KERKELIJKE RONDSCHOUW
Van alle markten thuis.
Het Hervormd Zondagsblad voor Friesland komt nog even terug, op wat onlangs van Krishnamurti, den nieuwen Wereldleeraar (!!) in de couranten te lezen stond. Het is wel aardig, 't ook hier even mee te deelen.
Het is bekend, dat hier in Nederland, als men te Ommen vergaderd is, door Mevr. Annie Besant met name, luide der volke kond gedaan wordt, dat Krishnamurti de incarnatie, de vleeschgeworden Christus of nieuwe wereldleeraar is. Christus is in hem gevaren, heeft beslag op hem gelegd, om in hem weer bij vernieuwing en nu beter dan te voren, op aarde tot de menschen te spreken.
Maar in Indië heet diezelfde Krishnamurti de incarnatie van Boeddha.
En nu komt uit Amerika het bericht, dat hij ook daar gezegd heeft, dat hij de vleeschwording van Boeddha is. Opgetogen moet hij in een vergadering hebben uitgeroepen: „Ik heb Boeddha gesproken; ik ben Boeddha."
't Is wel aardig, wanneer men verschillende profeten en verschillende geesten tegelijk kan vertegenwoordigen en wanneer men met meer dan één aangezicht kan wandelen over de aarde. Net iets voor onzen tegenwoordige tijd, die verzot is op allerlei rariteiten, 't Kan niet zóó mal zijn of men heeft er belangstelling voor! Daarbij komt, dat Stanley Jones de schrijver van „Christus langs den Indischen heirweg" ons vertelt, dat hij Krishnamurti heeft ontmoet en dat deze zoo stevig vloeken kan! „In 't Engelsch", schrijft Jones er bij. Men zou haast gaan denken aan een veelkoppig monster. Waarvan de Schrift trouwens spreekt, met het oog op het laatst der dagen!
De Overheid en de kerkelijke goederen in Utrecht.
In een tractaat van Voetius staat als aanhangsel een „Vertoogh van het Recht, dat de Magistraat der Stadt Utrecht is hebbende, om haere ondersaten Geestelycke Goederen besittende, te belasten mette belalinghe van 't onderhoudt der Predikanten en Schoolen, met de Appendentiën van dien". Middelburg 1655.
Daarin lezen we: „Alzoo door Gods genadigen zegen Zijne Kerk en Gemeente binnen deze Stad, welke nu een geruimen tijd van jaren de vrijheid genieten mag, zoodanig is aangewassen dat de Vroedschap der Stad Utrecht daardoor zich verplicht heeft gezien het getal predikanten van tijd tot tijd te vermeerderen, waarop zoodanige zegen van God Almachtig is gevolgd, dat de oogst tot zulk een volheid is gekomen, dat nog meer arbeiders daarin behooren gezonden te worden. Hetgeen tot verzorging van den Godsdienst en van de Scholen is opgebracht is echter zóó weinig, dat de Stad tot suppletie van 't geen noodig is, jaar op jaar, vele duizenden uit haar eigen middelen heeft moeten opbrengen en voorschieten, waardoor de stadsfinantiën zoodanig in de war zijn geraakt en nog zouden geraken, dat de Stad onmogelijk daarmee kan en mag voortgaan; en het meer dan tijd is, dat de Stad bedacht moet zijn op middelen om uitgaven en ontvangst in evenredigheid te brengen.
Zoo is bij de Vroedschap eenparig besloten de vijf Capittelen binnen deze Stad te insinueeren, omdat de verzorging van predikanten en wat daarmee annex is eigenlijk tot de competentie van de Capittelen behoort, als genietende de goederen, die daartoe oorspronkelijk zijn gegeven, enz."
Extract uit de Resolutiën van de Ed. Vroetschap der Stadt Utrecht, Saterdagh den 24 luny 1654. 's Naernoens."
De Capittelen der vijf Godshuizen te Utrecht zijn alzoo door de Vroedschap geannexeerd en gebruikt voor het onderhoud van Predikanten en Scholen, krachtens resolutie van 24 Juni 1654. Hieraan is een heele geschiedenis verbonden. Ten tijde des Pausdoms waren die Capittelen verplicht te zorgen voor den godsdienst en de Kerk en wel om te verschaffen wijn, waskaarsen, olie enz., aangezien de Capittelen de revenuen genoten van de goederen vroeger daarvoor geschonken. Na de invoering der Reformatie heeft de Raad deze inkomsten opgevorderd om te dienen tot onderhoud van de Predikanten
Den 6 Nov. 1581 zijn de Capittelen gedagvaard de bezittingen over te geven en indien de goederen zoek geraakt waren zouden de beheerders 24 dagen in gijzeling worden gezet, om een extract over te leggen van 't geen jaarlijks gebruikt was voor wijn, waskaarsen, olie ên diergelijke.
De Stad kon niet geraken tot een gewenschte schikking met de Capittels der vijf Godshuizen, na 23 Nov. en 19 Dec. gesommeerd te hebben. Toen heeft de Raad de vijf kerken geschat en deze totaalsom geëischt van de Capittelen. 27 Oct. 1585 volgt een nieuwe sommatie, 29 Dec. weer een, vervolgens 5 Jan. 1586, terwijl intusschen de Graaf van Leycester in Dec. 1585 als Gouverneur en Kapitein-Generaal gekomen is. Deze vervoegt zich 1 April 1586 te Utrecht en behandelt de zaak tusschen den Raad en de Capittelen. 5 Juni 1586 wordt besloten de Capittelen te bezwaren met soldaten totdat het geld voor de predikanten betaald zou zijn. Maar dan betalen de Capittelen en wel 2800 gulden voor een jaar contributie tot onderhoud van de predikanten, naar besluit van den Raad op 21 Oct. 1585 genomen. Als de Capittelen vertragen in de betaling, neemt de Raad weer maatregelen en als zij klagen dat het te veel is wat zij betalen moeten, volhardt de Raad bij zijn besluit (7 Sept. 1590). Later is de jaarlijksche contributie verlaagd tot 800 gulden per jaar (3 Jan. 1592).
Later zijn daar tusschen de Staten van het Land van Utrecht en de Ridderschap nog onderhandelingen gevoerd (22 Maart 1598) over het geschil tusschen de Stad Utrecht en de Capittelen. Ook Prins Maurits heeft zich met deze kwestie bemoeid (19 Mei 1619 enz.). 21 Nov. 1634 is eindelijk door de Staten een besluit genomen, op verzoek van de Heeren Gecommitteerden der Stad Utrecht, dat tot onderhoud van de predikanten en de Scholen de Capittels ƒ 2500 en de Ridderschap ƒ 3000 jaarlijks zouden betalen, ingaande 1 Jan. 1635, getrokken uit bezittingen.
Zoo is de zaak gebleven tot 24 Juni 1654 toen de Vroedschap, om geen zwaarder lasten op te leggen aan de burgers, het billijker oordeelde haar oude rechten op de goederen van de Capittelen der vijf godshuizen weer te doen gelden, waarbij de magistraat van de Stad Utrecht zich bevoegd achtte, tot bevordering van Gods Kerk, de goederen die vroeger daarvoor gegeven waren, daarvoor te gebruiken, en diensvolgens uit die goederen te laten betalen tot onderhoud van de predikanten en de scholen, teruggrijpende naar de resoluie van 27 Oct. 1585.
Men oordeelde, dat het een plicht en een schuld van de Capittelen der Godshuizen was, uit kracht van de stichtingen en de goederen waarover haar beheer ging. En de Staten hadden het recht dergelijke bepalingen te maken rakende het leven der Kerk. Er volgt dan een jaarlijksche rekening van hetgeen van 1621—1654 aan de predikanten enz. is bijgedragen en een latere rekening met rente op rente. Ook zijn er later, nog twee predikanten bij gekomen, wat de jaarlijksche contributie kwam verhoogen. Zoo zijn de geestelijke goederen der Roomsche Kerk omgezet tot geestelijke goederen voor de Kerk der Reformatie.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's