FEUILLETON
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN
door IDSARDI.
17)
„Je wilt geloof ik ruzie zoeken, buurvrouw".
„Ruzie? — ik denk er niet aan, maar als wij de minsten waren, dan ging 't nog wel. Onze mannen zijn beiden flink van oppassen; wat zij verdienen brengen zij thuis, en als wij verstandig zijn in het uitgeven, dan zullen wij er heel wel komen."
„Jullie bent maar met je drieën, en wij met z'n zessen, dat scheelt zooveel. Hoe meer kinderen, hoe meer zorgen."
„Hoe meer zegen ook. Ik kom uit een gezin, daar waren wij met zijn negenen als kinders; allen jong bij elkaar. M'n vader was maar een eenvoudig man die hard werken moest om voor ons allen het brood te verdienen, maar wij waren vroolijk en gelukkig, en hebben nooit aan iets gebrek gehad, 'k Weet wel dat moeder soms zeide: „als ik aan het rekenen ga, kom ik al tijd te kort," en toch hadden wij geen schulden. Omdat er een verborgen zegen is, zooals er óók een verborgen vloek kan zijn Toen wij grooter werden, moesten wij zoo mogelijk mee verdienen, maar nooit hebben onze ouders getracht voordeel van hunne kinderen te krijgen. Wij moesten werken om later iets te kunnen worden. Vader zei altijd: „denk er om kinders dat jullie met Gods hulp je redden kunt in de wereld als wij de oogen sluiten." En zij hebben het mogen beleven, dat wij allen op onze plaats kwamen, de één wel wat beter dan de ander, maar toch allen fatsoenlijk en dat is voor de oude lui het grootste genot in hun leven geweest. Langzamerhand kregen zij het beter. En zoo gebeurde het eens op een Vrijdag, — ik zal het nooit vergeten, — dat vader zei: „'k moet vandaag naar Leeuwarden."
Nu moet je weten, dat hij nooit alleen uitging. Wanneer het al eens voor een enkele maal gebeurde, dat hij een vrijen dag had, dan gingen de oude lui samen. Wij wisten dus niet wat wij hoorden, en vroegen, wat hij in de stad moest doen. Maar het eenige wat wij te hooren kwamen was: „een paar boodschappen doen." Zelfs moeder werd niet meer gewaar, hoewel die twee anders niets geen geheimen voor elkaar hadden. Heel anders dan in onzen tijd, nu de vrouw vaak niet weten mag wat de man doet, en de man niet, hoe de vrouw het geld besteedt dat hij verdient.
Je begrijpt dus dat het een gebeurtenis was, toen vader dien morgen in zijn Zondagsche kleeren, door moeder voor dit doel extra geborsteld, er op uit trok. „Wat heb je rare streken, — zei ze bij het heengaan, — 'k weet niet hoe je er bij komt. Pas maar op met al die drukte in de stad. De weg is tegenwoordig zoo onveilig met al die fietsen en stoomdingen" Maar vader lachte eens, stak de pijp op, nam den stok van den muur, die daar aan een leeren riempje hing en slechts bij buitengewone gelegenheden gebruikt werd, en zei toen met een ondeugend lachje: „goeie morgen."
Dien ganschen dag was er in de familie geen ander onderwerp van 't gesprek dan de vraag wat deze geheimzinnige reis van vader te beteekenen had. Moeder liep maar ongedurig heen en weer. Zij deed niets dan pruttelen dat zulke oude menschen zoo vreemd begonnen te worden, alsof zij zelf niet ouder werd. Tot 's middags de oplossing kwam. Vader kwam al vroeg weer thuis, natuurlijk precies zoo nuchter als hij gegaan was. Heel anders dan zoovelen, die meenen zoo'n dag het er dan eens bizonder van te moeten nemen. Maar onder den arm hield hij een pakje, dat met groote voorzichtigheid gedragen werd. Wij stonden van zelf allen op den uitkijk, de een al nieuwsgieriger dan de ander, en maakten dien een boodschapje thuis, toen wij wisten dat vader binnen was. En toen kregen wij het. „Asjeblieft oudje — zei hij tegen moeder — dat is voor jou, voor al je moeite en zorg: nu al jaren aan ons besteed." — „Voor mij?" — zei de oude vrouw met 'n ongeloovig gezicht, onderwijl ze den bril nam, om het pak los te maken, zonder dat er een touwtje verloren behoefde te gaan. Want van zelf, alles had waarde.
Je begrijpt hoe wij allen naar moeders handen zagen. Wij zouden wel graag de schaar genomen hebben om het touw stuk te knippen, doch wisten maar al te goed dat dit niet mocht, omdat er dan allicht iets verloren ging. Tenslotte kwam er een voorwerp voor den dag dat aanstonds aan een oorijzerdoosje herinnerde en toen het geopend werd, lag daar dat „breedje", waar je het straks over hadden, en naar moeders eigen begeeren na haren dood, mijn eigendom werd.
'k Wou dat je die gezichten eens gezien hadden! De een keek al vreemder dan de ander, terwijl bij vader de vroolijkheid uit de oogen straalde. „Maar man, hoe kom je d'r aan?" — vroeg moeder, toen zij van de eerste verbazing bekomen was. En toen was het antwoord: „Op een eerlijke manier, oude. Je hebt altijd begeerte gehad tot zoo iets, maar toen de kinderen klein waren, kon het niet. 'k Heb er jaren voor gegaard, om het sommetje bijeen te krijgen, omdat de huishouding er geen schade van hebben moest. Maar als ik dan eens een extraatje had, kwam dat in een potje, en zoo krijg je dit nu van mij cadeau."
„Moeder was eerst geheel van de wijs *)• Zij deed alles recht verkeerd en veegde maar met den zakdoek in de oogen, maar vader lachte maar en zei: „'k word nu nog eerst eens recht trotsch op je.
„Zie zoo, nu weet je meteen hoe ik aan mijn oorijzer gekomen ben buurvrouw, maar ook hoe zelfs in een groot gezin betrekkelijke welvaart heerschen kan, als allen meewerken om het huis te bouwen..."
„Weg! — daar komt dominé aan."
*) Bedoeld wordt: „in de war".
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's