De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

8 minuten leestijd

Gebrek aan ernst.
In den laatsten tijd hebben wij ons angstvallig onthouden van alles wat tot minder aangename verstandhouding zou kunnen leiden met de Staatkundig Gereformeerde Partij of met hunne voormannen in de Kamer, ds. Kersten of ds. Zandt. Dit geschiedde opzettelijk.
Wij zijn toch van oordeel, dat de tijden waarin wij leven te ernstig zijn, dan dat het geoorloofd zou zijn om ons over allerlei splinterige kwesties te verdeelen en niet in een eendrachtig optrekken onze kracht te zoeken.  Het ongeloof en de revolutie, die op steeds beslister toon het uitroepen: „Iaat ons de banden verscheuren en de touwen van ons werpen", laten niet los om door 't prediken van den klassenstrijd en het prikkelen tot daadwerkelijk verzet zich van de geestelijke, politieke en economische macht meester te maken.
Dit alles moet er toe dwingen om onze kracht niet te zoeken in wat verdeelt, maar wél in wat vereenigt. De Staatkundig Gereformeerden mogen van deze noodzakelijkheid nog niet overtuigd zijn en meenen dat zij zich de weelde kunnen veroorloven om degenen, die hun geestelijk het naast staan, n.l. de Antirevolutionairen, zélfs in de tegenwoordigheid en ten aanhoore van den vijand, het felst te bekampen, dit behoeft voor ons nog geen reden te zijn om hetzelfde te doen.
Staan wij dus op het standpunt, dat op toenadering behoort te worden aangestuurd en zullen wij ons in het algemeen beijveren om onzerzijds geen zwarigheden tusschen de Staatkundig Gereformeerden en ons op te werpen, toch willen wij ons niet gebonden achten om altijd te zwijgen. Er kunnen oogenblikken aanbreken, dat spreken plicht wordt.
Zulk een moment lijkt ons te zijn aangebroken tengevolge van het optreden van ds. Zandt tijdens de behandeling van de onlangs gehouden Spoorwegbegrooting in de Tweede Kamer.
Bij die gelegenheid heeft deze leider van de Staatkundig Gereformeerde Partij zijn lust weer eens bot gevierd door in het publiek den Antirevolutionairen op de meest heftige en hoogst onbillijke wijze de tekortkomingen in het uitleven van hun beginsel voor te houden.
Nu zouden wij dit alles nog over zijn kant hebben laten gaan, wat wij gewoonlijk doen, ware het niet — en dit is het ergerlijke van het geval — dat daarbij onder het joelen van de tegenstanders in de Kamer Gods Wet en 's Heeren ordinantiën werden ter sprake gebracht.
Zoo iets grenst aan het profane. Ds. Zandt stelde een motie voor, waarin hij uitsprak dat des Zondags de openbare middelen van vervoer behooren stil te staan en dat de regeering de daartoe dienende maatregelen heeft te treffen.
Over deze motie zelve spreken we niet. Maar wèl over de wijze, waarop zij werd ingediend en over het volslagen gebrek aan ernst, dat ook ditmaal weer uit het optreden van ds. Zandt bleek.
Immers had dit lid van de Kamer, als deel uitmakende van de Commissie van Rapporteurs, mede de leiding bij de schriftelijke voorbereiding van de Waterstaats-(inclusief Spoorweg-) begrooting. Doch in het Voorloopig Verslag, dat ook de handteekening van ds. Zandt draagt, wordt met geen woord van de noodzakelijkheid van het algemeen stopzetten van de openbare middelen van vervoer op Zondag melding gemaakt. Dat behoefde ook niet, want de kiezers nemen toch geen nota van wat in de stukken staat, echter wèl van het openbaar debat. En de rede van ds. Zandt wordt later in het orgaan van de Staatkundig Gereformeerde Partij woordelijk afgedrukt en daar komt het alleen op aan.
Overduidelijk bleek het de Kamer, dat wat gezegd werd, uitsluitend diende voor de galerij en om dan daarin nog met een breed gebaar het heilige te betrekken, ziedaar wat den tegenzin bij velen opwekte.
Is het wonder, dat de Kamer weigerde om aan dit gedoe mee te doen en ds. Zandt alleen liet staan?
Thans beklaagt „De Banier", het orgaan van de Staatkundig Gereformeerde Partij, zich dat de Antirevolutionaire en de Christelijk Historische Kamerleden een beleefdheid — zooals het blad dit noemt — weigerden om de behandeling der motie mogelijk te maken.
Dat de motie, als niet voldoende gesteund, terzijde werd gelegd, was eenig en alleen de schuld van ds. Zandt. Bij vorige gelegenheden, toen de Staatkundig Gereformeerden ook de hulp van de Antirevolutionairen behoefden, werd deze loyaal verleend.
Ditmaal was het een onwaarachtige motie, waarbij uitsluitend op de onkunde der kiezers werd gespeculeerd.
Het is met groot leedwezen, dat wij van deze dingen melding maken. Wij betreuren niet het minst het optreden van ds. Zandt, omdat zulk optreden, dat niet ernstig is, aan het uitdragen van de christelijke beginselen groote schade toebrengt. Ook was het optreden van de Staatkundig Gereformeerden aan allen ernst gespeend, toen de vorige week een voorstel in de Kamer in stemming kwam om den ambtenaren premievrij pensioen te bezorgen. Men kent de houding van de Staatkundig Gereformeerde Partij inzake het betalen van premie ten behoeve van de Invaliditeits- en Ouderdomsverzorging. Dit premiebetalen is uit den boze en op grond van hun program af te keuren.
De beide Staatkundig Gereformeerden in de Kamer kregen nu een mooie gelegenheid, door zich voor het voorstel van premievrij pensioen te verklaren, hun theorie in de practijk om te zetten.
Echter men zag dit wonderlijke gebeuren dat, even vóór de stemming plaats had, de beide Staatkundig Gereformeerde Kamerleden, ds. Kersten en ds. Zandt, de Kamer verlieten. Zij durfden oogenschijnlijk de gevolgen niet aan, die het omzetten van hun beginsel in een daad met zich bracht.
Dat de Kamer het heengaan van de beide Staatkundig Gereformeerden had opgemerkt, bleek wel, toen de heeren na de stemming in de vergaderzaal terugkeerden. Ook hier ontbrak de ernst, welke van een politieke partij mocht worden verwacht.
Wij hopen, dat de Staatkundig Gereformeerden uit dit alles iets zullen hebben geleerd, en tevens zullen begrepen hebben dat tusschen praten en doen nog al eenig onderscheid bestaat.
Gerust, de Staatkundig Gereformeerden behoeven de Antirevolutionairen niet meer lastig te vallen.
De Antirevolutionairen staan niet naar het onbereikbare. En wat ten profijte van het christelijk levensbeginsel is te verkrijgen, nemen zij met ernst ter hand.

De kostenkwestie.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, doet in de dezer dagen verschenen Memorie van Antwoord betreffende het bekende wetsontwerp, waarbij de leerlingenschaal van 1923 voor de scholen van Lager Onderwijs, niet in het jaar 1930, maar reeds op 1 Januari a.s. zal worden hersteld, belangrijke mededeelingen over de uit het wetsontwerp voor 's Rijks kas voortvloeiende kosten.
Onze lezers zullen zich herinneren dat, toen wij eenigen tijd geleden de aandacht vestigden op het vervroegen van het tijdstip van het weder in werking treden van de leerlingenschaal 1923 met één jaar, wij er bij die gelegenheid op wezen, dat de regeering zich over de kwestie der kosten maar zeer spaarzamelijk had uitgelaten.
Thans haalt de Minister zijn schade op dit punt in de Memorie van Antwoord in. Naar de regeering berekent, zullen, indien de schaal van 1923 bij den aanvang van 1929 wordt hersteld, aan de scholen voor gewoon Lager Onderwijs in het geheel 3477 onderwijzers meer noodig zijn. Van dit aantal zijn reeds aanwezig en komen voor Rijksvergoeding al in aanmerking 1431 leerkrachten, zoodat bij 't in werking komen van de oude leerlingenschaal moet worden gerekend op Rijksvergoeding der jaarwedden van 2046 onderwijzers, terwijl voor het U.L.O, nog 169 leerkrachten meer zullen benoodigd zijn.
Het totaal aan kosten voor al deze onderwijzers zal met inbegrip van het niet verhaalbare gedeelte der pensioenbijdragen rond ƒ 3.735.000.— bedragen. Natuurlijk zal dit bedrag te verminderen zijn met de wachtgelden van hen, die herplaatst zullen worden. Zooals duidelijk is, maken de ƒ 3.736.000 die benoodigd zijn voor kwijting van de kosten der jaarwedden van de onderwijzers, slechts een gedeelte uit van het totaal aan onderwijsuitgaven. De ƒ 3.736.000 komen uitsluitend voor rekening van 's Rijks kas.
Maar daarnaast staan nog de onderwijsuitgaven, die ten laste van de Gemeentekas zullen komen, als kosten van schoolbouw, het inrichten van nieuwe lokalen, meubilair enz. Hoeveel deze uitgaven zullen bedragen, daarvan zegt de Minister, dat deze hem onbekend zijn.
Wij gelooven, dat de berekening, welke wij destijds op gezag van het dagblad „De Tijd" maakten, en waarbij de kosten op circa 6 millioen gulden werden geschat, niet ver bezijden de werkelijkheid zullen zijn.
Zijn wij over de kostenkwestie betreffende het in werking treden van de leerlingenschaal 1923 met 1 Januari a.s. dus eenigszins nader ingelicht, de vraag die gesteld werd, op welke wijze de uitgaven zullen worden gedekt, bleef intusschen in de Memorie van Antwoord onbeantwoord. Evenmin werd onder de oogen gezien de moeilijkheid, welke zich voor vele gemeenten, die weinig kapitaalkrachtig zijn, zal voordoen terzake van het beschikbaar stellen van gelden uit de Gemeentekas, teneinde de invoering van de nieuwe leerlingenschaal op tijd mogelijk te maken.
Dat vooral dit laatste punt niet gemakkelijk zal zijn op te lossen, zal na 1 Januari 1929, zoo geen maatregelen getroffen worden, wel nader blijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's