KERKELIJKE RONDSCHOUW
De Hervormde Kerk vlak na de Revolutie. (6)
We willen nog op een paar artikelen van Het Concept-Reglement van 1809 wijzen. Zoo zien we b.v. in art. 13 hoe de Commissie zich de werkzaamheden van de Synode, welker leden door de Classicale vergaderingen moesten worden gekozen, gedacht heeft. Want daar lezen we:
Art. 13: „De verdere werkzaamheid der Synode is, alle belangen van het Hervormd Kerkgenootschap in dit Rijk te behartigen, ten welke einden zij a. algemeene schikkingen maakt in overeenkomst met dit Reglement; b. kennis neemt van den toestand der gemeenten en van de waarneming der diensten in dezelve; c. beslist de geschillen die tusschen de respectieve classen ontstaan mochten, en voorts alle zaken, die tot haar behooren en ter harer kennis en beoordeeling worden gebracht, altijd vooraf, zooveel mogelijk, eene minnelijke vereffening beproevende; d. regelt en bestuurt de liefdegaven van het gansche Kerkgenootschap, voor noodlijdende Kerken en personen, die door elk der gecommitteerden uit zijne classis worden ingebracht; e. behartigt de belangen zooveel mogelijk van de Hervormde gemeenten in de buitenlandsche bezittingen van het Rijk, en doet daartoe de noodige voorstellen aan den Koning of deszelfs Minister; f. behandelt ingekomene vragen, voorstellen en gravamina of bezwaren: door de classen ingebracht en die bij dezelve niet konden worden afgedaan; g. houdt een nauwkeurig toezicht, dat de peremptoire examina behoorlijk geschieden ten einde aan derzelver oogmerk te beantwoorden."
Art. 15: „De Synode zal niet bevoegd zijn eenige verandering te maken in de aangenomene leer en liturgie der Hervormde Kerk, noch in hare oordeelen of beslissingen daarvan mogen afwijken."
Wat dit laatste, rakende de leer en de liturgie der Kerk, aangaat, maakt de Minister in zijn schrijven aan den Koning deze opmerking: „Korter, doelmatiger en meer liberaal schijnt de volgende redactie: de Synode zal niet bevoegd zijn verandering te maken in de leer der Hervormde Kerk, noch mogen afwijken van de grondbeginselen van derzelver liturgie."
In het Ontwerp stond in art. 16: „De Koning of deszelfs Minister benoemt voor elke Synode een commissaris politiek van de Hervormde godsdienst, om toe te zien, dat er geene dingen verhandeld worden strijdig met de wetten van dit Rijk, of die tot de burgerlijke regeering behooren."
De Kerk moest dus vooral in de gaten gehouden worden, dat zij niet staatsgevaarlijk zou optreden! Een commissaris politiek moest daarom als censor bijzitten in de kerkelijke vergadering!
De Minister vond echter art. 16 niet mooi en niet duidelijk genoeg en stelde voor art. 16 aldus te lezen: „Uit naam des Konings heeft de Minister van eeredienst en binnenlandsche zaken, het opzicht over de werkzaamheden der Synodale vergadering en kan dezelve bijwonen, of in persoon, of door daartoe bij hem benoemde Commissarissen, die echter belijders moeten zijn van de protestantsche godsdienst."
De Overheid dus: „het opzicht hebben over de werkzaamheden der Synodale vergadering"! .....
Weg is de vrijheid der Kerk!
In het Concept worden dan verder o.a. bepalingen opgenomen inzake de deputaten der Synode, vijf in getal. (art. 19). Aan deze deputaten zal zijn aanbevolen: a. het gadeslaan en behartigen der belangen van het Kerkgenootschap in afwezigheid der Synode; b. het expedieeren van alle orders enz., c. het zorgen voor de richtige uitvoering der aanschrijvingen; d. het regelen en in orde brengen van alle die punten, welke het onderwerp moeten uitmaken, van de deliberatiën der volgende Synode en de aanschrijving van den dag der samenkomst van de classen; e. het ontvangen van alle adressen van Kerkeraden, classen of leden van het Kerkgenootschap over zaken waarvan de kennismaking aan de Synode staat; enz." De deputaten „fungeeren drie achtereenvolgende jaren" (art. 22). „Zij wonen de Synode bij, als adviseerende leden, en volgen in rang op de moderatoren der Synode" (art. 25).
Hoofdstuk V handelt over „het kerkelijk opzicht en tucht."
Art. 1: „Kerkelijk opzicht en tucht (censuur) bestaat in: a. onderzoek naar de leer, het zedelijk gedrag en de eensgezindheid der leden van de gemeente; b. broederlijke vermaningen, bestraffingen en een meer bijzonder toevoorzicht; c. wering van het gebruik des heiligen Avondmaals; d. opschorting van den dienst voor een tijd of provisioneel; e. geheele afzetting uit denzelven; f. opzegging van lidmaatschap of uitsluiting uit de gemeente.
Art. 2: „De oefening van alle deze censuren komt toe aan de Classen en de Synode".
Art. 3: „Een kerkeraad oefent die: a. wat de leden der gemeente betreft tot uitsluiting toe; b. wat ouderlingen en diakenen aangaat, tot geheele afzetting; c. doch ten aanzien van predikanten, alleen tot opschorting voor een tijd, of tot provisioneele opschorting, terwijl de finale afzetting alleen staat aan de Classis of de Synode".
De Minister gaf de voorkeur aan, deze formuleering (art. 2 en 3 saam genomen): ,,De censure wordt uitgeoefend door de Kerkeraden, Classen en Synode. Kerkeraadsleden kunnen in hunnen dienst door de Kerkeraden zelve worden opgeschort, maar niet afgezet dan door de Classis.
Predikanten kunnen door de Classis of bij dringende noodzakelijkheid door de Classikale deputaten in hunnen dienst worden opgeschort, maar niet afgezet dan door de Synode, onder goedkeuring des Ministers.
De leden en deputaten der Synode kunnen niet worden afgezet dan door den Koning, op voordracht des Ministers en na voorafgegaan onderzoek bij de Synode.
Het Concept-Reglement zegt in artikel 4 dat er censura morum moet geschieden of het onderzoek naar leer en leven en naar eensgezindheid, a. door den Kerkeraad vóór de bediening van ieder Avondmaal, over de leden der gemeente en vooral over de Kerkeraadsleden, zoo over hun geheel gedrag, als bijzonder over de waarneming hunner diensten van onderlinge eensgezindheid; b. de Classis houdt deze censure over al hare leden bij het eindigen van hare gewone vergadering, zoo over hun leer en leven, als over de getrouwe waarneming hunner diensten in de bijzondere gemeenten; c. de Synode oefent die censure bij 't einde van hare vergadering over het gedrag der leden, zoo in de vergadering als buiten dezelve, gedurende den tijd in welken de Synode is gehouden".
In art. 9 wordt dan o.a. gezegd, „dat de hoofdbedoeling van de censure zij, de behoudenis van den afgewekene en de zuiverheid der Kerk".
Art. 16 zegt: „Over de wederaanneming en herstelling (der gecensureerden n.l.) oordeelt, wat de leden der gemeente en de ouderlingen en diakenen betreft, de Kerkeraad, doch over de herstelling van een predikant in den predikdienst, oordeelt de Classis". (Wordt voortgezet).
Onze Predikanten-Vergadering.
Zooals uit de advertentie reeds is gebleken zal D.V. Donderdag 6 September a.s. te Utrecht in Hotel des Pays Bas de zevende vergadering van de Hervormde Gereformeerde Predikantenvergadering gehouden worden, aanvangende ten 10.15 ure precies.
't Belooft weer een belangrijke samenkomst te worden. Want onderwerpen van beteekenis zullen aan de orde worden gesteld. Dr. G. Oorthuys van Amsterdam zal spreken over den ouden en nieuwen mensch; dr. Schulte van Bergeijk over de plaats der verkiezing in de prediking; terwijl ds. L.J. Lammerink van Delft een openingswoord zal spreken.
Die verleden jaar deze vergadering bezocht en zich herinnert wat ds. Dijkstra, ds. Woelderink en ds. Willemze toen hebben voorgedragen en gedachtig is aan de breede, rustige besprekingen die toen gehouden zijn, zal het met ons eens zijn dat het zeker de moeite loont Donderdag a.s. ter vergadering op te gaan en de reis naar Utrecht te ondernemen.
Het is zoo goed, wanneer predikanten, die door onderscheidene dingen in verschillende kringen leven — wij denken aan Confessioneelen, Gereformeerde Bonders, Kohlbruggianen enz. — ééns in 't jaar te Utrecht samenkomen om dan saam te spreken over onderwerpen als verkiezing, geloof, heiligmaking, bekeering enz. enz. Saam vergaderen, saam bidden, saam spreken — het is niet alleen in onze dagen nuttig en noodig, maar het is gebiedende eisch.
Dat ieder meewerke dat alle dingen aangenaam, degelijk, hartelijk mogen worden verhandeld, opdat er zoo een rijke zegen voor hoofd en hart, ook een zegen voor de Kerk, die wij allen liefhebben, mag uitgaan! Donderdag a.s. daarom naar Utrecht. Al de dominé's!
Een Synode op sloffen.
Men moet niet boos worden. Wij bedoelen niet te beleedigen.
Bovendien is 't ook eigenlijk niet oorspronkelijk wat we hierboven gezet hebben. We gaan nog wel eens op bezoek bij een oude tante van ons, rijk en liberaal, die veel van „men" hoort en ons dan gezellig weet te vertellen wat „men" haar zegt, of „men" haar schrijft enz. En dan komt er wat! Want die „men" heeft blijkbaar een groote, breede, platte duim, waaruit telkens onnoemelijk veel uitgezogen kan worden, zonder dat de overvloeiende bron van nieuws ophoudt. Zoo'n bezoek bij onze oude, deftige Rotterdamsche tante is dus gewoonlijk bizonder interessant. In haar huis gaat dagelijks héél wat om en het zou dwaas zijn om niet nu en dan een visite daar te maken.
Welnu, daar in de salon van Tante, die men hier soms heel oneerbiedig „de Nieuwe Rott" noemt, hoorden we vorige week spreken van pantoffels. Ze had het over een Mohammedaanschen tempel en toen natuurlijk ook over die massa sloffen, die daar altijd bij de deur liggen. En toen noemde zij ook den naam van onze Synode. We vonden het komiek: de Synode en sloffen, in één adem. Hoe komt zoo'n mensch er toe? 't Is haast onbegrijpelijk. Ze wilde blijkbaar de schoenen daar uittrekken en ieder een paar sloffen geven; zoo als de Mohammedanen, de Turken dat doen in hun moskeen.
Toen flitste het door ons hoofd: de Synode op sloffen! En we konden het niet kwijt raken. Ds. te Winkel heeft, naar een artikel in „de Geref. Kerk" aangeeft, ook gemerkt, dat er zijn, die een titel, een benaming, een nadere omschrijving, een signatuur voor de Synode van 1928 hebben gezocht. Hij heeft blijkbaar hier dit en daar dat gehoord, wat hij niet nader meedeelt, maar schiet dan zelf uit, met den naam van „zaken-Kabinet". Omdat de Synode van 1928 niet veel anders gedaan heeft dan afhandelen wat ter behandeling was en na die zaken behartigd te hebben, is zij huistoe gegaan. Dr. Locher, die voor 't eerst — een gedeelte — van de Synodezittingen en Synodale werkzaamheden meemaakte, als plaatsvervanger van ds. Gravemeijer van Den Haag, heeft ook gezocht naar een benaming, om de Synode van 1928 nader te teekenen, maar een bepaalde naam kwam niet. Prof. dr. M. van Rhijn, die voor het eerst als kerkelijk-hoogleeraar adviseerend ter Synode mee aanzat, is bezig over de Synode van 1928 te schrijven en doelt er op, dat er knappe menschen in de Synode zitten, maar dat er niet veel te vermelden valt. En ziet, toen sprak onze oude Rotterdamsche Tante van de Synode en van sloffen en wij dachten: misschien zou men dat van de Synode van 1928 kunnen zeggen, dat het „een Synode op sloffen" is geweest.
Nu moet men niet boos worden en niet gaan zeggen, dat we ongepaste dingen zeggen en beleedigend optreden tegenover de Synode. Want niets ligt minder in onze bedoeling dan dat. Maar wij kunnen het niet helpen, dat de Synode van 1928 zoo ongehoord weinig heeft uitgevoerd, niets achterlatende dan ledige briefjes. We zeggen niet, dat er niet hard gewerkt is. Maar we zeggen wél, dat er niets uitgevoerd is.
Dat kan samengaan. Een oud moedertje op sloffen kan een bedrijvige dribbel zijn, weinig rust kennend, maar dan zeggen we toch soms wel, dat zij weinig uitvoert, weinig of niets doet.
En zóó zien we de Synode van 1928.
Wat er was, heeft ze ter hand genomen, bekeken, besproken en op zij gezet. Het staat opgeborgen nu, veilig en wel. We zullen er niet veel meer van te zien krijgen. Dat is ook een kunst. En wat er komen moest, kwam niet. Er was geen lust, geen kracht. En wat er kwam, is nu al veroordeeld. Een 5de honderdtal gezangen in een 3den bundel ..... ..... Een doodgeboren kindje!
Daarbij schijnen de heeren — prof. Van Rhijn zegt het ons — zoo buitengewoon vriendelijk tegenover elkaar te zijn, dat er van principieele besprekingen niets terecht komt. Prof. van Rhijn klaagt er over in het „Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur". En hij vraagt: Kan dat nu niet anders worden?
Ziet — dit alles bracht ons in de gedachte dien typischen naam, door onze oude Rotterdamsche Tante geïnspireerd: „een Synode op sloffen".
Of we er erg bedroefd over zijn?
Och, als men wat ouder wordt, verwondert men zich niet meer zoo spoedig en zoo dikwijls als toen men wat jonger was. Men raakt meer aan de dingen gewoon. En de droefheid wordt ook wat minder soms. Synodes die zoo met de zweep klappen en die met het mes werken, zijn óók zoo begeerlijk niet. Trouwens, onze Hervormde Kerk is heelemaal geen Synodale Kerk. Want we doen gewoonlijk net alsof er geen Synode is. We gaan onzen eigen weg. En we laten ons door de Synode niet dwingen. We hebben dikwijls niets met de Synode te maken, omdat de Synode niets met de Kerk te maken heeft. En zoo zijn we geen haar minder geworden door hetgeen „de Synode op sloffen" gedaan of niet gedaan heeft. Gelukkig kunnen we zonder de Synode óók nog leven, óók nog werken. En er is leven, er wordt gewerkt!
Zoolang we een Synode hebben die absoluut niet past bij ons Hervormd, Protestantsch-Gereformeerd kerkelijk leven, zullen we het zonder de Synode wel doen.
Misschien dat eindelijk, eindelijk, zonder de Synode, in het midden van de Kerk, waarin gelukkig nog de ader des levens klopt en de beginselen van het Gereformeerd-Protestantisme nog gekend en geëerd worden, gezocht en gevonden zal worden wat onze Vaderlandsche Gereformeerde Kerk waarachtig tot zegen kan zijn.
Maar van de Synode moeten we het niet verwachten. De Kerk zélve moet opwaken, ook al slaapt de, Synode.
Banale prediking.
In de salon van Tante, „de Nieuwe Rott", is óók gepraat over de prediking van sommige dominé's. Dat is een dankbaar onderwerp! Collega Van Meer van Wageningen, die uit een zwaar Confessioneel gezin afkomstig is en reeds verschillende fasen nu heeft doorgemaakt, nu vervuld met sympathieën voor de Ethischen, zelfs wat links opschuivend in de richting van de Landbouw , Hoogeschool, is er mee begonnen onlangs, om allerlei amusante voorbeelden te geven van tekstverklaring en prediking, door Gereformeerde dominé's en Gereformeerde godsdienstonderwijzers. Natuurlijk is 't alles waar gebeurd. Dertig jaar geleden werden die dingen reeds als oude koeien uit de sloot gehaald. Maar dat doet er niet toe. Verkoopen van zulke cadavers is altijd nog een begeerlijk werk, zelfs bij theologen als ds. Van Meer van Wageningen, waarbij het „Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur" goede diensten bewees. (Gelukkig is ds. Jansen Schoonhoven, van Oegstgeest, even uitgevallen met z'n woord van critiek — en 't is nu weer stil).
Maar dadelijk begon „men" in de salon van Tante, „de - Nieuwe Rott", er ook over. Over die banale prediking, van Gereformeerde dominé's. Wij willen „men" stilletjes laten praten. Een fatsoenlijk mensch converseert niet met iemand die een masker draagt. Dat hoort op een bal masqué thuis, maar niet in fatsoenlijk gezelschap. (We begrijpen niet, dat onze oude, deftige, liberale Tante met al die gemaskerde men's zoo vertrouwelijk omgaat. Wat zou die oude Tante toch in haar schild voeren?)
Maar wat we in deze kolommen wel willen zeggen is dit: laat men op den kansel toch goed voorbereid al z'n best doen om het Woord des Heeren zóó te prediken, dat de Naam des Heeren er niet om gelasterd wordt en de wereld geen aanleiding vindt om te lachen.
Bijbelsche, gekuischte taal met volle, heerlijke Evangelieklanken, dat is het waartoe de dienaren van Jezus Christus geroepen zijn, om den volke heil te boodschappen.
Den onrechtvaardige moet het daarbij aangezegd worden dat het hem zal kwalijk gaan, indien hij of zij in de zonde volhardt en den rechtvaardige mag het heil worden voorgesteld in Christus, tot eere Gods en tot vertroosting van allen die gelooven.
Er wordt op ons gelet. Laten we voorzichtig zijn.
En lasteren ze ons dan, welnu, dan zullen we het geduldig en stil dragen. Johannes de Dooper werd een dwaas genoemd, Jezus Zelf een duivelskunstenaar, vraat en wijnzuiper. De wereld wil en zal lasteren tot 't einde toe. 't Zal niet minder, maar eer méér worden. Doch, dat de dienstknechten van Jezus Christus toch geen aanleiding geven door zotte, ongepaste, ergerlijke dingen op den preekstoel te brengen. Maar dat het Woord mag worden uitgelegd en verklaard naar de meening des Geestes, opdat de gemeente in de Schriften wél onderwezen mag worden en jongen en ouden mogen worden gesticht en opgebouwd in de kennis van die waarheid, die tot zaligheid is geopenbaard in Jezus Christus.
Geen banale prediking dus! Daarvoor staat de bediening des Woords te hoog. Daarvoor is de Evangelieprediking te heerlijk en te heilig.
Organisatie.
Een goede organisatie, ook voor een Weekblad, is maar alles. Wij werden er bij vernieuwing bij bepaald door de strubbelingen onder de Vrijz. Hervormden, wat betreft de uitgave van hun onderscheidene weekbladen en periodieken, in het Noorden, in het Oosten, enz.
Vroeger waren de Vrijz. Hervormden slecht georganiseerd. Dr. Niemeijer, van Bolsward, heeft veel gedaan om daarin verbetering te brengen. Misschien dat hij te autocratisch, te eigenwijs was; misschien te veel man van „het Noorden"; misschien dat er ook nog andere dingen tusschen zaten, maar zijn pogingen om een flink Weekblad voor de Vrijz. Hervormden te krijgen, is mislukt. Het Weekblad, door hem geredigeerd, haalde geen 1800 abonné's; het aantal abonné's slonk daarbij met de week; de tekorten werden onrustbarend; het zaakje liep in 't zand; en het was uit met 't werk van dr. Niemeijer; zijn stem verstomde en geen geluid werd meer van hem gehoord. Althans wij lazen nooit meer iets van zijn hand, die tegen ons was geweest alle de jaren van het bestaan van zijn Weekblad.
Toen is er onder de Vrijz. Hervormden gepraat, vergaderd, beraadslaagd. En er is gekomen een eigen Drukkerij en Uitgeverszaak ,,De Wachttoren" te Huis ter Heide, directeur de heer Sijsling. Er is gekomen een dominé, die z'n ambt neerlegde en hoofdredacteur van „Kerk en Volk" werd. Hij werd door den drukker-uitgever betaald; en zóó betaald, dat hij geen dominé behoefde te zijn en te Amersfoort wonen kon. 't Was ds. M.C. van Wijhe, een man in de kracht van z'n leven (geb. 1881) sinds 1907 predikant in de Hervormde Kerk, die eerst de gemeente Engelum diende en sinds 1912 te Barchem stond. Juni 1926 aanvaardde hij z'n directeur-redacteurschap van „Kerk en Volk", dat sinds, in geheel nieuwen vorm, als het Weekblad voor de Vrijz. Hervormden de reis begon en waarlijk niet zonder groot succes. De schuld van 't oude weekblad kon worden afbetaald en de Uitgevers-Maatschappij, die „Kerk en Volk" exploiteert en den hoofdredacteur betaalt, kon aan de Vereeniging van Vrijz. Hervormden elk jaar een beduidend bedrag uitkeeren van de winst, welke bijdrage, uit het Weekblad verkregen, weer dienen kon voor de actie van de Vereeniging van Vrijz. Hervormden. Zoo waschte de eene hand de andere en werden ze beide schoon.
Wij hebben deze dingen in onze kringen wel eens tot voorbeeld gesteld! Een eigen Uitgevers-Maatschappij met aandeden uit efgen kring! Een directeur-uitgever, die het weekblad en andere uitgaven verzorgt en bekostigt! Een directeur-hoofdredacteur die zich geheel geven kan aan de krant! Die naar behooren de propaganda van krant, vereeniging, enz. enz. behartigen kan!
We zijn wel eens jaloersch geweest.
En „Kerk en Volk" ging er in. Het aantal van 5000 abonné's was als doel voor oogen gesteld en kwam in 't zicht. Overal waren propagandisten aan 't werk!
Maar nu is er een kink in den kabel gekomen.
Ds. Van Wijhe legt z'n betrekking met 1 Mei 1929 neer. Hij gaat weer dominé worden. Want in tal van kringen van Vrijz. Hervormden wil men geen medewerking geven voor de groote zaak, die ds. Van Wijhe voor oogen heeft gestaan. Men is, ieder in z'n eigen kringetje, aan 't uitgevertje- en krantenschrijvertje-spelen. Men houdt er eigen blaadjes op na, met verschillende uitgevers, verschillende redacteurs, enz. Tobberij hier en tobberij daar. En de groote actie wordt gebroken, bemoeilijkt, onmogelijk gemaakt.
Daarom gaat ds. van Wijhe heen. Hij die hard gewerkt heeft, die mooi gewerkt heeft, die het Weekblad er in gewerkt heeft en de zaak van de Vrijz. Hervormden van harte, met ijver, met trouw gediend heeft, gaat heen, om oorzake van de ellendige verdeeldheid in eigen kring, om reden van de narigheid onder eigen menschen.
Wij voelen ons niet geroepen, om over deze kwestie, rakende de Organisatie van de Ver. van Vrijz. Hervormden, meer te zeggen. Ieder moet maar zooveel mogelijk op eigen erf blijven!
Maar terwijl het ons werkelijk leed doet voor ds. van Wijhe, die teleurgesteld is geworden in zijn persarbeid, willen we deze aangelegenheid tegelijk aan „onze" menschen voorhouden, met de herinnering aan' 't geen we allen weten: ééndracht versterkt, tweedracht verlamt; eendracht bouwt op, tweedracht breekt af; ééndracht verzamelt, tweedracht verstrooit; ééndracht doet overwinnen, tweedracht brengt de nederlaag!
Ja — een goede, eigen, sterke Organisatie, ook voor ons Bondsblad, blijve ons een zaak, die ons allen ter harte gaat! We moeten aan 't werk. Allen moeten we meewerken. 't Gaat gelukkig goed. Maar — 't kan o! zooveel beter nog gaan, als ieder (zegge ieder) een handje wil meehelpen. Willen we allen onze uiterste krachten eens inspannen? Dan kan er ook, onder ons, veel, héél veel nog gedaan worden, dat nuttig en noodig is.
Waarheid en Vrede.
In „Kerk en Volk" geeft ds. v. Wijhe — die spoedig als hoofdredacteur aftreedt, om, na veel bittere teleurstelling, weer tot het ambt terug te keeren en de pastorie van Nieuwveen gaat bewonen — een stichtelijk artikel, naar aanleiding van het Schriftwoord: ,,Heb de Waarheid en den Vrede lief".
Natuurlijk komt dan de vraag, wat bedoeld is met „vrede" en wat bedoeld is met „de Waarheid".
We krijgen een antwoord op deze dubbele vraag. Vrede is niet „het vriendelijk-aangename omgaan met anderen, het prettige geluld in klein formaat; een soort „burgerlijke" behagelijkheid, die de levensconflicten in de eigen ziel en in de wereld vermijdt, omdat er anders maar moeilijkheden ontstaan".
Deze „kleine" vrede bedoelt Paulus niet. Paulus bedoelt „een anderen Vrede, een dieperen Vrede, een zaligen Vrede, een Vrede, die in hem stolt tot een vaste sterkte."
Is het u nog niet helemaal duidelijk wat met dien Paulinischen Vrede bedoeld wordt? Er volgt nog deze omschrijving: „Hij zal terugvinden dien Vrede, dien Jezus zelf bedoelt als Hij zegt: „Mijn Vrede geef ik u, niet gelijk de wereld hem geeft." En dien Vrede, dien Jezus bedoelt, kan men alleen koopen „door trouw te zijn aan de Waarheid"
Heelemaal duidelijk zal 't nu waarschijnlijk nog niet zijn, wat nu de eigenlijke Ware Vrede is. Van den Paulinischen vrede wordt geen woord gerept. Geen woord van „vrede door het bloed des kruises"; „vrede door het geloof in Jezus Christus, die een verzoening is voor onze zonden." Geen woord van dien eenigen troost des christens, die hierin bestaat, dat wij ons het eigendom mogen weten van Jezus Christus, die met Zijn dierbaar bloed voor al onze zonden betaalde en ons in een nieuwen, verzoenden staat met God bracht, waarbij wij mogen zeggen, door genade: ,,Abba, lieve Vader!"
In dit alles laat de vrijzinnige dominé van Wijhe ons leelijk in den steek. Maar misschien dat hij een antwoord geeft op de vraag: wat is de Waarheid? Laat ons zien.
De Waarheid is: „het beste, het Goddelijke in onszelf!"
Want: „heb de Waarheid lief"dat is: „wees trouw, aan u zelf; wees trouw aan het beste, aan het Goddelijke in u zelf". Wie de Waarheid lief heeft is trouw aan datgene „wat de geest Gods in hem geopenbaard heeft"
Hier wordt de mensch dus op zich zelf terug gewezen. Hij heeft de Waarheid in zichzelf. En die Waarheid in den mensch is wat „de geest Gods in hem geopenbaard heeft."
Aan 't slot komt dan nog eens: „Want de Waarheid is openbaring Gods."
Waarschijnlijk zal ieder die dit leest nu zeggen: heel duidelijk is 't mij nu nog niet wat „de Waarheid" is, die de mensch moet liefhebben. Moet de mensch zich zelf beluisteren, zich zelf liefhebben? Natuurlijk dan de mensch „op z'n best genomen"? Ja — zegt ds. v. Wijhe. Heb de Waarheid lief, dat is: „wees trouw aan u zelf; wees trouw aan het beste, aan het Goddelijke in u zelf."
Maar wat is dat „Goddelijke" in ons zelf? Dat is „de geest, Gods die in u is."
Heel duidelijk is 't nog niet.
En de moeilijkheden zijn vele. Want — ds. Van Wijhe zegt het zelf — „want in mijzelf wonen zoovele machten en zoovele driften en zoovele mogelijkheden."
Wat moet ik dus liefhebben? Waaraan moet ik dus trouw zijn? Wat van mijzelf moet ik gehoorzamen, voorstaan, verdedigen? Daar zitten we dan midden in vele vragen en groote moeilijkheden! De mensch is hier heelemaal op zich zelf, op de inspraak van zijn hart en geweten, op de redeneering en conclusie van hoofd en hart aangelegd. Dat edele, dat goede in den mensch is dan wat „de geest Gods, die in u is" openbaart. Zoo is de Waarheid „openbaring" enz. enz.
Spelen met woorden!
Verdoezelen van de Waarheid. „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven", heeft de Heiland gezegd. „Uw Woord is de Waarheid", heeft Hij gesproken. En Hij, die Zelf leefde bjj de Schriften, die Zelf Zich vermaakte in de Woorden Gods, welke Hem tot sterkte en tot vreugd waren, heeft door Zijn Apostelen ons Zijn Woord nagelaten, dat zeer vast is. Zoodat Paulus en de Apostelen, als zij spreken van de Waarheid te midden van de dingen die des menschen zijn, altijd ook wijzen op het Woord, dat onder ons zéér vast is. En wie een ander Evangelie verkondigt, wordt door hen vervloekt.
Daar hebben ze „steenen en slagen" voor over. En zij, die de Waarheid liefhebben en den Vrede najagen, en die ook, zoo mogelijk, vrede willen houden met alle menschen, binden kloek den strijd aan tegen alle leugenleer en dwaling; strijdende den goeden strijd des geloofs, tot welken strijd de Kerk van Christus steeds door hen wordt opgeroepen.
Het luisteren naar hetgeen de Geest tot de gemeenten zegt in dat eeuwig blijvend Woord van God, dat ons geen fabelen doet nawandelen en ons niet verleidt door allerei filosofie, is dan ook hetgeen de verhoogde Heiland prijst in Zijn Kerk, terwijl Hij laakt en straft het inwisselen van de Waarheid Gods voor hetgeen de menschen bedenken en voortbrengen uit zich zelf; ook al kwam er een „engel uit den hemel".
Gebrek aan kerkelijk besef.
Het schijnt haast niet anders meer te kunen. Elk oogenblik hooren we van nieuwe plitsingen. Als een klein groepje van ontevredenen in de een of andere kerkelijke groep de hoofden maar bij elkander steekt, groeit er onmiddellijk weer 'n nieuw kerkje uit voort. Met de grootste gerustheid worden ouderlingen benoemd en grijpt plaats, al wat tot verdere kerkformatie noodig is. Maar neen, zoover komt het eigenlijk in de eeste gevallen zelfs niet meer. Men heeft eigenlijk geen behoefte aan een kerkelijk leven naar de Schriften. Men houdt slechts godsdienstige bijeenkomsten, waar de eene of andere oefenaar een eenvoudig woord spreekt. En dan hebben we niet slechts het oog op degenen, die zich gereformeerd willen noemen, maar ook op wat men noemt: de ethische kringen. Ook daar verdwijnt het erkelijk besef hoe langer hoe meer. Waar het subjectivisme zoo hoogtij viert, gelijk als dit bij de ethischen het geval is, behoeft en zich dan ook daarover niet te verwonderen. En ik kan het zoo gemakkelijk begrijpen, dat eenvoudige kinderen Gods er gemakkeijk toe komen om te denken dat de Kerk toch eigenlijk maar een bijkomstig iets is. Als men de Waarheid maar hoort, in welke kerk, wat doet het er toe", zoo zegt men. Al is het bij een oefenaar". Toch hebben we in deze gewichtige aangelegenheid niet te vragen wat deze of gene er van zegt, maar veel liever wat Gods Woord er ons van zegt. En dan staat het toch onomstootelijk vast, dat de eerste gemeente hare dienaren des Woords had. Maar ook ouderlingen en diakenen. Ouderlingen en diakenen hadden onder meer mee te zorgen voor de bediening van Woord en Sacramenten en voor de verzorging van de armen der gemeente. Van dit alles komt er bij die onkerkelijke groepjes maar weinig terecht. Over Doop of Avondmaal wordt haast niet meer gerept. De Sacramenten worden vaak op de verschrikkelijkste manier genegeerd. Van de armenzorg komt er natuurlijk ook maar weinig terecht. Van de offervaardigeid wordt immers al zooveel geëischt om de sprekers te betalen. Over het Zendingswerk wordt haast niet meer gedacht, laat staan dat men er wat voor doet. Neen, nog erger, men haalt meelijdend den schouder op over ieder, die zich daar nog druk mee durft te maken. Het is immers toch alles maar eigen werk. Het is dan ook niet te zeggen, welk een enorme schade dit onkerkelijke leven in de toekomst met zich zal brengen. Op het gezinsleven werkt het meestal weinig verheffend. Het kind uit het onkerkelijke huisgezin heeft van zijn jeugd af zooveel kwaad hooren zeggen van die Kerk, dat het, groot geworden, natuurlijk niets meer van die Kerk moet hebben. Het hart derzulken ligt open voor de zaden van ongeloof en revolutie. Is er bij de ouders nog liefde tot oude schrijvers en wat onderlinge samenkomsten, bij de jongeren wordt dit meestal ten eenenmale gemist. Indien dit schrijven onder de oogen mocht komen van de zoodanigen, die reeds deze paden bewandelen, laten ze dan nog mogen bedenken dat onkerkelijk leven geen steun in de Schriften vindt. Door het onkerkelijke leven zal de verwarring op kerkelijk gebied hoe langer hoe grooter worden. We zien nu reeds dat de ééne oefenaar of onkerkelijke rondtrekkende prediker tegen den ander opbiedt in zuiverheid op het gebied van de tale Kanaäns. En de heimelijke leuze is: „Ik ben veel gereformeerder dan gij". Indien men op kerkelijk terrein meer met den dienst des Woords en met de ambten wenschte te rekenen, zou men niet langer onkerkelijk durven wandelen. Leeft de Kerk in diep verval, men moest binnen hare muren met Daniël liever bidden: „Wij hebben gezondigd, wij en onze vaders", dan haar den scheidsbrief te geven om het op nieuw terrein nog erger te verzondigen. De toenemende onkerkelijkheid bracht ons alleen dit droeve resultaat, dat we in den strijd tegen de wereld jammerlijk verdeeld in de vuurlinie treden. De wereld lacht er mee. En we staan zoo zwak. Alleen de Heere kan nog uitkomst schenken, maar dan zal het misschien gaan onder de roede Zijner oordeelen. Slechts over die onkerkelijke samenkomsten kunnen we ons nog verblijden, waar men nog poogt samen te brengen om weder te keeren naar de erve onzer Vaderen in boetvaardigheid.
§§§
Het evangelisatiewerk in moderne gemeenten.
Op de laatste bestuursvergadering van den Gereformeerden Bond werd besloten om eens de aandacht te wijden aan het Evangelisatiewerk in moderne gemeenten. Vooral was onze blik gevestigd op 't hooge Noorden. Op de provincies Drenthe, Groningen, Friesland en Noord-Holland boven het IJ. Ons bestuurslid, ds. J.J. Timmer, te Ermelo, wilde er zich voor geven om een Commissie te vormen die dit werk onder de oogen zal zien. Ds. Meijers te Hoogeveen, ds. Lans te Suawoude en ds. Wolters te Onstwedde, hebben reeds hunne medewerking in die Commissie toegezegd. Ook ds. J.H.F. Remme van Amsterdam, zal ons voorlichten hoe het in Noord-Holland gesteld is. Uit de samenstelling van deze Commissie bemerkt ge reeds, dat de keuze op die predikanten gevallen is, die het dichtst bij de evangelisatieterreinen woonachtig zijn. Binnen weinige weken hoopt deze Commissie, zoo de Heere wil en wij leven, te Zwolle te vergaderen. We hopen dan te komen tot het verzamelen van gegevens van die Evangelisaties, die het dichtst bij den Bond staan. Natuurlijk zal de Commissie later, een beroep moeten doen op de offervaardigheid der gemeenten. We kunnen er ons in de toekomst maar niet van afmaken. Er wordt, en zeker met recht, veel op het modernisme afgegeven, maar als het er op aankomt om voor die moderne gemeenten eens iets te doen, mag het niet bij woorden blijven, maar moe het komen tot daden. In alle Bondsgemeenten moeten één of twee collecten per jaar gehouden worden om een fonds te kunnen vormen, waaruit de Evangelisaties financieel kunnen worden gesteund. In welke richting dit zal geschieden, zal nog nader door de Commissie, in overleg met het Hoofdbestuur, worden uitgemaakt, We hopen dan ook in de volgende maand van de resultaten van het werk der Commissie melding te kunnen maken. We wilden maar even mededeelen dat er toe is overgegaan om hetgeen besloten is op de laatste jaarvergadering in Utrecht, uit te voeren. Maar bovenal ook, opdat dit werk der Commissie worde gedragen op de vleugelen des gebeds van een biddend volk, hetwelk er achter staat. Immers niet door onze kracht of door ons geweld, maar door des Heeren heiligen arm zal het kunnen geschieden, zegt de Heere in Zijn onfeilbaar Woord. Ons gereformeerde volk heeft nu al vele jaren getoond veel te voelen voor het Zendingswerk onder de heidenen. Laat er nu ook veel liefde openbaar worden om het Evangelie van den rijken Jezus voor arme zondaren ook te laten uitdragen onder onze eigene landgenooten, die leven onder moderne prediking, die het geweten van den mensch heeft afgestompt en alles heeft verstard en versteend. We hopen spoedig meer te kunnen mededeelen.
Welk dagblad leest gij?
Misschien, dat iemand bij het lezen van deze vraag bij zichzelf denkt, dat het eigenlijk niet de moeite waard is om er een antwoord op te geven. Wat zou het er toe doen, zoo zegt men, uit welk blad ik het nieuws zou delven, hetwelk ik voor mijn bedrijf of zaak noodig heb? En velen, die het niet noodig hebben voor hun bedrijf, zeggen bij zichzelf dat de neutrale pers toch ver uitsteekt boven de Christelijke bladen. „Men heeft het nieuws uit de eerste hand en er staat veel meer in". Toch zou ik u een vraag willen doen. Hoe komt dat, lezers, dat de neutrale pers zulk een grooten voorsprong heeft op de Christelijke bladen? Zelfs „De Rotterdammer", een van de grootste en best verzorgde dagbladen in Nederland, moet 't in grootte afleggen tegen vele neutrale bladen. Nog eens: hoe komt dat? Is het omdat er bij de linksche partijen meer kapitaal zit? Maar als er sprake is van offervaardigheid, dan behoeven de Christelijke partijen toch werkelijk niet onder te doen. Worden er jaarlijks in Nederland niet honderdduizenden voor kerken en scholen en Zendingsarbeid enz. enz. geofferd? Neen, daar zit het niet in. Is het dan misschien omdat we geen mannen hebben, die de capaciteiten bezitten om dagelijks op uitnemende wijze een dagblad te vullen? Neen, lezers, ook dan tast ge mis. We hebben gelukkig eminente mannen genoeg, aan wie dit werk gerust mag worden toevertrouwd. Indien, ge het weten wilt: het zit alleen in de lauwheid van onze Christelijke menschen zelf. Het schijnt wel, dat velen er blind voor zijn welke gevaren het lezen van de neutrale pers voor het Christelijk gezin met zich brengt. In een Christelijk gezin behoort des Maandags geen krant op de tafel, waarin de uitslag van wedstrijden, op Zondag gehouden, uitvoerig staat beschreven. Wij mogen geen bladen, waarin men met breedvoerige beschouwingen onze kinderen wil lokken naar schouwburg en bioscoop. Wij mogen geen bladen, waarin bedektelijk de verderfelijkste middelen worden geannonceerd om te komen tot beperking van het kindertal. Wij mogen geen bladen, waarin elken dag de spot wordt gedreven met politieke overtuigingen, die gebaseerd zijn op het Woord Gods. Zoo zouden we kunnen voortgaan! En toch zijn er duizenden kerkelijke menschen, die maar voortgaan om de neutrale pers te steunen. De gevolgen zijn veel grooter dan menigeen misschien beseft. Duizenden van onze menschen worden dagelijks van de verkeerde zijde ingelicht. Ze missen de juiste voorlichting. Door elk abonnement op de neutrale pers wordt zulk een blad natuurlijk geldelijk gesteund. Hoe zal de Christelijke pers kunnen concurreeren met de neutrale pers, als zij geen ruggesteun ondervindt van rechtsche lezers? O, wat zou onze pers veel schitterender voor den dag kunnen treden, als al wat nog kerkelijk heet, eens achter haar stond. Lezers van „De Waarheidsvriend", mogen we op uw steun gaan rekenen? Steunt toch niet langer de Roomsche of neutrale pers! De neutrale pers uit uw huis verbannen! Zoo niet, weet dan, dat gij bezig zijt met uw abonnementsgeld van uw neutraal blad de linkschen te steunen. Maar dan doet ge ook afbreuk aan den strijd voor het Koninkrijk Gods.
§§§
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's