helft (een derde of een vierde) af. De aftredenden zullen door anderen vervangen worden, ten ware naar het oordeel van den Kerkeraad het belang der Kerk hunne herkiezing raadzaam maakt, in welk geval de Kerkeraad hun namen op de candidatenlijst zal brengen en aan de gemeente zal voorstellen, enz."
Na dit uitstapje gaan we weer terug naar de Wezelsche Artikelen van 1568. En dan zeggen deze Artikelen ons nader, waarop bizonder gelet moet worden bij de keuze van Ouderlingen. „Met alle kracht" — zoo lezen we Hoofdstuk IV, § 6 — „zal men zich echter daarop toeleggen, dat die dingen aanwezig zijn, die Paulus vereischt, n.l. een onbestraffelijk leven, zuivere religie, uitstekende godzaligheid en geestelijke wijsheid, waarbij het bovenal nuttig zal wezen, dat eenige kennis ook van burgerlijke zaken gevoegd worde". Dat zijn dus de geestelijke vereischten voor de Ouderlingen, waarbij de practijk des levens niet vergeten is; want naast „uitstekende godzaligheid" komt te staan „geestelijke wijsheid" en nader nog „kennis van burgerlijke zaken".
Onze Gereformeerde Vaderen hebben dus wel begrepen, dat het geestelijk ambt alleen door geestelijke menschen, die God vreezen en liefhebben, kan en mag bediend worden. En o! wat is dat een groot voorrecht voor een gemeente, als er leden van den Kerkeraad zijn, die geestelijke menschen mogen geheeten worden. En verstandige menschen, met geestelijke wijsheid. Ook menschen die beseffen, dat de Kerk niet los naast het leven staat, maar overal met het leven verbonden is. Kerkeraadsleden moeten dan ook mannen zijn, die moeite willen doen den eisch Gods voor alle terrein des levens te verstaan. En de twee onderscheidene terreinen: kerkelijke gemeente en burgerlijke gemeente, moeten met wijsheid onderkend worden, opdat ze wijselijk gescheiden en wijselijk toch verzorgd worden. Geen Doopersche mijding, maar Gereformeerde onderscheiding.
En dan gaan de Wezelsche Artikelen aldus verder: „Vóór alle dingen echter zullen zij zoover mogelijk verwijderd zijn van alle eerzucht en begeerte naar roem, ja ook van alle vermoeden van eerbejag". Heerschzuchtige en eerzuchtige mannen moeten dus niet in den Kerkeraad zitten.
De gekozenen moeten dan allerlei beloven, vóór ze bevestigd en tot de bediening van hun ambt toegelaten worden, zegt artikel 7. Daar lezen we: „Zij die gekozen zijn, zullen beloven in de handen van den Dienaar in tegenwoordigheid der overige Ouderlingen en heel de Kerk, dat zij, gelijk hun ambt dit eischt, alle afgoderij, godslastering, ketterijen, overdadige weelde en alle overige dingen, die met Gods eer en de reformatie der Kerk openbaar in strijd zijn, zullen bekampen en stipt en getrouw hen, die aan hunne zorg zijn toebetrouwd, zullen vermanen". „Voorts dat zij, indien hun iets van belang toeschijnt, dit tot den Kerkeraad zullen overbrengen en hun ambt zoo getrouw mogelijk zullen vervullen". „Dat zij zich ook geenszins zullen laten verleiden hetzij door gunst, hetzij door geld, maar alleen rekening zullen houden met de Kerk en den naam Gods".
„Dat zij voorts geen het minste gezag of vrijheid om te heerschen zich zullen aanmatigen, hetzij over de Dienaren des Woords, hetzij over de Kerk; en dat zij geen nieuwe wetten naar eigen willekeur zullen invoeren, maar zich houden zullen aan verordeningen der Kerken en Synodes".
Duidelijk komt hier dus uit, dat de ambtsdragers het belang van de Kerk en de eere van den naam des Heeren in 't oog zullen houden en zich daarbij zullen voegen naar de verordeningen der Kerken en Synodes, dus het Kerkverband zullen voelen en eerbiedigen.
„En indien" — zoo staat er vervolgens — „er iets nieuws mocht voorgekomen zijn, wat een nauwkeuriger onderzoek vereischt, dat zij dit dan tot de vergadering der Classis of van de provinciale parochie zullen brengen, opdat daar met gemeene stemmen worde vastgesteld, wat in het belang der Kerken zijn zal".
,,En dan eindelijk" — als dus in deze dingen de beloften afgelegd zijn — „zullen zij, na voorafgaande gebeden (want de oplegging der handen laten wij ook hier vrij) tot de bediening van hun ambt toegelaten worden".
Artikel 8: „De Ouderlingen behooren voorts te weten, dat het ook tot hun ambt behoort de zieken te bezoeken en te troosten. Hoewel deze zorg ook den Diakenen volgens hunne roeping is opgelegd, n.l. dat zij de kranken niet alleen verkwikken met de dingen, noodig tot levensonderhoud, maar hen ook opbeuren door vertroosting. Het zal daarom noodig zijn, dat door de Ouderlingen de namen der kranken en voornamelijk van hen, die behoeftig zijn, aan de Diakenen schriftelijk worden meegedeeld, opdat genen hun ambt te beter kunnen vervullen".
(Wordt voortgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
