De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

15 minuten leestijd

Een scherp oordeel.
In de N.R. Crt., 't liberaal dagblad van oude reputatie, komt ook een rubriek Kerknieuws voor. Door verslagen van vergaderingen, conferenties enz., alsook door beschouwingen over tal van onderwerpen, niet zelden een belangrijke rubriek. Het groote, rijke liberale dagblad is ten opzichte van „Kerknieuws" bij. In alles komt uit, dat men „•liberaal", dat is verdraagzaam, is, breed intellectueel en waardeerend — — Natuurlijk — — — Gode zijn al zijne werken van eeuwigheid bekend.Maar nu komen er ook telkens van die scribenten, die zich „men" noemen.
„Men" schrijft ons van Roomsche zijde, „men" schrijft ons van Gereformeerde zijde, „men" schrijft ons van Ethische zijde, „men" schrijft ons van Doopsgezinde zijde, enz. enz.
Dat er allerlei ,,men's" zijn van Doopsgezinde-, Remonatrantsche zijde, enz., dat ligt in de lijn, zouden we zeggen. Dat „men" van Roomsche zijde in de N.R. Crt. schrijft, wordt bedenkelijk. Dat „men" van Gereformeerde zijde schrijft, doet vreemd aan. En — van Roomsche medewerking is dan ook sinds geruimen tijd geen schijn ot schaduw meer te bespeuren. De Roomsche Kerk heeft daar blijkbaar een stokje voor gestoken en 't is uit. De Roomsche „men" af. Ook van Gereformeerde zijde is de Gereformeerde „men", die z'n pen in dienst stelde van het liberale blad, genoeg becritiseerd. En-de Gereformeerde „men" zit op een houtje te bijten, 't Is uit, blijkbaar.
Ook van Ethische zijde schreef „men" nog al eens. En van Ethische zijde werd in 't publiek, naar wij weten, nooit veel critiek daarop geoefend. Vrijheid, blijheid, dacht men daar blijkbaar, ieder Ethische moet maar voor zichzelf uitmaken wat hij doen of laten moet. Toch werd er hier en daar wel eens een scherpe opmerking gemaakt. En over 't algemeen waren de Ethischen niet op dien Ethischen ,,men", die in de N.R. Crt. z'n licht liet schijnen, gecharmeerd. Men ergerde zich nogal eens aan het partijdig geschrijf, dat menige zaak schade heeft berokkend, door de dingen — theologische en kerkelijke dingen — in een absoluut valsch daglicht te stellen.
Prof. dr. M. van Rhijn, de kerkelijke hoogleeraar te Utrecht, zelf van Ethische richting zijnde, heeft nu de klap op donderbus gegeven en heeft in het ,,Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur" in het openbaar een buitengewoon scherp oordeel geveld over die Ethische medewerkers van de liberale N.R. Crt., een oordeel, waarvan wij gaarne getuigen, dat de professor, naar onze meening, den rechten spijker op z'n kop geslagen heeft.
Prof. Van Rhijn schrijft: „Er staan b.v. soms in onze groote dagbladen, onder de rubriek „Kerknieuws" artikelen, die kennelijk door mislukte en verbitterde predikanten zijn opgesteld. Leest men zulke artikelen geregeld, dan is het slot, dat men dergelijke armzalige voorlichters nog gaat gelooven ook".
Zoo is 't. Men wil niet zelden een zaak in discrediet brengen, en zelf een mislukkeling zijnde, schrijft men dan een artikel in de N.R. Crt. en 't gaat er in als water. De groote onbekende „men" doet wonderen.
Of het, met name onze Ned. Hervormde Kerk, ten goede komt?
Men weet beter. En gelukkig, dat ook van Ethische zijde 't nu ook maar eens duidelijk is uitgesproken, dat men op die halfbakken artikelen niet gesteld is. Als men nu die dingen ook maar stilletjes langs zich heen laat gaan! En dat allen, die het om Christus' wil, wèl meenen met land en volk, toch meer éénheid mochten openbaren en ook meer één geluid deden hooren en één lijn wilden trekken, één weg gaan en één werk doen, gedrongen door de liefde van Christus.
Ons volksleven heeft er zoo groote behoefte aan!

De catechisatie
Catechiseeren is een vreemd woord, maar dat wij net zoo makkelijk gebruiken alsof 't onze moedertaal is. Wat het precies beteekent? 't Is een Grieksch woord: Katègein, wat beteekent: iemand mondeling op eenvoudige wijze onderrichten. Als Lucas z'n Evangelie schrijft, dan zegt hij, dat hij 't doet, opdat Theophilus een zekere kennis zal verkrijgen van de dingen, waarin hij te voren mondeling aanvankelijk was onderwezen (Lucas 1 vers 4). En van Apollos lezen we, dat hij aanvankelijk onderwezen was in de dingen van Gods Koninkrijk (Hand. 18 vers 25). Wij verstaan er dan ook gewoonlijk onder: het onderricht, dat gegeven wordt aan de kerkelijk onmondigen, om ze te brengen tot kerkelijke mondigheid. Zooals ook bijv. de Socialisten hun catechismus hebben, om door onderricht in de socialistische leer degenen, die er nog niet veel van weten, beter toe te rusten met kennis en er „bewuste proletariërs" van te maken.
Onderwijzen — kerkelijk, geestelijk onderricht geven is vanouds in het midden van de Kerk van Christus gevoeld als noodzakelijk. Paulus spreekt van dat „onderwijzen" . b.v. 1 Cor. 14 vers 19: „opdat ik ook anderen moge onderwijzen" (Katègein) en Gal. 6 vers 6: „en die onderwezen wordt in het Woord" enz. Ook in Hebr. 5 vers 11—6 vers 3 wordt er breed over gesproken.
Mondeling aanvankelijk onderwijs — is dus de bedoeling van de catechisatie. Gewoonlijk het onderwijs, dat aan de gedoopten gegeven wordt, opdat zij voorbereiding ontvangen om belijdenis des geloofs af te leggen in het midden der gemeente en te komen tot de kerkelijke mondigheid. De wordende gemeente ontvangt voor een groot deel haar opvoeding op de catechisatie. En dus is het geen wonder, dat het onderwijs zakelijk gaat over de dingen, die onder ons genoegzame zekerheid hebben in betrekking tot het Koninkrijk Gods; dat het Godsdienstonderwijs is, met inhoud wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard; dat het onderricht is, in betrekking tot het geloof en de belijdenis der Kerk, in welker midden men geboren en gedoopt is, in welker midden men straks met kerkelijke mondigheid, als belijdend lidmaat wil optreden en meeleven. Onderwijst de volkeren, en maakt ze tot Mijne leerlingen — is het bevel van Christus, en uit de natuur der zaak zelve vloeit dan voort: onderwijst de onmondige leden der Kerk, opdat ze straks wèl toegerust en wèl verzekerd mogen toetreden.
In den Doop is het ook begrepen: doen en helpen onderwijzen naar de voorzeide leer. Ouders en getuigen verbinden zich hiertoe en de dienaar der gemeente geeft zich er voor. Zóó is het van ouds geweest en met de Reformatie weer nieuw en breed gestipuleerd en vastgelegd in de Kerk van Christus, die een Kerk des Woords wilde zijn.
Naar Calvinistische opvatting is de catechisatie om onderwezen te worden in de stukken des geloofs — Catechismus, Kort Begrip — en in den weg van de onderwijzing toegeleid en gesterkt te worden in het geloof, om welbewust belijdenis van dat geloof te doen. en toe te treden dan tot des Heeren Heilig Avondmaal. Niet alleen om 't weten, ook om 't gelooven van de jeugdige leden der gemeente gaat het, wanneer zij zich welbewust komen stellen onder het opzicht en de tucht van de gemeente en die van de gemeente daartoe gesteld zijn.
Het Rationalisme, zich openbarend in het oud-liberalisme ook ten onzent, maakte van „de bevestiging" een familiefeest, waarmee de entree in de wereld werd ingeluid. Dan was de jongeling, maar vooral de jongedame, „groot" en kon zij naar partijtjes en bals gaan. Vóór dien tijd telde men niet mee, zijnde nog een „kind".
Natuurlijk is er volgens de Gereformeerde opvatting van „aanneming" tot lidmaten geen sprake, daar de gedoopten aangenomen zijn en de Doop van die aanneming in en door de gemeente een bevestiging is. Als ze niet tot de gemeente behoorden, zouden ze niet gedoopt zijn. De Christen-kinderen zijn in de gemeente begrepen.
Naar Gereformeerde opvatting moet het catechetisch onderwijs dan ook uitloopen in het doen van belijdenis des geloofs in 't midden van de gemeente. Men neemt dan zelf, welbewust, z'n Doop over. En op de Synode van Dordrecht is dan ook over het toetreden tot den Verbondsdisch en dus het mee aanzitten aan de tafel des Heeren, gesproken als volgt: dat dit niemand zou worden vergund, dan die belijdenis der Gereformeerde religie gedaan had en getuigenis had van een vromen wandel.
Nadat in Wesel 1568, Emden 1571, Dordt 1574, Dordt 1578, Middelburg 1581, 's-Gravenhage 1586 enz. over de rechte wijze van formuleering van deze aangelegenheid gesproken was, is op de Synode van Dordt 1618—'19 in de 17e zitting bepaald, dat zij, die zich voor 't eerst tot den Heiligen Disch zouden begeven, drie of vier weken vóór de viering van het Avondmaal herhaaldelijk en naarstig zouden worden onderwezen, opdat zij des te beter rekenschap van hun geloof zouden kunnen geven. De leeraars werden vermaand, toe te zien, dat zij alleen wèl onderwezenen zouden toelaten, van wie kon verwacht worden dat zij goede vruchten des geloofs zouden voortbrengen en die begeerig waren naar het heil hunner ziel. Wanneer deze jonge leden der gemeente tot het Heilig Avondmaal zouden worden toegelaten, werd hun gevraagd, of zij omtrent eenig stuk der leer bezwaren hadden. Vervolgens, of zij ook zich voorgenomen hadden, door Gods genade, bij deze leer te blijven, de wereld te verzaken en een nieuw Christelijk leven te leiden? Daarna, of zij zich aan de Christelijke straf wilden onderwerpen?
Hierna werden zij vermaand tot liefde, vrede en eendracht met alle menschen en tot vredemaking, indien iemand van hen met z'n naaste iets uitstaande had. Natuurlijk, dat de catecheet of leeraar der Kerk dan ook zelf een geloovig Christen moet zijn en eerlijk en oprecht moet instemmen met de belijdenis van de Kerk, die hij dient. Hier te knoeien is een van de verschrikkelijkste dingen, die in een Kerk, in het midden van het opkomend geslacht, kunnen plaats grijpen.

Hoe 't geworden is
De Nederlandsche Regeering heeft in 1816 hare bemoeiing ten opzichte van de Gereformeerde Kerken verder uitgestrekt, dan ooit eenige wereldlijke Souverein in vorige jaren zich had veroorloofd. Wel hebben Regenten en Staten soms wonderlijke dingen gedaan, heerschappij voerende over de Kerk, maar Koning Willem I greep naar de teugels van de Kerkregeering, zooals nooit vroeger was gedaan en het is hem en zijn raadslieden gelukt de eertijds Gereformeerde Kerk (enkelvoud, zie Wezelsche Artikelen, enz.), levend onder de Dordtsche Kerkorde, te transformeeren in een Hervormd Kerkgenootschap met sterk geaccentueerde besturenorganisatie.
Van hoogerhand werd het gansche Kerkbestuur geregeld en aan de Kerken opgelegd, zonder dat de Kerken waren gehoord. Zonder haar werd óver haar beslist.
Men gaf voor dat deze regeling niet het wezen der Kerk raakte, doch slechts hare uitwendige belangen betrof, waarvoor de Koning in de moeilijke tijden van 1816 bizonder wilde zorg dragen. De belijdenis der Kerk raakte men niet aan. Daar ging 't niet om, om die te veranderen. En tegenover de bezorgdheid van de Classis Amsterdam werd officieel geboodschapt, dat de leer der Kerk dezelfde was en blijven moest; want ,,de handhaving van de leer der Hervormde Kerk moest hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn". (Art. 9 van het Alg. Regl., de grondwet der Kerk).
De drie Formulieren van Eenigheid — althans met name de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de Heidelbergsche Catechismus, want over de Dordtsche Leerregels, hoewel de leer der Kerk zijnde, was, bij het heerschend provincialisme, eenige kwestie hier en daar — bleven van kracht. De formulieren van Doop en Avondmaal niet minder. De formulieren van bevestiging van Dienaren des Woords enz., eveneens. Dogmatisch, liturgisch veranderde in 1816 in wezen niets, met nadrukkelijke verzekering van Regeeringswege, dat zulks ook niet zou mogen toegelaten noch geduld worden. leder in de Kerk, vooral de besturen, moesten daarop letten en daarvoor waken.
Maar door een Algemeen Reglement vast te stellen .en een Synodaal Bestuur te benoemen, waaraan vast zat een uitgebreide Besturen-Organisatie in sterk hiërarchischen zin, van lagere en hoogere en allerhoogste besturen, werd door de Regeering indirect heel het kerkelijk leven veranderd bij Koninklijk Besluit. Zonder dat de Kerk gehoord was. 
Het door de Regeering ontworpen en wederrechtelijk aan de Kerken opgelegde Bestuur, drong, als een volkomen ongeestelijke macht, het Koningschap van Jezus Christus opzij, maakte Zijne ordinantiën in betrekking tot den opbouw Zijner Kerk krachteloos, zette de ambten buiten werking en was oorzaak, dat, hoewel de leer der Kerk zou worden bewaard en gehandhaafd, alle geestelijk gezag verloren ging-
Geheel vreemd aan de belijdenis der Kerk was nu haar bestuur. Achtmaal achter elkaar wordt in de Ned. Geloofsbelijdenis, in de artikelen '28—32, gezegd, dat alles in betrekking tot de regeering der Kerk naar Gods Woord moet worden opgesteld en onderhouden. Maar wat de Koning in 1816 gaf, was totaal vreemd aan het Woord en was in alles in strijd met de beginselen der belijdenis.
Ongetwijfeld hebben bij den Koning goede bedoelingen voorgezeten en de Luthersche leer, ten opzichte van de verhouding van den landsvorst tot de religie der Kerk, waarmee de Oranjevorst, in ballingschap zijnde, in Duitschland nader kennis had gemaakt, heeft hem parten gespeeld. De Nederlandsche Gereformeerde Kerken waren in grooten nood, het provincialisme had veel kwaad gedaan, de noodige saambinding was er niet, de geestelijke kracht ontbrak, de financiën waren in wanorde, enz. enz.
En: immers dan mochten ook de tractementen, uit 's Rijks kas betaald, wel oorzaak en verontschuldiging zijn, om zich van Rijkswege met de Kerk te bemoeien, — waarbij, wat het geestelijke aangaat, vergeten werd, dat de Kerk zelve een belijdenis had, waarin de beginselen van Kerkregeering zijn voorgeschreven, welke ook een Koning niet mag schenden, en wat de financiën aangaat, werd voorbij gezien, dat die bezoldiging grootendeels geschiedde uit fondsen, niet door de Overheid, maar, vooral in vroegeren tijd, door de gemeenten zelve bijeengebracht of uit fondsen en schenkingen, voor ,,vroom gebruik" bestemd, verkregen.
Van beide kanten is van Regeeringswege verkeerd gezien en gezondigd.
Een Commissie, bij geheim besluit aangesteld, heeft het Algem. Reglement ont­ worpen, dat aan de Kerk is opgedragen van hoogerhand. Een Regeeringsambtenaar heeft alles in werking gesteld en elke weerstand, hetzij van de Classes, hetzij van de Kerkeraden, is met onverbiddelijke gestrengheid onderdrukt; en alles is op de meest behoedzame en bedekte wijze tot stand gebracht, met het uitgesproken doel de Hervormde Kerk te brengen onder eene Synodale Besturen-organisatie met sterk hiërarchisch stempel, waarbij alles op wereldsche wijze zou worden geadministreerd, besloten, bevolen en opgelegd zou worden, niet met Gods Woord als regel voor leer en leven, maar het goeddunken van de besturen, die zouden uitmaken wat 't meest voordeelig voor de Kerk zou wezen.
De leer der Kerk zou daarbij gehandhaafd en bewaard worden; plechtig en deftig is het namens den Vorst verzekerd; maar vergaderingen der Kerk zouden er niet zijn, 't zou naar de beslissingen en uitspraken van de besturen geschieden, die naar eigen inzicht en goeddunken zouden handelen, om zoo voorzichtig mogelijk de leer der Kerk te bewaren en tegelijk buiten werking te stellen. Handhaven, maar zóó, dat men er zoo weinig mogelijk van gewaar werd. En het heette, dat het protestantsch beginsel meebracht, om bij bestuursmaatregel alles zoo vrij en zoo ruim mogelijk in te richten.
Diep te betreuren is het, dat een Oranjevorst, zeker dapper geholpen door zijn „verlichte" raadgevers, niet heeft ingezien, hoezeer al deze maatregelen met het wezen der Kerk van Christus in strijd zijn. Maar geenszins ligt hier de schuld enkel aan de zijde van de Regeering, want die Gouvernementsmaatregelen zoude men niet hebben durven en kunnen nemen, indien niet toen reeds de publieke opinie geheel losgescheurd ware geweest van onze Christelijke traditie en de Kerken óf afvallig geworden óf in een diepen slaap gedommeld waren geweest, zóó diep, dat ook zelfs Amsterdam en Leiden uit den slaap niet konden opwekken.
Hadden de Kerken hier daarvoor dan den strijd gestreden, daarvoor ook in haar belijdenis neergelegd, wat naar Gods Woord de beginselen zijn voor het kerkelijk samenleven hier?
Toen Rome alle Kerken zoo jammerlijk overheerschte, dat de beginselen, die Gods Woord voor de Kerkregeering aangeeft, zóó misvormd en bedorven waren, dat er bijna het tegendeel voor was in de plaats gekomen onder de opperheerschappij van den Paus, en priesterheerschappij de roem en de sterkte, de afgod van Rome geworden was — toen hadden de naar Gods Woord gezuiverde Kerken hare heilige beginselen uitgedragen en in practijk gebracht, ook al rookten de brandstapels, maar nu was alles stil en men sliep, toen van Regeeringswege alles wat men had werd geroofd en omgezet in het tegendeel van wat Gerefofmeerd was.
De Kerken onder 't Kruis, het Convent te Wezel, de Synode te Emden enz. enz. hebben bewezen, Jezus Christus te erkennen als Koning en Hoofd der Kerk, Gods Woord te beminnen als gids voor leer en leven, de ambten te eeren, door Christus ingesteld tot volmaking der heiligen en tot opbouw van Zijn Kerk. Geen andere Overheid dan Christus, geen andere gids dan Gods Woord en Gods Geest begeerden en zochten zij. En in hun Kerkorde was een regeling voor de plaatselijke gemeente met den Kerkeraad, en de meerdere vergaderingen voor Classis, gewest en heel 't land. En alles vond z'n hoogtepunt in de rechte bediening des Woords en de rechte bediening der Sacramenten, om in goede orde en tucht met elkander te leven. Geneve, Straatsburg, Wezel, Emden, Den Haag, Londen, Parijs oordeelden in deze op dezelfde manier.
En nu was alles wèg.
Er was een streep gehaald door wat in art. 32 Ned. Geloofsbelijdenis staat: „ hoewel het nuttig en goed is, dat die Regeerders der Kerk zijn, onder elkander een zekere ordinantie stellen, zoo zullen zij zich wel moeten wachten af te wijken van hetgene ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft".
Maar er was ook zooveel aan voorafgegaan. De jaren vóór 1816 dragen ook zooveel in zich, dat niet had geschroomd af te wijken van hetgene ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft. En dat wreekt zich altijd, vroeg of laat. De 19e eeuw is de vrucht van de 18e, ook van de 17e eeuw.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's