Uiterste krachtsinspanning is noodzakelijk!
Hoe langer hoe meer begint de Kerk haar invloed op het volksleven te verliezen. Vooral in de kringen van de jongeren! En nu kunt ge natuurlijk daarvan de oorzaak zoeken bij de groote verleiding, die van 't cultuurleven der 20ste eeuw uitgaat op onze jonge menschen. En dat is ook stellig waar. De verleiding is zoo groot. Bioscoop, theater, voetbalveld, fiets, auto en wat al niet meer, onttrekken honderden aan Gods huis. De wereld wordt haast overstroomd met allerlei lectuur, waarin met God en Zijn Woord niet meer wordt gerekend. De jeugd wordt meegetrokken door de zuigkracht van den tijdgeest.
Maar ook de Kerk heeft in deze hare dure roeping te verstaan om de jeugd nog te trekken. Ik lees in het derde hoofdstuk van het tweede boek der Koningen, dat de Heere door den mond van Eliza gebood, om grachten te graven, opdat de wateren, die van het gebergte Edoms zouden afvloeien, daarin hunne beddingen zouden vinden;
Door welk een groot wonder heeft de Heere die legers, die versmachtten van dorst, nog willen redden. Ze moesten echter den geheelen nacht graven tot aan het spijsoffer toe. En nu zegt misschien iemand, dat de Heere ook water had kunnen schenken zonder dat eerst menschenhanden de beddingen gegraven hadden. Ge hebt gelijk. De Heere had het gekund. Maar de Heere heeft het in Zijn eeuwigen Raad gewild om menschen te zaligen in wegen, waarin hij ook menschen gebruikte als instrumenten in Zijne hand.
En daarom: graaf maar beddingen, overal. Of wilt ge het in een ander beeld? Laat overal de netten maar spreiden om menschenzielen, ook jonge menschenzielen, nog te vangen voor Koning Jezus. Welk een dure roeping voor predikanten en ouderlingen en al Gods kinderen, om grachten te graven, opdat de stroom des Geestes daarin een bedding zou vinden..
Laat er mee mogen gerekend worden in de prediking, dat we ook de jonge menschen hebben te trekken. We gevoelen, dat dit ten eenenmale wordt voorbij gezien als men op een Nieuwjaarsdag (het is werkelijk gebeurd) een preek laat voorlezen, waarin de schout en de schepenen worden geluk gewenscht.
Laat men daar toch als 't u blieft mee ophouden.
Ik heb eerbied voor de pennevruchten van onze oude Vaderen. Wie zal hen evenaren in den diepen blik in de heilgeheimen van Gods Getuigenis? Maar de vorm, waarin sommigen hunne gedachten hebben gegoten, is in één woord onverkwikkelijk. Denk eens aan de boeken van Hellebroek. Ze staan vol met aanhalingen uit Grieksche en Latijnsche dichters en schrijvers. Ze vormen een hinderpaal bij het lezen. Van sommige predikaties moet worden gezegd, dat op de helft van het getal bladzijden dezelfde gedachten hadden kunnen worden uitgedrukt. Hoe ook te betreuren, ik kan 't verstaan, dat de meeste jonge menschen, die nog vreemdeling zijn op het terrein der genade, een afkeer hebben van oude schrijvers.
Het kan dan ook niet anders, of het moet een schadelijke uitwerking hebben, als een prediker van de 20ste eeuw zich in woordkeuze en zinsbouw laat leiden door de oude schrijvers. Nog erger wordt het, wanneer men aan de menschheid van de 20ste eeuw de taal van de 17de eeuw wil opdringen. Bijvoorbeeld in den trant van: „Ende gij en zult niet".
Waartoe toch dat alles? Meent men nu waarlijk daarmee menschen te trekken, door te gaan spreken in een trant en een toon van twee eeuwen terug? Dit kan niet anders dan onberekenbare schade toebrengen aan het Koninkrijk Gods. Noodeloos haalt men zich de spotternijen der wereld op den hals. Hoe noodig, dat alles gedaan worde om ook de jeugd nog te trekken. En daarom grachten gegraven: Scholen, Zondagsscholen, Jongelingsvereenigingen, Knapenvereenigingen en Jongedochtersvereenigingen.
De luien en de tragen zijn echter onmiddellijk gereed om het alles af te maken met een: Het is alles maar eigen werk. Er was eens een predikant, die geen huisbezoek deed. Hij liet eenvoudig Gods water maar over Gods akker loopen. En toen men hem vroeg, hoe hij over zijn groote gemeente dacht, kreeg men ten antwoord: „Ik troost mij hiermede, dat God heeft gezegd, dat er geen klauw zal achterblijven". Droevig, indroevig, niet waar, dat die prediker zulk een antwoord durfde te geven. De duivel heeft gezorgd, dat de luiaards in Gods Koninkrijk nog de wapenen leerden hanteeren om de getrouwen tenslotte ook nog van den arbeid af te houden.
Zeker, lezers, ik geef u gelijk. De afval in onze dagen staat voor een groot deel op rekening van den verschrikkelijken tijdgeest, maar voor een ander, niet minder groot deel, op rekening van het feit, dat de Kerk en hare ambtsdragers hare dure roeping niet verstaan.
Het is nog tijd om het verlorene te zoeken en het weggedrevene weder te brengen. Die onverschillig is en aan de Kerk den rug toekeerde, heeft toch wellicht nog een vader of moeder gehad, die nog opgingen naar Gods huis. Of hij heeft nog een indruk van een vromen grootvader of grootmoeder, die voor hem bad. Als we echter nog een geslacht verder zijn, is het anders geworden. Dan krijgen we het nakroost van een geslacht, dat al met God had gebroken. We krijgen dan te doen met een modern heidendom. Wat men eens het terrein der Kerk noemde, wordt dan weer opnieuw Zendingsakker.
Het getij verandert, de bakens moeten worden verzet.
Niet op Amerikaansche wijze, door aan den dienst des Woords een dansles te verbinden, zooals het in Engeland geschiedt. Van de heilige woorden, dat alleen in den weg van waarachtige wedergeboorte iemand het Koninkrijk Gods zal binnengaan, mag geen tittel noch jota vallen. Het evangelie vóór den mensch mag nooit verdraaid worden tot een evangelie naar den mensch.
Laat echter onze hand doen, wat ze vindt om te doen. Niet in de meening, dat wij met ons graafwerk alles vermogen. Wij vermogen niets; evenmin als de gravers in de dalen van Edom bij machte waren om ook maar één druppel water te schenken. Binde de Heere de dure roeping op ons hart om te arbeiden met al de ons geschonken talenten in dat diepe bewustzijn, dat het niet door onze kracht, noch door ons geweld, maar alleen door Zijn heiligen arm zal geschieden.
Laat Satan u geen valstrik spannen. Voorts wachte men zich voor het pelagiaansch beginsel der ethischen, in wier prediking het eigen werk voorop staat, maar men bedenke tevens, dat luie onmachtsdrijvers, hoe gereformeerd ze ook mogen schijnen, ontzettende schade berokkenen aan Gods heerlijk Koninkrijk en even gevaarlijk als de ethischen zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's