De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Een harte-zaak.

12 minuten leestijd

En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster van de stad Thyatifa, die God diende, hoorde ons; welker harte de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. Hand. 16 vers 14.

I.
Op weinig tegenspraak behoeft te worden gerekend, wanneer ge zegt, dat een wereld van zonde zich dagelijks baan breekt en een uitweg zoekt over onze lippen. Wie zal beschrijven het kwaad, bedreven met de tong? Door den Apostel Jacobus wordt zij genoemd: een wereld der ongerechtigheid; een onbedwingelïjk kwaad, vol van doodelijk venijn.
Daar is dan ook onder al de Adamskinderen geen een of van hem geldt: ge hebt met uwe lippen gezondigd, hiermede reeds alleen hebt ge den dood verdiend. Geschapen om met dit kleinste aller leden den grooten God te verheerlijken en zijn naaste daarmede enkel liefelijkheid te doen hooren, is 't ons telken stonde, dat hiermede lastering wordt geslingerd tegen den Allerhoogste en kwaad wordt verteld omtrent den naaste.
Is 't zoo gelegen met de tong, met onze andere zintuigen is het vooral niet beter gesteld. Wie zal onder klanken weergeven wat voor ongerechtigheden worden bedreven met oogen en ooren. Heeft de groote Schepper aller dingen deze niet ingeplant om daarmee te zien en te hooren de grootheid Zijner deugden? En wie ziet ze nu en wie hoort er naar? Voor alles is oor en oog, behalve voor de groote werken Gods. Om ons alleen te bepalen bij het gehoor. De Heere spreekt en heeft gesproken op duizendvoudige wijze, het Woord des Heeren klinkt boven alles uit en wat laat zich nu beluisteren? Is het niet dit typeerend woord: „ik heb geen tijd om te hooren. Daarvoor is ons leven veel te vol".
Lezers, wanneer een onzer medemenschen ons vroeg, wat God van ons vraagt, zouden we het antwoord durven geven, dat thans aan onzen Formeerder wordt toegevoegd: „als ik eens een oogenblik tijd kan vinden, als 't mij eens past, op een gelegen oogenblik", terwijl we weten dat dit niet komen zal?
Waarlijk, zulk durven werd niet bestaan. Welke gevolgtrekkingen nu hieruit moeten worden getrokken, laat ik aan uzelven over. De mensch trotseert alles om maar niet te hooren, wat hij hooren moet.
Hoe komt dat nu?
Och, lezer, gelijk bij de zonde der lippen zich laat opmerken, als de bron vergiftigd is, zoo is wat er uit opborrelt ook bezoedeld. Zoo is het ook met het gehoor. Voordat de zonde het innerlijk contact tusschen God en onze ziel had verbroken, was er een hooren naar de sprake Gods in den meest volledigen zin. Wat er ook wegtrilde van Gods lippen, hoorde hij. En wat er ruischte van Zijn gangen in heel de schepping verstond hij zonder eenigszins te misduiden. Maar nu hoort hij God niet meer. Wat zijn zinnen streelt en zijn goddeloos hart wil, ontglipt hem niet. Geen klank gaat hier verloren, alleen Gods sprake gaat hem voorbij.
'k Heb eens een treffende vergelijking gelezen. Een vrouw kwam haar nooden klagen bij den koning. Doch deze gaf als bescheid: „ik heb geen tijd om u te hooren". Waarom zijt gij dan koning? luidde het antwoord. Hierin werd deze gedachte uitgedragen: d.i. uw kroon, uw roem, uw eer om te hooren.
Ziet, dat koninklijke geschenk, deze kostelijke gave zijn we kwijt, hebben we verloren. Vandaar hebben we geen tijd om te hooren. En toch ziet het er donker uit, staat het er bedroefd voor, als we ons niet onder de luisteraars zetten. Ge kent den dichtregel en daarin weerklinkt de volle waarheid: Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort. De liefdevolle Ontfermer, de eenige Zaligmaker van zondaren staat aan de deur met: „Zie, Ik klop". Als dat gehoor nu niet wordt hersteld, deze koningsschat niet weer wordt ingelegd, wat zou dan het einde anders zijn dan stom en sprakeloos straks te staan voor het aangezicht des Heeren. Het Woord des Heeren laat hiertegen telkens de stem hooren, eenerzijds waarschuwende, anderzijds lokkend en noodend. De Heere wil het wonderwerk aanbrengen.
Hoe Hij dit doet, willen we met elkander nagaan aan de hand van 's Heeren Woord, zooals het hier voor ons ligt in de geschiedenis van de purperverkoopster uit Thyatira.
Wat we eerstelijk opmerken is dit. Gelijk zich aan een boom geen twee bladeren laten aanwijzen, welke elkander geheel dekken, of uit één huisgezin geen twee kinderen elkanders uiterlijk en innerlijk geheel gelijken, zoo zijn er in het rijk van God geen twee gekenden, die in al hun levensgangen elkanders volkomen evenbeeld vormen. Natuurlijk hebben zij de groote trekken gemeen. Daar is één stam, waaruit ze zijn ontsproten en één levenssap waarmede ze worden gevoed. Al is de levensopenbaring verschillend, hierin komt aller sprake overeen: „eertijds was ik blind, maar nu zie ik; eertijds was ik voor alle klanken Gods doof, doch nu hoor ik". En nu deed de Heere dit bij den een op deze wijze, bij den ander op een andere, toch was het één hand die dit wonderwerk wrocht.
We hebben hier de liefelijke toebrenging van een Lydia ter overdenking. Zij is getrokken op een anderen weg en op een andere manier dan een Saulus, maar toch twijfelt niemand er aan of zij behoort tot de beminden des Heeren. En waar zij de eerstelinge is geweest uit het werelddeel, waarvan ook wij een onderdeel vormen, geloof ik niet dat bij de behandeling dezer stof uw aandacht bizonderiijk behoeft te worden gevraagd. Wij stellen bij de behandeling onzer stof drie rustpunten vast:
Ten eerste: hoe wonderlijk wordt Lydia geleid.
Vervolgens: hoe onnaspeurlijk haar harte geopend wordt.
Ten slotte: hoe ernstig spreekt 't Woord des Heeren hier tot ons.
We zoeken in de eerste plaats uw aandacht te bepalen bij Gods wonderlijke leiding ten opzichte van deze discipelin.
Als bekend mag worden verondersteld, waar we haar het eerst aantreffen. In Filippi, een stad in Macedonië gelegen. De eerste stad waar het Evangelie wordt verkondigd in Europa. Zij behoort tot de uitlandsche vrouwen, die hare woonstede had in Tyathire, nog niet zoo in de onmiddellijke nabijheid gelegen, 't Was in het land over de zee.
Ge vraagt wat haar dan naar deze landstreek heeft getrokken? Och, een zeer gewone zaak. Ze was purperverkoopster. Met haar purperrollen heeft zij zich ingescheept en heett ditmaal Filippi als haar werkplaats gekozen. We zouden zeggen: gewoon voor zaken bevindt ze zich hier. Van achteren bezien school in dit alles de wonderwerkende hand des Heeren.
Zij was een jodengenoote, een die in den dienst van Israels God de begeerte haars harten had gevonden. De ledigheid van het heidendom kon haar niet meer bevredigen. Daar was in haar ziel reeds een vonk gelegd, die straks op Gods tijd zou worden aangeblazen tot een heerlijken gloed. In haar binnenste leefde de verwachting van den Messias, Dien zij dacht dat komen zoude.
We hebben een dergelijk verschijnsel in den persoon van den Moorman, die door Filippus wordt toegebracht op den weg van Jeruzalem naar Gaza. Stond daar de Evangelist aan den eenzamen landweg te wachten, hier was deze taak weggelegd voor den Apostel Paulus, die, tot voor zeer korten tijd nog, het Evangelie predikte in de deelen van Klein Azië.

Wanneer ge voor het bizondere in Gods leiding soms nog geen oog mocht hebben, zoo wordt u hier wel een krachtig voorbeeld getoond. Paulus en Silas waren bezig het Woord te prediken in Frygië en Galatië. Op vrij grooten afstand dus van de plaats, waar een Lydia toeft. Zij dachten er zelfs niet aan naar deze streken zich te verplaatsen. Doch wat doet zich nu voor ? Öaar komt een beletsel in het prediken ; niet dat van menschelijke zijde hun de voet wordt dwars gezet, maar juist van Gods zijde. Zij werden van den .Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azië te spreken. Een wónder-heerlijke nauwheid tusschen prediker en Zender merkt ge hier. Zij konden niet spreken. Zij werden innerlij.k gewaar, dat hier van hoogerhand een „niet mogen" hun werd voorgelegd.

Waarheen moet nu het aangezicht worden gewend ?

Zij poogden — staat er — naar Bithynië te reizen. Precies in de tegenovergestelde richting dus. Het ging vlak van Filippi af. Lag dit Westwaarts van 't land waar Lydia toefde, zij, Paulus en Silas, zochten een uitweg naar het Oosten heen.

Doch ook dit liet de Geest hun niet toe.

Gelukkig, dat in Paulus' hart niet een Jonas-gestalte zich voordeed, doch dat hii met den dichter gedurig de bede opzond :

Heer', ai maak mij Uwe wegen, Door Uw Woord en Geest bekend. Leer mij hoe die zijn gelegen En waarheen G' Uw treden wendt.

Als een gewillig volgeling wordt hij geleid naar de kust van de zee. Troas zal de plaats zijn. Als ge weten wilt hoe het hem hier te m.oede is, moet ge u eens laten voorleggen 2 Cor. 2 vers 12 : „Als ik te Troas kwam om het Evangehe van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zoo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus mijn broeder niet vond".

't Zal ook daar niet zijn.

Daar is wel een open deur ; alleen het vertrek waarin hij wil binnentreden, ligt nog iets verder. In den nacht wordt het hem geopenbaard. Daar ziet hij het : een Macedonisch man wenkt hem toe met deze woorden : kom over en help ons. Paulus is onmiddellijk besloten dezen w€nk: te volgen. 'Hij gaat, en zoo ziet ge hem op den derden dag Filippi's straten betreden. Nu zijn ze in ééne stad, de prediker die haar het Evangelie des heils zal doen hooren, en de discipelin, die deze prediking met blijvenden zegen voor haar eigen hart zal beluisteren. t h

Is het te sterk gesproken, dat hier eene wonderlijke leiding van Gods hand achter schuilt ? iDe prediker heeft Lydia's naam nimmer gehoord en de hoorderes dien van Paulus niet vernomen, en toch zullen zij straks met geestelijke banden onverbrekelijk aan elkander verbonden zijn. Op den dag van den Sa'b'bath zal dit wonder geschieden. Filippi was een Grieksche stad, de inwoners heidenen. Van den Joodschen godsdienst waren zij niet alleen onkundig, doch ook vijandig. Wilden de zonen van 't oude volk tezamen komen in een godsdienstoefening, zoo bestond daarvoor geen andere gelegenheid dan buiten de stad. Aan den oever van de rivier was hier alzoo eene samenkomst. Paulus heeft hiervan gehoord. Zooals ge telkenmale leest, werden zijn voeten altijd gericht naar de plaatse des gebeds, waar hij zijn volk kon vinden. In den geest zie ik hen gaan, Paulus en Silas met enkelen, die hij in de korte dagen van zijn toeven alhier heeft ontmoet. Onder dit gezelschap bevindt zich ook de ons bekende Lydia. Als zij aan de plaatse des gebeds zijn aangekOKien, worden de bidk w w S k m l l w S w m m t d t d K k S z z dende harten omhoog geheven. Daar ^worden de nooden van het volk den God Israels bekend gemaakt. Daar wordt geroepen tot den Heere (en voor Zijn volk van verre en van nabij) : „O groote en machtige God, toon Uwe barmhartigheid, aan mij zoo rijkelijk .bewezen. Laat de dauw des hemels eens nat maken den korrel van Uw Woord. Doe de schellen eens afvallen, opdat ze zien dat die verwacht wordt reeds gekomen is. Ontsluit de deur des Woords met eigen hand, o liefdevol Ontfermer".

Als de gebeden zijn opgezonden en de gelegenheid biedt zich aan de rolle der profetie te ontsluiten, zoo is het Paulus' werk in de prediking al de stralen te doen samenvallen in dit ééne punt : Christus de eenige Borg en Middelaar voor een arm en in zichzelven doodsschuldig \^lk.

Wat wordt dat Woord met een klaarheid ontyouwd en met welk een zekere hand wordt het zwaard des Geestes gehanteerd. De prediker weet niet hoe en waar het Woord zal vallen. Hij laat dit geheel aan zijn Zender over. Hij doet niet anders dan heenwijzen naar den Christus Gods. Zoo een, als" onze Heere Jezus is, zoo een hebben, wij.noodig, gij zoowel als ik< Hij is de alleszins gewillige, algenoegzame, volkomene, alleen heerlijke Christus. .

Met een gloed en liefdevuur, zooals de Apostel, het geheim kende, heeft hij hier onder zijn volk het Woord des Heeren ontvouwd en aangenaam gemaakt voor de consciëntie. 't Kwam zoo dichtbij voor een Lydia, dat ze heel de wereld rondom zich vergat. Daar bleef haar niets meer over dan weg te zinken, zich gewonnen te geven, te belijden ': Heere, daarnaar heeft mijn ziele gehunkerd, U te zien in Uwe schoonheid en op Uw werk „Amen" te zeggen.

Het Woord werd niet alleen geopend. Ook dit. Ge kunt zeggen : hier ging het tegelijkertijd. Onder de prediking zag zij hoe Christus achter ieder woord en achter elke afschaduwing was verborgen, 't Werd voor haar één klaar besff : zoo is nu mijn Liefste.

Wat luisterde die Lydia. Zij was geheel oo.r. Van alles wat hier gepredikt werd ontglipte haar geen woord. Bij dit punt mag onze aandacht wel eens nauwkeuriglijk worden bepaald. Van deze Lydia staan ons enkele bizonderheden opgeteekend. Zij kwam uit een heidensche omgeving. Het is ons niet medegedeeld op welk een wijze zij in kennis was gekomen met den God des hemels. Dit weten we, dat de dienst der Vaderen, van het oude Bondsvolk, haar was bijgebracht. Oe. Messias was haar verkondigd, al was Deze nog voor haar in windselen gehuld. Met groote nauwgezetheid hield zij zich aan de wet van Mozes. De sabbath zou, ook al toefde zij in den vreemde, niet worden overgeslagen. Zij ging, al moest zij lichtelijk hiervoor smaadheid dragen, met de haren naar de plaatse des gebeds. Zij, de waarschijnlijk niet onbemiddelde purperverkoopster, schaamde zich niet tot 't vervloekte volk der Joden te behooren. Zij was i.e.w. nauwgezet. Zonder overdrijving kan van haar worden getuigd : „die God diende". En toch was en bleef ponder dit alles'haar hart gesloten, totdat het den Heere beliefde in-Zijn groote genade onder de prediking van Paulus de deuren harer ziel te openen. b t d S k e o

(Slot volgt). M

Utrecht.

J. GOSLINGA. m m

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's