Gereformeerde Geloofsleer.
17. Vraag: Welke dwaalleeraars uit de eerste eeuwen der Christelijke Kerk, worden ons met name genoemd in onze Nederl. Confessie?
Antwoord: Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis noemt o.a. in art. 9, handelend over de Drieëenheid, de namen van kettersche leeraars als: Marcion, Manes, Praxeas, Sabellius, Samosaténus, Arius en diergelijken, die allen over de leer van de Drieëenheid en de naturen van Christus, dus over de triniteit en de Christologie geschreven hebben.
18. Vraag: Wat weten we van de leeringen van die kettersche voorgangers der oudheid? Allereerst van Marcion?
Antwoord: Marcion leefde in 't midden van de 2de eeuw (140) en was een soort gnostiek. Hij ontwikkelde Paulinische leeringen maar op dualistische wijze, met verwerking van de Perzische idee van de twee eeuwige beginselen van goed en kwaad, licht en duisternis, goede God en kwade God. De God van het O. Testament is de wereldschepper en is een ander wezen dan de God van het N.T., die de wereldverlosser heet. Deze laatste heeft Jezus in een schijnbestaan op aarde gezonden (denkt aan het Docetisme van dokein = schijnen).
Marcion, die door den een wel, maar door den ander niet tot de Gnostieken gerekend wordt, vormde een gemeente met eigen Bijbel; een gedeelte er van was van de hand van Marcion zelf en bevatte „tegenstellingen tusschen Oud- en Nieuw Testament; want het O. T. stond bij de Gnostieken niet hoog aangeschreven. Hij is ongeveer 144 uit de Kerk gebannen.
19. Vraag: Wat verstaan we onder het Manicheïsme?
Antwoord: Er is in de 3de eeuw een strooming in de Christelijke Kerk geweest bekend onder den naam van Manicheïsme, genoemd naar Mani of Manicheüs (216—273). Het kwam met een nieuwen godsdienst en nieuwe Kerk, waarbij ook weer veel ontleend was aan het Parzisme (den Perzischen godsdienst met het dualistisch beginsel van het eeuwige goede en het eeuwige kwade, licht en donkerheid, goede God en kwade God; de goede God met zijn 12 aconen en Satan met zijn daemonen van eeuwigheid tegen elkaar inwerkende).
Jezus wordt voorgesteld als een profeet uit het rijk des lichts komend. Hij neemt een schijnlichaam aan. De mensch die met den lichtprofeet Jezus verbonden is geweest en die ook geleden heeft, was een Joodsche Messias. (Denkt weer aan het Docetisme). Ook de groote Kerkvader Augustinus is eenigen tijd in het heidensch-filosofisch wargaren van het Manicheïsme verstrikt geweest.
20. Vraag: Wat weten we van Praxeas, wiens naam ook in art. 9 van de Ned. Gel. belijdenis genoemd wordt?
Antwoord: Praxeas leefde eind 2de eeuw te Rome en was een aanhanger van het Monarchianisme. Dat vreemde woord wil letterlijk zeggen: alleenheerschappij (Grieksche woorden: monos en archia). Men bedoelde daarmee uit te drukken, dat er één goddelijke macht is en wel de Vader. Er is geen drieëenig goddelijk Wezen, alleen de Vader heeft de (alleen) heerschappij. Zoo werd de godheid van den Zoon en van den H. Geest geloochend en dus de Drieëenheid ontkend.
Jezus was een mensch, volgens de Monarchianen. Maar hij had een zekere goddelijke kracht in zich. Daarom waren er die spraken van Zijn dynamische godheid (het Grieksche woord dynamis = kracht); anderen verklaarden Zijn goddelijkheid, doordat de Vader hem had geadopteerd of aangenomen en spraken van Zijn adoptiaansche godheid (het Latijnsche woord adoptio = aanneming). Ook die dwaalleer raakte dus de leer van de Drieëenheid en de godheid van Christus.
21. Vraag: Wie was Sabellius?
Antwoord: Sabellius leefde ongeveer 220 in Rome (hij was afkomstig uit Libye in N. Afrika) en was ook een soort Monarchiaan. Hij leerde, dat er één God was en loochende de Drieeenheid. De godheid van den Zoon en van den H. Geest werd ontkend. Maar de ééne God — en dat is het typische van de leer van Sabellius — had achtereenvolgens zich in drie verschillende openbaringsvormen laten kennen; een God met drie aangezichten, in drie vormen, zich openbarend, en wel: eerst als Schepper en heet dan Vader; dan in het werk der verlossing en heet dan Zoon; ten slotte in het werk der levendmaking en wordt dan H. Geest genoemd. Dus niet: één God, onderscheiden in drie personen; maar: één God in één persoon, doch met drie verschijningsvormen of aangezichten. (Patripassianistisch monarchianisme = de opvatting dat de Zoon en de H. Geest opeenvolgende bestaanswijzen zijn van God den Vader).
De vergelijking is wel gemaakt met de zon, waarbij gesproken kan worden van: bol, licht en warmte. Vooral in het Oosten, dat zeer vatbaar was voor allerlei dwalingen, heeft het Sabellianisme zich uitgebreid.
22. Vraag: Wat kunnen we zeggen van Paulus Samosaténus (die van Samosata afkomstig was)?
Antwoord: Paulus van Samósata was in 260 bisschop van Antiochië. Hij leerde, dat Christus gewoon mensch was van de aarde „de Zoon der maagd", die met de godskracht van boven (de Logos, Joh. 1) vervuld was; een „bezieling" dus gelijk b.v., bij de profeten; een „man Gods" zijnde, maar van zeer bizondere beteekenis. 't Zijn hier dus leeringen die straks door Arius zullen worden uitgewerkt!
23. Vraag: Wat weten we van de Nestorianen? en wat leerde Eutychus?
Antwoord: Nestorius, patriarch van Constantinopel (440) leerde, dat de twee naturen in Christus gescheiden zijn, waardoor de éénheid in den persoon van Christus wordt opgeheven.
Eutychus, die vroeger leefde te Constantinopel (378) had geleerd, dat de twee naturen van Christus zóó dooreenvloeiden en zóó vermengd waren, dat het één godmenschelijke natuur was geworden (monophysieten heeten de menschen die dat leeren; de Grieksche woorden nionos = alleen en physis = natuur).
Wat Eutychus dus dooréénmengde, dat scheidde Nestorius veel te veel. Eerst is deze zaak behandeld op het 3de algemeene Concilie te Efeze in 431 waar het gevoelen van Nestorius veroordeeld, werd. De Nestorianen vluchtten naar Perzië.
Op het 4de algemeene Concilie van Chalcedon, 451, is de leer van de naturen van Christus nog eens breed behandeld en heeft men uitgesproken, dat de twee naturen van Christus onvermengd en onveranderd zijn (tegen de monophysieten als Eutychus) maar óók ongedeeld en ongescheiden (tegen de duophysieten als Nestorius).
Ze mogen niet samenvloeien tot één, waardoor elk der naturen zou veranderen (Eutychus). Ze mogen óók niet gescheiden en uiteengetrokken worden, waardoor we twee Christussen zouden krijgen. (Nestorius).
Men spreekt ten opzichte van de formule van Chalcedon: „onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden, van de vier negatieve uitdrukkingen van Chalcedon (451). Men kon gemakkelijker zeggen hoe 't niet was, dan hoe 't wel was. "
24. Vraag: Wie zijn ons uit de eerste eeuwen der Christelijke Kerk bekend als onderzoekers en verdedigers van de christelijke geloofswaarheden?
Antwoord: Door de lasterlijke smaadschriften der heidenen (Celsus e.a.), de afwijkende leeringen der Judaïsten (Joodsche zuurdeesem, vleeschelijke gerechtigheid, nationaliseeren der Kerk enz.) en der Gnostieken [heidensche filosofie met valsche leeringen, aangaande de Godheid, de schepping, de voorzienigheid, de zonde, de verlossing, de wederoprichting aller dingen, (apokatastasis pantoon) enz. enz.] werd de Kerk van Christus, in haar beste vertegenwoordigers opgeroepen tot nader onderzoek der geopenbaarde waarheid Gods en tot nadere formuleering van de Schriftuurlijke waarheden.
In dit verband moeten we uit de 2de en 3de eeuw noemen: Irenaeus (140 — 206), bisschop van Lyon (zijn boek Adversus haereses = tegen de ketterijen) en Tertullianus (gest. 233) die bizonder voor de formuleering der Kerkleer voor de toekomst van groote beteekenis is.
Tertullianus leert, dat de Schrift van God is ingegeven; 't is waarlijk Gods Woord (de theopneustie wordt in dit verband genoemd). Hij zegt: de ware leer moet met de Schrift overeenstemmen. De H. Schrift is de regel der waarheid (regula veritatis). Jezus leefde bij de Schriften, wij hebben ook bij de Schriften te leven. Voor het ongeschonden behoud der leer hebben Apostelen hun bloed gegeven. Van Tertullianus is de formule voor de Drieëenheid: una substantia, tres personae d.i. één Wezen, drie personen. Hij heeft voor triniteit en Christologie (de leer aangaande Christus) de formules der toekomst gevormd.
Tertullianus geeft ons een schoone beschrijving van de godsdienstoefeningen der Christenen. De korte inhoud van het Christelijk geloof wordt door hem weergegeven ongeveer zooals later in de 12 artikelen of Apostolische Geloofsbelijdenis [die in 338 bij Marcellus van Ancyna in dezen (oudsten) vorm gevonden wordt: „Ik geloof in God den Vader, die alles geschapen heeft, en in Christus Jezus Zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heere, ontvangen van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, die onder Pontius Pilatus heeft geleden, is gestorven, ten derden dage opgestaan uit de dooden, opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand des Vaders, vanwaar Hij wederkomen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden; en in den HeiHgen Geest; één heilige Kerk; vergeving der zonden, opstanding des vleesches".]
25. Vraag: Vinden wij bij Irenaeus en Tertullianus ook leeringen, die afwijken van de bijbelsche waarheid?
Antwoord: Hoewel Irenaeus en Tertullianus oprechte christeloovigen waren en de H. Schrift als Gods Woord eerden, vinden we toch allerlei on-Schriftuurlijke leeringen, die den grond leggen voor de latere Westersche Roomsche leer.
Terwijl Irenaeus als anti-gnostieker kloek de opstanding des vleesches leert, zegt hij van den Doop, dat deze ons de verlossing toeeigent; ook was hij een voorstander van het duizendjarig vrederijk op aarde: zesduizend jaar zal de wereld bestaan en dan volgt het duizendjarig sabbatsjaar, als een vrederijk op aarde; daarna zal de nieuwe hemel en de nieuwe aarde worden geopenbaard.
Tertullianus leert dat de Doop vergeving van zonden, de wedergeboorte en den Geest meebrengt. De zonde kan uitgedelgd worden door de satisfactie der boete, vooral ook door aalmoezen. Het Avondmaal vereenigt met Christus, maar is ook een offer, een herhaling van het offer van Christus. Hij leert de nederdaling van Christus in de hel, den zieleslaap der gestorvenen, ook is hij verdediger van het duizendjarig vrederijk. Er bestaat een vagevuur als louteringsplaats voor de gestorvenen. Den ongehuwden staat prees hij zeer en minachtte het huwelijksleven als goed voor „honden en zwijnen". Later ging hij over naar de Montanisten (volgelingen van Montanus) die zichzelf „de Trooster" noemde en sprak van een nieuwe fase voor de Kerk, die uit heiligen moest bestaan en het einde der dagen moest afwachten.
Mannen als Irenaeus en Tertullianus waren nog van hiërarchische neigingen vrij, wat spoedig na hen, bij het opkomend drijven voor het ambt van bisschop en paus, niet meer gezegd kan worden. Bij hen bestond de éénheid der Kerk nog in de éénheid van belijdenis, niet in de eenheid onder bisschoppelijk of pauselijk gezag, zooals later door anderen werd geleerd.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's