Vragenbus.
Vr. Wat beteekenis heeft de bede uit het Hooglied: „Ontwaak, Noordenwind! en kom gij, Zuidenwind! doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien". Hoogl. 4: 16a.
Antw. Vroeg in het voorjaar zijn de jonge bloesems van de specerijen nog besloten in hun knop. Als straks de zon schijnen gaat in zomersche pracht" dan zal de geheele hof vervuld worden met lieflijken geur.
Maar dan moet eerst de koele, koude Noordenwind over den hof gaan, om den hof op te drogen, bij het vele vocht dat de Westelijke zeewind gebracht heeft over 't land. In den regentijd zijn de stroomen neergevallen. En nu moet de Noordenwind de schadelijke, vochtige, moerassige dampen doen verdwijnen en de grond moet opdrogen, dan wordt het beter. Het drassige, zachte, met de benauwende stinkende dampen, moet door den Noordenwind geholpen worden, om op te knappen en beter te worden.
En als dan na den Noordenwind niet de verschroeiende en verzengende Oostenwind, maar de Zuidenwind, de echte lentewind, komt, dan wordt alles zacht bewogen en de specerijen in den hof ademen de lieflijkste geuren uit, die door den Zuidenwind overal heengedragen worden. Dan springen de knoppen open en de bloesems raken los; dan doen boomen en planten hun onderscheiden geuren uitvloeien: de cypres en de nardus, de saffraan en de kaneel, de mirre en de aloë, de granaat en de kalmus. En binnen de ommuurde ruimte van den zon-doorstraalden hof, wordt het dan een golvende vloed van uitwasemende balsems, een mengeling van geuren, waarvan in de Schrift altijd als een ideaal-beeld van Christus' Kerk wordt gesproken.
Na het doodsche, het koude, het natte, het schadelijke moet de opklaring komen. Het koude en het kwade en het schadelijke moet worden verdreven. Krachtig-zuiverend is de werking des Geestes, te vergelijken met den Noordenwind. En dan de warm koesterende, de genadewerkende Zuidenwind, om nieuw leven te wekken, de dorheid te doen verdwijnen; om alzoo een leven te doen uitspruiten van geloof en liefde, van blijdschap en vrede, goedertierenheid en geduld, goedheid en zachtmoedigheid, ijver en moed. (Gal. 5 : 22).
Dan komt een toestand in de ziel en een toestand in Christus' Kerk, voor het persoonlijk -en voor het gemeenschapsleven, zooals in het Hooglied door de bruid blij wordt bezongen in vindenstijd: „Zie, de winter is voorbij; de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd is daar. De stem der tortelduif wordt gehoord. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort en de wijnstokken geven geur van hunne jonge druifjes". (2: 11—13).
Dat is door Gods Geest. Da Costa heeft dat aldus bezongen:
Trooster, Zalver! Gij zult komen
op 't gebed door U verwekt!
Van Uw regens, van Uw stroomen
wordt eens de aarde gansch bedekt!
Liefde en ijver zullen blaken,
waar reeds alles scheen verkwijnd,
als de Pinksterzon verschijnt.
Noordenwind o, wil ontwaken!
Zuidenwind! doorwaai den hof!
Heil'ge Geest U zij de lof!
OPMERKER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
