De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

16 minuten leestijd

Het Evangelie van Jezus Christus.
Tot de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord is iedere dominé in het midden van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk geroepen en verplicht. Proponentsformule en beroepsbrief, beide met handteekening voorzien, zeggen in deze genoeg. En dan naar den aard en den geest en het karakter van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk, die waarlijk in 1816 niet is ontstaan en voor ons leeft met haar Catechismus en haar belijdenisschriften in 't algemeen, ook met haar formulieren, liturgie, lied, enz. enz. Het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord. In dien geest moet gepredikt worden. In deze is de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk een belijdende, christelijke Kerk.
Nu moeten de Modernen daar natuurlijk wat van „maken". Want zij dwepen niet met dat „Evangelie naar de Schriften". Zij leggen Jezus heel andere dingen in den mond, dan de Schriften doen. Al gaan ze allen niet zóó ver als Nietzsche, die Paulus zoo ongeveer de anti-christ noemde, omdat die Apostel het Evangelie van Jezus zoo schandelijk bedorven heeft en er geheel iets anti-christelijks van gemaakt heeft, toch kunnen de Modernen zich met het Evangelie der Schriften niet vereenigen en geven zij willekeurig — natuurlijk zeer „wetenschappelijk" en „onbevooroordeeld", maar nochtans niet geput uit de bron waaruit hier te putten is — aan Jezus een ander Evangelie in den mond. Jezus is een andere Jezus, een andere figuur, die iets anders komt doen dan de Apostelen ons voorstellen; waarbij Paulus alles samentrekt in 't verzoenend lijden en sterven van Christus, gelijk Luther, Zwingli, Calvijn en de anderen ons naar de Schriften geleerd hebben
De Modernen brengen dus iets anders dan het Evangelie van Jezus Christus overeenkomstig Gods heilig Woord. Dat Jezus waarlijk is opgestaan aan den morgen van den derden dag, dat Jezus daadwerkelijk aan Zijn discipelen is verschenen, dat Jezus van den Olijfberg ten hemel is gevaren, staande tusschen Zijn discipelen opvarend omhoog, om te zitten aan de rechterhand des Vaders, dat alles — zegt het maar eerlijk, Moderne theologen en Moderne predikers — loochent gij! De proponentsformule onderschrijvend en den beroepsbrief teekenend, gaat gij dan toch daadwerkelijk een ander Evangelie brengen.
Is dat eerlijk? Is dat royaal?
Wat zij dan brengen?
Ds. Van Wijhe, de hoofdredacteur van „Kerk en Volk", is van ambteloos burger weer naar de pastorie te Nieuwveen (Z.H) gegaan, een van ouds moderne gemeente. En hij heeft daar weer intree gedaan en gezegd, dat hij kwam om te verkondigen „het Evangelie van Christus". Hij heeft dat nader omschreven in een hoofdartikel in „Kerk en Volk"; en daar lezen we nu — verkort weergegeven —:
"Het Evangelie van Christus is het kostelijkste van alle Gods gaven. De gaven Gods zijn vele. Zijn zonnelach ligt over Hollands polderland, ligt in de tintelende oogen van een kind, ligt in de arbeidslust, die u dwingt tot aanvaarding van uw taak, in de schoonheid der vormen — maar van dat alles wordt pas recht genoten indien het wonderbare Licht van Christus achter dit alles oprijst; indien dit Licht al deze gaven doorheiligt.
Wat dat dan is, dat Evangelie van Christus?
Geen mensch, die het met woorden volkomen kan doorlichten voor den ander. Maar het Evangelie van Christus is niet de boodschap, dat wij „goed moeten leven". Dat weten de heidenen ook wel. Het Evangelie van Christus is niet, dat in Jezus „een voorbeeld" is gegeven. Dat zou tegelijk ons vreeselijk vonnis zijn, want wie heeft de kracht dit voorbeeld te volgen? Het Evangelie van Christus dus geen stelsel van moreele voorschriften; nog minder een stelsel van leer-voorschriften. Verminken wij het Evangelie tot een stelsel geloofsartikelen, dan verkettert de eene mensch den anderen mensch met z'n beperkt menschelijk inzicht geformuleerde waarheden. We loven dan God en haten onzen broeder.
Het Evangelie van Christus is de Liefdeboodschap Gods aan ons. Christus is de naam voor den Liefde-kant van Gods Wezen. Christus is wat door den mond van Jezus spreekt. Christus is de intense kracht en gave Gods. Christus is wat aan Godsliefde openbaar wordt aan Golgotha's kruis. Daar, daar vlamt het Christus-Evangelie hoog en stralend, zuiver op.
Laat nu ieder op zijn wijze deze Waarheid uitwerken in dogma of in gedicht, in woordeloos visioen of jn doorzaligde gepeinzen. Dan zal het voor allen zijn een kracht Gods, tot zuivere heldhaftige levensdaden, tot deemoedig gebed, tot stil-sterke oprijzing uit het leed, tot het simpele maar tevens grootsche offer.
Het Evangelie is de kostelijkste van alle Gods gaven. Het is de kracht Gods tot die zaligheid, die is in alle tijden, bij alle strijden en bij alle lijden, terwille van Zijn Koninkrijk.
Komt dan in de kerken om naar dat Evangelie te luisteren. Gaat dan uit in de wereld om aan dat Evangelie klank te geven in uw woord en gestaltenis, in uw daad".
Tot zóóver de intreepreek van ds. Van Wijhe, volgens verslag dat hij zelf schreef in een hoofdartikel in „Kerk en Volk", 10 November 1928.
Neem daaruit nu eens weg alle stijlbloempjes van zonnelicht over 't polderland, van schoonheid in de vormen, van Liefde-kant van Gods Wezen, van woordeloos visioen, van doorzaligde gepeinzen — en zeg dan eens simpel wat een arm zondaar heeft aan dat evangelie!
Hebben Engelenmond dan niet iets anders verkondigd? Heeft Jezus Zelf niet anders geleerd aan de schare, aan de Farizeen, aan Nicodemus, aan Zijn jongeren? Vraag het Jesaja eens wat Gethsémane en Golgotha ons te zeggen heeft; vraag het den moordenaar aan het kruis eens, wat Jezus de Gekruiste is; laat Paulus het ons eens zeggen — en wordt dan alles wat ds. Van Wijhe brengt niet schitterende glasscherven verkoopen voor kostbare parelen, wordt dan zijn evangelie niet steenen strooien in het venster, waar de vogels neerstrijken om brood?
Is dat nu het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord, zooals proponentsformule en beroepsbrief zegt? Is dat nu naar den geest en het karakter van de belijdenis onzer Kerk? Is dat nu wezen en hoofdzaak van het Gereformeerd Protestantisme, van de Christelijke Kerk in 't algemeen en van de Ned. Hervormde (Geref.) Kerk in 't bizonder?
Men weet beter! 't Is spelen met woorden, 't Is woorden gebruiken, liefst dubbelzinnig, wazig, tweeslachtig. Jezus, Christus, Evangelie, Gethsemane, Kruis, 't is te heilig om er zóó mee te balanceeren, zóó mee te schermen; zóó mee te werken dat het hart en de ziel en de pit en het merg van het Evangelie van Jezus Christus naar Gods heilig Woord wordt weg gefantaseerd, onder den schijn van het Evangelie te verkondigen!
Begin maar bij artikel 1 van onze Ned. Gel. belijdenis, en 't is alles principieel anders dan ds. Van Wijhe predikt. Neem den Heidelb. Catechismus maar vanaf de eerste Zondagsafdeeling, en wat hier gebracht wordt is er vierkant mee in strijd. Sla de Dordtsche Leerregels maar op, en alles spreekt anders dan ds. Van Wijhe. Het is in geest en hoofdzaak, in wezen en karakter vierkant anders. Sla de Evangeliën maar op, en Schrift met Schrift vergeleken, is alles anders dan ds. Van Wijhe predikt. Lees de Handelingen der Apostelen en een ander Evangelie wordt gebracht, andere dingen worden geboodschapt. Sla de brieven op, den brief aan de Romeinen en aan de Galatiërs, aan de Corinthiërs en aan de gemeente, van Efeze of Filippi; lees wat Paulus schrijft aan Timotheüs; doorblader den Hebreënbrief; speur na het laatste Bijbelboek en vergeet niet wat de brieven van Petrus en van Johannes ons berichten — dat is het Evangelie van Jezus Christus naar de Schriften. Dat is Gods Licht, Gods Waarheid. Dat is het welbehagen Gods in Christus over menschen van deze aarde. Dat zijn de gangen Gods door den tijd om te gaan tot in eeuwigheid. Heerlijker, oneindig heerlijker Liefde Gods is dat, tot redding, verzoening, verlossing van arme zondaren; tot toebereiding van een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde. 
Arm geknutsel van menschen, die een getimmerte in elkaar zetten dat absoluut vreemd is aan de heerlijkheid en de majesteit Gods in Christus. Dwaze mensch, die zijn dwaasheid mooier, wijzer acht dan de vvijsheid Gods en dan opdringerig lief z'n eigen makelij prijst als goddelijke gave der liefde, 't Zijn de barmhartigheden der goddeloozen, die zoo wreed zijn; en zoo dubbel wreed, omdat ze zeggen dat de Schrift zoo verkeerd gaat en zij zoo goed zijn!
IJdele filosofie. Of wat op filosofie lijkt.
Gelukkig heeft God ons in Zijn eeuwig blijvend Woord, waarvan Christus, het vleeschgeworden Woord, het middelpunt is, andere en betere dingen geopenbaard, brood voor den hongerige, ten spijs voor tijd en eeuwigheid, voor leven en sterven!
Ja — dan blijven we toch maar liever bij onzen Catechismus, dat wonder Schriftuurlijk boekske, dat zoo roerend schoon begint met te spreken over den eenigen troost eens christens!

De liturgische dienst.
Wij willen dit op z'n eenvoudigst, op z'n soberst nemen; Zooals Gereformeerden, van Roomsche smetten vrij, maar onze Gereformeerde beginselen doorvoelend, deze zaak moeten trachten te benaderen. 
Over allerlei wat bij de liturgische diensten bijgebracht wordt en bijgebracht kan worden, spreken we nu niet. Maar we doelen nu op iets, dat onder ons voorkomt en onder ons besproken wordt. We bedoelen: moet er niet iets meer van gezien worden, dat de gemeente op den dag des Hecren samenkomt om God te ontmoeten, om haar geloof te belijden, om haar zonden en haar schuld voor God neer te leggen, om haar lied te zingen, om het Woord des Heeren te belijden waarachtig te zijn?
Wij willen nu niet zelf op deze vragen ingaan. Liever willen we het woord geven aan prof. dr. H.H. Kuyper, die op 't punt van het lied en van de liturgie enz. als Gereformeerd man der zake kundig is en zeker niet onder de radicaal vooruitstrevenden mag worden gerekend. Hij neemt altijd in deze positie in tegen de nieuwe banen en bewandelt liefst de oude paden.
Hij zegt dan in ,,De Heraut" van 4 Nov.:
»De eeredienst, zooals deze in onze formulieren is geregeld, is in vele opzichten Schriftuurlijk en voortreffelijk, maar beantwoordt toch in één opzicht niet volkomen aan den eisch van den eeredienst. De eeredienst is bijna geheel in handen van den liturg of Dienaar des Woords, en de gemeente zelf is daarbij zoo goed als uitgeschakeld. Zeker, een belangrijk deel van den eeredienst, het gezang, is nog aan de gemeente overgelaten, en we mogen dankbaar zijn dat in onze Gereformeerde Kerken dit gezang der gemeente niet vervangen is door een koorgezang. Maar meer dan dit zingen doet de gemeente zelf, althans in actieven zin, niet. Het is de predikant, die het votum en de zegenbede uitspreekt; die de Wet en de 12 Geloofsartikelen leest of laat lezen; die voorgaat in het gebed en de predikatie houdt; en die aan 't slot de gemeente met den zegen naar huis laat gaan. Bij dit alles blijft de gemeente zelf zwijgen. In de Apostolische Kerk was dit niet zoo. Uit den eersten brief aan de Corinthiërs blijkt, dat de gemeenteleden na de profetie en het gebed hun instemming betuigden en op het gebed als 't ware het zegel drukten door een luid gesproken „Amen". Neemt men de oudste liturgieën der Christelijke Kerk, dan ziet men hoe actief de gemeente daar nog deel nam aan den eeredienst, doordat ze telkens antwoordde op hetgeen de voorganger of priester had gezegd«.
»In de oudste liturgie van Calvijn, zoo als deze voor de Gereformeerde Fransche vluchtelingengemeente te Straatsburg was opgesteld, en waarin Calvijn veel beter dan later te Genève, waar de Overheid maar al te veel den baas speelde over de Kerk, zijn denkbeelden tot uitwerking kon brengen, komt deze medewerking der gemeente dan ook beter dan in onze liturgie tot haar recht, met name bij de voorlezing van de Wet des Heeren en de belijdenis van ons Apostolisch geloof. De Wet des Heeren werd, in berijming, door de gemeente gezongen, met de toevoeging van 't aloude Kyrie Eleison: Heere, erbarm U onzer! En zoo is het ook met de berijming van ons Apostolisch geloof, die diende opdat heel de gemeente zingende aldus haar geloof kon uitspreken«.
»Nu pleiten wij er niet voor« — zoo schrijft prof. dr. H.H. Kuyper — »dat deze berijming van de 10 geboden en van het Apostolisch geloof in onzen eeredienst weer een plaats zal innemen. Vooreerst niet, omdat de voorlezing van de Wet des Heeren geschieden moet tot de gemeente als verkondiging van Gods zedewet, en niet door de gemeente zelf behoort gezongen te worden. En in de tweede plaats niet, omdat zulk een berijming toch nooit gelijk staat met den oorspronkelijken inhoud zoowel van de Wet als van ons Apostolisch Geloofssymbool«.
»Wat het Apostolisch Geloofssymbool betreft« — zoo lezen we verder — »zou het zeker méér beantwoorden aan het doel, wanneer héél de gemeente dit uitsprak, want de bedoeling dezer liturgische actie is niet om aan de gemeente haar geloof voor te houden, maar opdat de gemeente zélf haar geloof zou uitspreken. Zooals in ons Avondmaalsformulier dan ook uitdrukkelijk staat in het gebed vóór het Avondmaal: »waarvan wij belijdenis doen, sprekende een iegelijk in zijn hart aldus«.
»In de Engelsche liturgie, indien ons geheugen ons niet bedriegt, wordt de Apostolische Geloofsbelijdenis door héél de gemeente opgezegd. De moeilijkheid is alleen maar, dat wij in onze Kerken aan zulk een recitatief niet gewend zijn en dit niet alleen een vreemden indruk zou wekken, maar ook tot wanorde en ontstichting aanleiding zou geven. Het rythmisch zingen is voor ons de eenige vorm, waarin de gemeente uiting kan geven aan wat in haar hart omgaat«.
»Zooals nu de eeredienst bij ons gewoonlijk plaats vindt, komt zoowel de voorlezing van de Wet als van de 12 Geloofs-artikelen niet genoegzaam tot haar recht en dreigt min of meer een sleur te worden, iets, waarbij de gemeente eigenlijk zich af vraagt, waartoe dit elken Zondag noodig is. De diepere beteekenis van beide acten van onzen eeredienst wordt niet meer verstaan. 't Is niet om een simpele voorlezing te doen. Beter ware het dan ook als de Dienaar des Woords b.v. zei: »maar vooraf (vóór het lezen van Gods Woord) stellen we ons voor 't aangezicht des Heeren, om te luisteren, wat Hij in Zijn heilige Wet van ons eischt«; en des avonds: »zoo laat ons thans voor het aangezicht des Heeren belijdenis doen van ons allerheiligst geloof, sprekende een iegelijk in zijn hart aldus«. En beide malen moest deze voorlezing dan door den Dienaar des Woords, die zoowel de mond Gods tot de gemeente, als de mond der gemeente tot God is, geschieden, en niet worden overgelaten aan een voorlezer, zooals meestal geschiedt«.
»Het is nu uit deze behoefte om de beteekenis van de voorlezing van de Wet des Heeren en van de 12 Geloofsartikelen beter tot haar recht te doen komen in den eeredienst en óók de gemeente zélf daaraan meer te laten deelnemen, dat het gebruik in verschillende onzer Kerken is opgekomen, om na de voorlezing van de Wet des Heeren een psalmvers of het slotvers van de berijming der geboden te zingen;  en na de voorlezing van de Geloofsartikelen het slotvers van den Avondzang. Uit liturgisch oogpunt verdient dit zeker aanbeveling. Onze eeredienst wordt er door verrijkt. Na de Wet des Heeren te hebben aangehoord, geeft de gemeente daarop antwoord door een bede om schuld vergiffenis en om genade, ten einde in het pad van Gods geboden te mogen wandelen. En na haar geloof in den Drieiëenigen God te hebben beleden, richt zij daarna een smeekbede tot dien Drieëenigen God, Vader, Zoon en Geest, om Zijn gemeenschap en genade te ervaren«.
Tegen het verrijken van onze liturgie en het laten zingen van een psalmvers of ander vers uit onzen kleinen Gezangenbundel, na de voorlezing van de Wet des Heeren en het Apostolisch geloof, zal, zoo eindigt prof. dr. H. H. Kuyper, wel geen bezwaar bestaan.

Rijswijk Vrijzinnig.
De uitslag van de stemming voor leden van het Kiescollege te Rijswijk (bij Den Haag) is helaas! van dien aard, dat wel duidelijk is uitgekomen dat de rechtzinnigen, die in geest en hoofdzaak met de belijdenis onzer Ned. Hervormde (Geref.) Kerk instemmen, goed vooruit zijn gegaan en bijna de meerderheid hebben verkregen, maar nochtans ten slotte niet hebben bereikt, dat ook rechtzinnige leden in het Kiescollege zullen kunnen zitting nemen. En reeds is triumfantelijk vanuit Rijswijk aan het Vrijzinnig Weekblad „Kerk en Volk" bericht, dat er nu een tweede vrijzinnige predikant zal beroepen worden in Januari a.s.
Dat spijt ons, dat de uitslag zoo is. Wij hadden den vrienden in Rijswijk zoo gaarne gegund dat hun vreugde was bereid geworden. Maar een goed christen weet ook, wanneer hij gedaan heeft wat z'n hand vond om te doen, in geloove stil te zijn, met de belijdenis: „de Heere regeert"; alsook: „alle dingen zullen medewerken ten goede van degenen, die den Heere liefhebben naar Zijn Woord". En daarom vertragen we niet, na een nederlaag.
Nu zal er dus een tweede moderne dominé komen. Het groote deel van Rijswijk, dat orthodox is, zal verstoken blijven, officieel, van een rechtzinnige predi'king. Geen rechtzinnige kerkeraadsleden, geen rechtzinnige predikanten. En dat doen dan menschen, die zeggen vrijzinnig te zijn. Verdraagzaam. Begrijpend, dat er ook rechtzinnigen zijn, die er anders over denken dan de modernen, welke menschen dan door vrijzinnigen verdraagzaam moeten worden behandeld, zooals 't aan echte vrijzinnigen betaamt. Daar ben je toch vrijzinnig voor!!
't Zou wat!
De helft plus één zal „vrijzinnig" in de Hervormde Kerk de rechtzinnigen buiten alles zetten; hoewel die rechtzinnigen toch zéker óók rechten hebben in de Hervormde Kerk. Wij dachten, dat rechtzinnigen onverdraagzaam waren, en dat vrijzinnigen vrijgevig waren, naar hun liberaal gevoelen zeggend: „wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook aan anderen niet". Maar die mooie, ruime, vrijzinnige moraal wordt aan den kapstok gehangen en tyranniek, onverdraagzaam, meedoogenloos wordt door vrijzinnigen on-vrijzinnig gehandeld nu. Waar blijft nu toch het vrijzinnige?

't Zelfde liedje: Akkrum.
In Akkrum spande het. De modernen hadden het er op gezet de gemeente „om" te werken, van orthodox naar vrijzinnig. En het is hun gelukt. Maar hoe? In de N.R. Crt. — let op den naam — werd bericht, dat de vrijzinnigen het gewonnen hebben met behulp van velen, die den weg naar de stembus beter kennen dan het pad naar de Kerk. Dus oneervol hebben de modernen het gewonnen; met hulptroepen, die de Kerk niet opbouwen, maar verwaarloozen en verachten. Alleen als het gaat tegen „de fijnen", dan vliegt man en vrouw in 't geweer! Een overwinning voor de modernen om zich er over te schamen!
Intusschen zal het nu wel een plagerij worden daar in Akkrum. Dat zijn we zoo gewoon, in 't Noorden, zoo goed als in 't Zuiden. Nooit heeft men nog van zulke schandalen van rechtzinnigen tegenover vrijzinnigen kunnen verhalen, als de modernen bedrijven tegenover de rechtzinnigen. Eervol is het niet. En zóó behaalt men dan overwinningen. Zóó handhaaft men dan z'n positie als modernen in de Ned. Hervormde Kerk. Gelukkig, dat Almelo en Sliedrecht ons betere tijdingen brachten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's