De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

19 minuten leestijd

De Ned. Hervormde Kerk en hare belijdenis of leer.
Voor tal van menschen, vooral voor velen die aan de Ned. Hervormde Kerk den rug toegekeerd hebben en naar een of andere Gereformeerde Kerk of Gemeente zijn overgegaan, staat het vast: de Ned. Hervormde Kerk is een Kerk, waar leervrijheid is. Sterker. Ze zeggen dan: in de Ned. Hervormde Kerk heeft Boeddha evenveel recht als Christus. En om de reeks vol te maken, zegt men dan in één adem er maar bij: In de Ned. Hervormde Kerk zijn Boeddhisten, Socialisten, Communisten, Spiritisten, enz. enz.; of bestaat uit:  Boeddhisten, enz. enz.
Natuurlijk zegt men dat dan om de Ned. Hervormde Kerk af te maken. En dan is 't altijd maar 't best om zoo éénzijdig mogelijk te zijn en de dingen handig te combineeren. Dan heeft men z'n pleidooi aanstonds gewonnen en de zaak is dan beslecht. De Ned. Hervormde Kerk is dan afgemaakt, 't Is daar een toestand, zooals nooit te voren op kerkelijk terrein gevonden is. Enz. enz.
Nu zouden wij ten eerste willen, dat dergelijke menschen eens wilden bedenken dat zij ook nog eenige betrekking hebben op die Vaderlandsche Kerk, waarvan waarschijnlijk hun ouders of grootouders nog lid waren. En als dan de hand in eigen boezem gestoken werd, nu — misschien dat men dan een toontje lager z'n smaadzang zong. Vooral als men aan een man als Daniël wil denken dan, die in het gebed, dat hij deed voor het herstel en den wederopbouw van Jeruzalem en tempel, zoo iets van „onze Vaderen en wij hebben gezondigd" neerlegde voor 's Heeren aangezicht.
Wat liggen er vele zonden van onze Vaderen. Waarlijk niet alleen na 1816; maar zeker en vast ook vóór 1816!
Maar in de tweede plaats zouden wij willen zeggen: vindt men het ook niet meer de moeite waard om eens na te gaan wat heerlijke zegeningen er van, den Heere genoten zijn in het midden van de Ned. Hervormde Kerk, die hare zonden waarlijk niet gering maakte voor God?
Wanneer men de toestanden eens vergelijkt bij vroeger, dan zal ieder, die eenigszins meeleeft, moeten erkennen, dat we er in de Ned. Hervormde Kerk waarlijk niet op achteruit gegaan zijn.
Hier zijn we echter voor één ding bang. En dat is, dat men in het midden van de Gereformeerden, die van ons uitgingen, stelselmatig dom gehouden wordt in deze. Zooals de Roomsche stelselmatig dom gehouden wordt ten opzichte van het Protestantisme en niets dan leelijke, vreeselijke, afschuwelijke dingen hoort (Merijntje Gijzen zou er van kunnen vertellen), zoodat men de Protestanten als vreeselijke, afschuwelijke menschen beschouwt (een heel gewone zaak!), zoo vindt men het — natuurlijk bij vergelijking gesproken! — óók wel bij „de Gereformeerden", die van ons uitgingen, ten opzichte van „de Hervormden".
Boeddhisten, Socialisten, Communisten, Anarchisten, Godloochenaars, Christusloochenaars — en dan nog heel wat meer van dat soort. Ddt is dan de Hervormde Kerk! Nu kan men met een gekleurd glas heel wat wonderlijke dingen teweeg brengen. Héél de wereld wordt dan zoo maar in eens rood of blauw of groen! Met een simpel stukje gekleurd glas maakt men de wereld zooals men de wereld wil zien.
Ook als men van zekere zijde naar de Hervormde Kerk kijkt, ligt er geregeld zoo'n kijkglas bij de hand.
Zou men dat stukje gekleurd glas nu niet eens in een hoek kunnen gooien, om eens door z'n eigen oogen te zien?
En dan valt het niet moeilijk om te onderkennen, dat ieder die op bovenbedoelde wijze zegt: „en dat is nu de Hervormde Kerk!" — zooals pas nog op een Gereform. Jeugd-Propaganda-avond, onder den rook van Rotterdam gehouden, geschiedde) geweldig staat te ..........
Misschien zóó, dat hij het zelf gelooft; maar nochtans is 't ..........
We zullen dat verder nu maar laten, zooals het is,
Maar — we zitten toch in de Hervormde Kerk (en nu spreken we tot degenen, die nog betrekking voelen op die Kerk en die Kerk liefhebben) wel met heel leelijke dingen! Dat wascht 't water van de zee niet af. En dat willen wij ook geen oogenblik ontkennen.
Daar zijn vogels van diverse pluimage onder ons, dat is zeker! Hoewel men — nog eens gezegd — danig aan 't doorslaan is en diensvolgens onwaarheid spreekt — als men dan met Boeddhisten, Socialisten, Godloochenaars enz. schermend, zegt: „er dat is nu de Hervormde Kerk!" Gelukkig staan de zaken anders! Maar hoe dan?
De Ned. Hervormde (Geref.) Kerk heeft geen leervrijheid. In aard en wezen is de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk, ook na 1816, een belijdende Kerk. Belijdende den Christus Gods; met het Evangelie des Kruises overeenkomstig Gods heilig Woord.
Dat staat in de reglementen, overal.
Want niet alleen dat Artikel XI van de kerkelijke grondwet — men kan over dat artikel overigens denken, zooals men wil! — komt met „de leer" en „handhaving" van die leer, maar als Artikel 20 van het Algemeen Reglement komt zeggen, wat de predikanten doen moeten, dan heet 't daar „verkondiging van het Evangelie". Door de proponentsformule wordt dat nader omschreven met „het Evangelie van Jezus Christus"; en in den beroepsbrief heet het „naar Gods heilig Woord".
Die dus nog lezen kan, ziet hier dat in de Hervormde (Geref.) Kerk het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord verkondigd moet worden. Geen predikant, die dat niet weet, die dat niet belooft, die dat niet met zijn handteekening bevestigt.
De bediening des Woords moet in dat teeken staan. De bediening der Sacramenten eveneens. Het kerklied en heel de liturgie: in het teeken van het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord. Laat men nu over Artikel XI Algemeen Reglement denken, zooals men wil, maar deze eenvoudige waarheid, dat alles in de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk moet staan in het teeken van het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord, kan men overal weten en nergens tegenspreken.
Daarbij spreken de reglementen van „de leer" en van „de belijdenis", waarmee bedoeld wordt de aloude Gereformeerde belijdenis, vervat in de drie Formulieren van Eenigheid (Ned. Geloofsbelijdenis, Heidelbergsche Catechismus, Vijf Leerregels van Dordt), die rechtens nooit zijn afgeschaft; en waarvan dan gezegd wordt, dat ieder met geest en hoofdzaak van die leer der Kerk moet instemmen en de grondslagen van die belijdenis niet mogen worden weggewerkt of omgewoeld, wat in strijd zou zijn met den aard en het wezen der Hervormde Kerk.
Zoo staat het in de Reglementen, overal.
En dat aanvaardt ieder die lidmaat wordt (want ieder wordt verondersteld de Reglementen te kennen, althans geest en hoofdzaak van die verordeningen, waarom er ook in de ure van openbare belijdenis van gewaagd wordt) en dat aanvaardt bizonder ieder proponent en onderschrijft ieder predikant.
Geen Kerkeraad, geen Classicaal Bestuur enz., of men weet deze dingen.
Leervrijheid heeft de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk nooit gewild. Wel hebben velen niet opgehouden het daarheen te sturen. Maar de Hervormde (Geref.) Kerk, ook na 1816, ook na 1852, heeft het niet gewild. Er is steeds een storm van verontwaardiging opgegaan, telkens en telkens weer, wanneer men het door reglementswijziging daarheen wilde sturen. En ook in de bangste oogenblikken is toch nog telkens van hen, die de Kerk in andere richting wilden sturen, de openlijke verklaring afgeperst en ook ontvangen, dat het niet om leervrijheid ging, dat het ook niet om loochening of schending van de leer der Kerk ging, noch dat de grondslagen van de aloude belijdenis mochten worden omgewoeld of losgemaakt.
Had men iets anders verklaard, dan had men zeker van vrijzinnige zijde nooit bereikt, wat men nu helaas! in den tijd der oud-liberalen bereikt heeft.
Geen leervrijheid is in de wet opgenomen. De Ned. Hervormde (Geref.) Kerk van heden is een belijdende Kerk. En haar belijdenis is: het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord, overeenkomstig den geest en de hoofdzaak van de Gereformeerde belijdenisschriften.
In den beroepsbrief staat niet „naar geest en hoofdzaak" van Gods heilig Woord. Neen! eenvoudig: „naar Gods heilig Woord". En in de proponentsformule staat niet „geest en hoofdzaak" van het Evangelie van Jezus Christus. Neen! eenvoudig: „het Evangelie, van Jezus Christus". 
„Geest en hoofdzaak" staat er alleen bij geformuleerde vragen (Artikel 39 Reglement Godsdienstonderwijs), waarbij nadrukkelijk staat, niet dat geest en hoofdzaak mag geloochend worden (zoo zeggen de Modernen), maar dat geest en hoofdzaak moet beleden en dus niet geloochend mag worden (zoo zeggen de Reglementen).
De menschen van de leervrijheid knoeien en modderen dan ook voortdurend. Men weet, dat de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk geen Boeddha, geen Mohammed, geen Plato noch iemand anders proclameert als profeet; integendeel, de christelijke religie wordt absoluut als de religie genoemd en geëerbiedigd en zoowel voor Nederland als de Indien gaat het om het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord.
En dat wetend knoeien en modderen de vrijzinnigen dan wat, om te beloven dat zij dat Evangelie naar Gods heilig Woord zullen brengen, eerbiedigend geest en hoofdzaak van de Gereformeerde belijdenis, om echter intusschen te leeren, dat het Evangelie naar Gods heilig Woord een Evangelie is dat door de Apostelen, met name door Paulus, bedorven is en dat Jezus Christus een andere Heiland is dan de Heilige Schrift en onze Gereformeerde belijdenis, in geest en hoofdzaak genomen, voorstellen!
En dat noemt men dan hoog-intellectueel, hoog-zedelijk, hoog-religieus en vrijzinnig!
Neen — in onze Ned. Hervormde (Geref.) Kerk moet het Evangelie naar de beschrijving van Mattheüs, Marcus, Lucas, enz. gebracht. Gepredikt moet worden het Evangelie, dat de Apostelen en Profeten ons hebben overgeleverd. Dat is naar den geest en dat is de hoofdzaak van onze belijdenis. Dat is naar den aard en overeenkomstig het wezen van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk. En dat hebben de Modernen altijd bestreden, maar nooit kunnen wegwerken; ook niet in de bangste tijden, die Kerk en volk hebben doorgemaakt in de vorige eeuw. Wat zij ('t is niet te boud gesproken) in deze eeuw nog veel minder zullen kunnen gedaan krijgen.
De Ned. Hervormde (Geref.) Kerk wil het niet.
De Ned. Hervormde (Geref.) Kerk wil een belijdende Kerk des Heeren zijn in dezen lande en voor de Indien. Zij wil zeer stellig in Woord en Sacrament en lied, ja in alles, belijden den Christus der Schriften en verkondigen het Evangehe des Kruises naar Gods heilig Woord.
't Is waar, de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk — en dat zijn dus wij, onze Vaderen en wij, hunne kinderen — is altijd veel te slap geweest in toezicht op de leer en in handhaving van de belijdenis; Kerkrechtelijk dus.
Héél de Besturen-organisatie leidt daar ook toe. Héél ons reglementair stelsel werkt het in de hand.
Slap, heel slap is de Kerk geweest. Zij heeft veel te veel aan de vrijheid overgelaten; maar dan steeds met de redeneering: ieder weet, dat in het midden van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk het Evangelie van Jezus Christus moet worden verkondigd naar Gods heilig Woord, waarbij ieder voor zichzelf als eerlijk man maar moet uitmaken of hij in dezen waar en getrouw is en of hij blijft bij geest en hoofdzaak van de belijdenis, overeenkomstig den aard en het wezen van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk.
Dat is verkeerd geweest van de Ned Hervormde (Geref.) Kerk sinds honderd jaar en langer, dat zij deze dingen aan de beoordeeling der personen zelf overliet.
Maar daarmee heeft de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk principieel geenszins gekozen voor leervrijheid; ook reglementair is de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk een belijdende Kerk, een-christelijk belijdende Kerk; niet Roomsch, niet Luthersch, niet Doopsgezind, noch Remonstrantsch, — maar krachtens haar aard en wezen in geest en hoofdzaak Gereformeerd-protestantsch zijnde! Met het centrale punt; het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord!
Elken Zondag moet dat uitkomen op de kansels, wáár ook. Daarvoor heeft men zich als bedienaar des Woords, ook in het ambt van ouderling, plechtig verbonden met een heilige belofte. Met Kerstfeest, op Paaschmorgen, op den Pinksterdag moet dat uitkomen overal, in stad en dorp, in het Noorden zoo goed als in het Zuiden, in het Oosten gelijk als in het Westen.
De belofte ligt er!
Heeft men het over schepping en zondeval, over engelen- of duivelenwereld, over verzoening en verlossing, over leven en sterven, over tijd en eeuwigheid — dan mag nooit en nergens het Evangelie anders bediend worden dan naar Gods heilig Woord, in geest en hoofdzaak naar de belijdenis sprekend, naar den aard en naar het wezen van de Kerk handelend. Gehandhaafd moet die leer — zij het dan niet allereerst en allermeest kerkrechtelijk, dan toch zeker in woord en daad van hen, die in het ambt staan. Zelfs moet het een van de grootste zorgen zijn van allen die in de Besturen, hetzij in den Kerkeraad of waar ook zitting hebben.
Er is naar den aard en overeenkomstig het wezen van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk geen leervrijheid!
Honderd redeneeringen kan men hier houden, maar 't water van de zee wascht het niet af, dat de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk een belijdende Kerk is, die geen leervrijheid toelaat en dat ook aan ieder van haar lidmaten voorlegt, daarop vragend de belofte van degenen die welbewust tot haar toetreden of in haar midden optreden. Laat het kerkrechtelijk, door de Besturen-organisatie, een puzzle zijn, nochtans staat de Hervormde Kerk als zoodanig overal in de reglementen de leervrijheid tegen en dreigt hen die haar drijven willen, met straffen.
Daarom nemen de voorstanders van leervrijheid ook zoo'n onwaarachtige positie in, die zij alleen door zich in honderd bochten te wringen en door misbruik te maken van de ongelukkige omstandigheden, waarin de van hooger hand geknevelde en gebondene Kerk zich bevindt, kunnen handhaven, soms zelfs glorieus handhaven. Dat van hooger hand de Hervormde Kerk aangedaan onrecht, waardoor zij, door over macht geveld, gebonden zit — dat is de kracht van de Modernen.
Maar dat is tegelijk hun zwakheid, en bewijs van hun onrecht!
En daarin ligt des te duidelijker 't recht, zijt het 't vertrapte recht, van de Nederl. Hervormde (Geref.) Kerk op haar eigen christelijke, Gereformeerd-Protestantsche belijdenis! Het recht van allen, die liefhebben, die beluisteren willen en die verkondigen willen: het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord! Hoe meer de belijders van den Christus-Naam dat nu mogen voelen en zien, hoe meer zij in die banden der Kerk de zonden van onze Vaderen en van ons zelf zullen zien.
Dan trappen we niet, gelijk zoovelen doen, die arme, gebondene Kerk, die gebonden is geworden op hoog bevel, waarbij de trouwe belijders van den Christus der Schriften en de liefhebbers der Kerkelijke leer op den mond geslagen zijn. Dan werpen we niet, gelijk zoovelen doen, die Kerk onzer Vaderen met steenen en met vuil. Maar dan gaan we met den dichter iets voelen van dat mooie vers:
,,Opent uwen mond,
Eischt van Mij vrijmoedig,
Op Mijn trouwverbond.
Al wat u ontbreekt,
Schenk ik, zoo gij 't smeekt.
Mild en overvloedig''.
Al wat u ontbreekt — — — 
Eischt van Mij vrijmoedig — — — 
Ik schenk 't u, mild en overvloedig — — — 
Wie gelooft het? Wie vraagt het? Wie bidt, wie smeekt in deze, pleitende op Gods trouw verbond?
Schelden is makkelijker dan bidden. Wegloopen gaat vlugger dan wachten. Maar in den weg van bidden en wachten ligt hier meer heil en zegen voor Kerk en Volk! Om den wille van Gods trouw verbond!
En ja — dan moeten we nog bewonderen, dat de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk, die aan handen en voeten, door overmacht geveld, gebonden is geworden, zich telkens nog zoo dapper en krachtig verdedigd heeft, als de vijanden naderden, begeerig om haar als roof te deelen.
Wat is er in het midden van die Kerk nog veel gebeden, veel gestreden, veel getuigd, veel geschreven, veel ook gedaan, bewogen door de liefde van Christus en gedragen door het geloof liefhebbend Zijn heilig en dierbaar Woord!
Weet men dat niet? Heeft men het niet gehoord? Is het niet telkens openbaar geworden?
En dan van een Kerk, die, door overmacht geveld, aan handen en voeten gebonden was !
Ja — het is een wonder Gods, dat zij, de Kerk onzer Vaderen, nog niet vernietigd is geworden door des boozen hand, dat zij niet verdronken en vergaan is onder een overloop van vele wateren!
Ten ware de HEERE, die bij ons geweest is, zegge nu ieder die God vreest en beeft voor Zijn Woord en liefde heeft tot Zijn aloude Kerk in dezen lande, ten ware de HEERE, die bij ons geweest is als de menschen tegen haar opstonden, zoo zou zij levend verslonden zijn geworden, telkens als hun toorn tegen haar ontstak; zoo zouden de wateren haar overloopen hebben, een stroom zou over haar zijn gegaan. —
De HEERE zij geloofd, die haar in hunne handen niet heeft overgegeven tot eenen roof. (Psalm 124).
Zoo is dan de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk, die, door overmacht geveld, met handen en voeten gebonden is, en daarom kerkrechtelijk zoo'n armelijk figuur maakt (maar denkt nu aan Daniels woorden!) — zoo is de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk geen belijdenislooze Kerk; ook is in haar midden niet wettelijk geoorloofd leervrijheid te drijven, maar is ieders plicht en roeping te gelooven en te belijden het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord, eerbiedigend den aard en het wezen der Kerk, met belijdenis van geest en hoofdzaak harer belijdenis, die Gereformeerd-protestant, ons van de Vaderen is overgeleverd om haar met een geloovig en liefdevol hart te bewaren naar het Woord, ook in de komende eeuwen.
Dat leervrijheid in de Ned. Hervormde (Ger.) Kerk niet geoorloofd, en ook onredelijk, onchristelijk, onprotestantsch is, willen we met een paar uitspraken van prof. dr. J.L. Doedes nog eens aantoonen en onderstrepen. Deze, toch geenszins bekrompen en oncritisch-aangelegde professor uit de vorige eeuw, zegt:
„Door het stelsel van de leervrijheid in de Kerk wordt aan de vrijheid van de Kerk tekort gedaan, wordt zij in de hartader getroffen, wordt iets verdedigd, dat op kerkelijk standpunt absurd heeten moet. Mij dunkt, de leervrijheid is eene kerkelijke absurditeit".
Dan zegt hij:
„De leervrijheid vernielt de Christelijke Kerk. De Christelijke Kerk is uit haren aard gekant tegen de leervrijheid".
Verder getuigt hij:
„De vrijheid der Kerk, welke hierin moet bestaan dat de Kerk zich naar haren aanleg, naar haren aard, naar haar beginsel, kan ontwikkelen en laten gelden, gedoogt geen leervrijheid in de Kerk. Als ieder officieel aangesteld prediker daar kan verkondigen al wat hij wil, dan is het met de vrijheid van de Kerk gedaan. Die vrijheid van de Kerk wordt dan opgeofferd aan de willekeur van hen, die in de Kerk zijn".
Ook schrijft hij:
„De absurditeit der leervrijheid in de Kerk voert het absolutisme van de willekeur in".
Nog lezen we bij prof. Doedes:
„De leervrijheid in de Kerk maakt alle banden, die voor de orde noodzakelijk zijn, los, en is daardoor de ontbinding der Kerk, haar dood als vrije vereeniging".
Verder schrijft hij:
,,De vrijheid der Kerk bestaat niet hierin, dat ieder prediker in de Kerk de vrijheid heeft om te prediken, wat hij wil, maar hierin, dat ieder prediker gehandhaafd wordt in zijn recht om zijn plicht te doen, dat is om te prediken wat in de Kerk naar haren aard gepredikt moet worden".
En als nu misschien iemand zegt, dat prof. Doedes zelf nog al critisch stond tegenover de belijdenis, dan kan dit argument hier toch geen dienst doen, om zijn verklaringen van kracht te berooven. Want hij heeft ook geschreven:
„Ik wensch zeer een betere redactie van de Geloofsbelijdenis der Nederlandsche Hervormde Kerk, en zou het mandaat om er eene te vervaardigen, indien het mij opgedragen werd, na eenig beraad gaarne aannemen. Ik zou haar dan nog meer dan zij nu is, in overeenstemming zoeken te brengen met de Heilige Schriften des N. Verbonds. Maar den grondslag van de Geloofsbelijdenis der Christelijke Kerk in 't algemeen en van de Hervormde Kerk in 't bijzonder, wensch ik voor mij behouden te zien".
Laat ons hier ook nog even afschrijven wat prof. A.M. Gooszen verklaard heeft in de Kerkel. Ct. 19 Juni 1914: „De waarheid is ongetwijfeld deze, dat noch vóór noch na 1816 officieel de leervrijheid is ingevoerd; dat zeker in naam en naar de letter de Kerk confessioneel bleef in 1816".
Prof. Doedes merkt dan ook terecht op (Kerkel. Bijdragen 1870, bladz. 60—65): „Leest men de reglementen der Ned. Hervormde Kerk, die thans kracht van wet hebben, nauwkeurig, men bemerkt, dat nergens de leervrijheid in den zin van het recht om te leeren en te belijden wat men goed vindt, erkend of ondersteld wordt. De leervrijheid is buitengesloten".
„Tegen de leervrijheid in de Ned. Hervormde Kerk blijven wij op grond van onze reglementen, om nu niets anders te noemen, protesteeren".
En wil men een woord van prof. dr. J.H. Scholten ten besluit — om Doedes te zetten nu tusschen Gooszen ter eener en Scholten ter anderer zijde — dan wijzen we op hetgeen we lezen „Leer der Hervormde Kerk", bladz. 39: „Het was de bedoeling der Synode (van 1841) niet, om met de woorden aard en geest, wezen en hoofdzaak, de deur voor subjectieve willekeur te openen, zoodat het aan ieder zou vrij staan voor wezen en hoofdzaak te doen gelden, wat men goed dacht — maar wel degelijk om hetgeen naar den geest en de beginselen der opstellers als het wezen en de hoofdzaak der Formulieren behoort aangemerkt te worden".
Dus — geestverwanten van Guido de Brés, van Urzinus en Olevianus, van de Dordtsche Vaderen, van Calvijn. In geest en hoofdzaak, in aard en wezen het Gereformeerd Protestantisme voorstaand. 
„Indien de Synode" — zoo lezen we in het rapport van 1841 — „iets veroordeelt, dan is het de onverschilligheid omtrent geschiedkundige en godsdienstige waarheid op het gebied des Christendoms; dan is het de vermenging van allerlei leerbegrip en de gelijkschatting van ieder stelsel, als waardoor de weg gebaand wordt tot ongeloof en geheele verzaking van het Evangelie".
Wat heeft de Synode van 1841 goed gezien!
Wat heeft zij gehuicheld om intusschen te bereiken, wat zij zei te schuwen!
Om het volk zand in de oogen te werpen en intusschen haar slag te slaan!
Maar daarin ligt tegelijk het recht, het stellige en onvervreemdbare recht van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk van na 1816, van na 1852, van na 1914 op haar belijdenis en het onrechtvaardig, gehuicheld, verboden handelen van de Modernen wordt er door in 't helderst licht gesteld. De Ned. Hervormde (Geref.) Kerk kent geen leervrijheid.
En daarom moet het ook in een weg van recht en orde ons allen te doen zijn om het recht der Kerk, dat zij gewisselijk heeft op haar belijdenis, op het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord.
„Al wat u ontbreekt.
Schenk Ik zoo gij 't smeekt.
Mild en overvloedig".
Opent dan den mond en bidt! Steekt uit dan de handen en werkt!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's