De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE.

De stem van den Herder

11 minuten leestijd

Mijne schapen hooren Mijn stem, en Ik ken ze en zij volgen Mij. Johannes 10 vers 27.

De woorden van onzen tekst heeft de Heiland, zooals het verband duidelijk genoeg aangeeft, gesproken op het feest van de vernieuwing des tempels, als antwoord op een vraag, Hem door de joden gedaan. En het is wel eenigszins te begrijpen dat de Joden op dezen gedenkdag, als ze Jezus, den grooten rabbi uit Nazateth zien, Hem de vraag voorleggen: Hoelang houdt ge onze ziel op? Indien gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit. Het is wel te begrijpen dat ze juist op dezen feestdag zich ergeren aan het ongewone van dien Jezus, het ongrijpbare en zwevende, waaraan ze geen houvast hebben en dat ze voor halfheid en onbeslistheid houden.
Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
Mijn lezers, gaat het ons niet dikwijls als die Joden? Met ja en neen willen we al de vragen van ons hart op eenmaal beantwoord zien. Indien die Jezus de Christus is, ook onze Heiland en Verlosser, dan willen we het ook ineens vrijuit van Hem hooren.
Rustig maar beslist wijst Jezus, evenals tegenover Johannes de Dooper, ook hier zulk een vraagstelling af.
Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft niet.
De Heiland keert het in Zijn antwoord om: niet „indien Ik de Christus ben", maar „indien gij gelooft". De schuld ligt aan hun kant. Ze behooren niet tot Zijn schapen. Niet, dat de Heiland een onoverkomelijke afscheiding wil stellen, maar Hij dringt op verootmoedigend zelfonderzoek aan, ook als Hij in onzen tekst zegt: De schapen die de Mijne zijn (want dat staat er eigenlijk), de schapen, die de Mijne zijn, hooren Mijne stem.
Het beeld dat de Heiland gebruikt, is duidelijk genoeg. Het is trouwens hetzelfde beeld dat ook in het begin van dit hoofdstuk wordt gebezigd. Een schaapskooi, eenvoudig een open ruimte door muur of schutting omsloten en met een deur als toegang. En in die schaapskooi verschillende kudden van verschillende herders. Een deurwachter waakt er des nachts en laat in den vroegen morgen de herders binnen.
En de Heiland stelt ons zulk een herder voor, die de deur binnentreedt en zijn schapen roept. De deurwachter behoeft een echten herder bij het uitzoeken van zijn schapen niet te helpen. Zijn schapen hooren zijn stem. De deurwachter behoeft op den persoon van den herder ook niet toe te zien, want den roep van een vreemden herder, wiens stem de schapen niet herkennen, hooren ze niet.
Aldus — zoo zegt Jezus — staat het ook in de dingen van Mijn Koninkrijk en Mijn werk.
Ik ben de goede Herder, die Zijn leven stelt voor de schapen. De schapen die de Mijne zijn, hooren Mijne stem. Uit al de stemmen van andere herders en huurlingen, herkennen ze de Mijne als Ik hen roep. Ze hooren de stemmen van al die anderen, die voor Mij geweest zijn, die met Mij zijn en die nog na Mij zullen komen, als vreemde stemmen, waarnaar ze niet moeten luisteren.
Mijn lezers, als we dan een antwoord willen hebben op de vragen van ons hart, laten we ons dan onderzoeken of wij iets hebben van die schapen, die volgens de woorden van onzen tekst het eigendom zijn van den Waren Herder.
Hooren wij de stem van den Herder?
Er komen vele stemmen tot ons.
De stem van de wereld in ons en om ons, die roept alles maar los te laten wat we van jongsaf geleerd hebben, om in haar op te gaan.
De stem die aanraadt al dat ongrijpbare en ontastbare, dat in den dienst van God zoo hoog en onbereikbaar ligt, te laten gaan. Maar op te houden met zoeken en strijden om verder een rustig leven te lijden, een leven van allen dag, zonder de verontrustende gedachte aan een hooger leven, zonder de beangstigende voorstelling van dood en eeuwigheid.
Het is een stem die roept. Er is toch onder ons niet iemand, die heeft toegegeven? God verhoede het. Het is een stem die aansluit bij al hetgeen tegen God in en van God af gaat in een menschenhart. Kennen we ondanks alles door Gods genade deze stem bij tijden als een vreemde stem, waarnaar we niet mogen luisteren?
Er komen vele stemmen tot ons. Daar is de stem van ons eigenzinnig, hoogmoedig hart, dat niet volgen wil, zooals een schaap zijn herder volgt, zonder eenige bedenking.
We houden onze idealen en plannen vast, we willen van onze voorstellingen en voorwaarden niet los. We hebben onze ideeën omtrent den weg, dien de Herder moet voorgaan. We willen niet onwetend en nietig worden. We willen niet zelf in alles de schuld hebben. We willen niet den Herder in alles de Herder laten.
Het zijn stemmen, die afhouden en aftrekken. Kennen we ze als het er op aan komt, als vreemde stemmen, die verkeerd leiden, stemmen waarnaar we niet mogen en willen luisteren?
Daar is de stem van ons werk en van onzen plicht. Daar is de stem van de neiging tot vermeerdering van geld en goed. Daar is de stem van de zorgen voor gezin en bedriji. Het zijn stemmen die we allen volgen, maar kennen we ze als het er op aan komt als vreemde stemmen, niet de echte wezenlijke stem, de stem van den Herder, waarnaar we vóór alles moeten luisteren, omdat we weten, niet verstandelijk alleen, maar diep in ons hart, dat bij die stem eeuwige belangen op het spel staan?
De schapen, die de Mijne zijn — zegt de Heiland — hooren Mijne stem. Uit alle andere stemmen, die tot hen komen, herkennen ze de Mijne, als de stem van den Herder, wien ze toebehooren, de stem die ze hebben te volgen, waarnaar ze onvoorwaardelijk hebben te luisteren.
Hooren wij zoo Christus' stem in ons hart? In onze ooren heeft Zijn stem ontelbare malen weerklonken. Zijn stem, die ons waarschuwend terug riep van onze verkeerde, zondige wegen. Zijn stem, die sprak van oordeel en ondergang, die ons wachten als we aan andere stemmen gehoor geven om die te volgen. Zijn stem die ons noodde, vriendelijk en dringend, noodde toch tot Hem te komen, wijzend op het onvergankelijke eeuwige goed, dat Hij te schenken heeft. Zijn stem, die opriep, dringend en aanhoudend, om toch alles te laten gaan en als gedweeë, onwetende schapen Hem en Hem alleen te volgen. Zijn stem, die beloofde over ons te zullen waken, al onze afdwalingen te verzoenen en te vergeven.
Zoo heeft Zijn stem in onze ooren weerklonken door de prediking van Zijn Woord, in de bediening van Zijn Sacramenten, in de dagelijksche roepstemmen van het persoonlijke leven, in het lezen van den Bijbel, in het onderwijs op de catechisatie en op school. Zoo heeft Zijn stem weerklonken in de vragen van onze kinderen, in de gesprekken met medechristenen, in de bezoeken aan onze huizen.
Hóóren we Zijn stem, of gaat alles maar over en langs ons heen, zonder ons te raken? 
Hóóren we Zijn stem werkelijk, zooals schapen de stem van hun herder hooren? Hebben we zoo Zijn stem herkend als de eenige stem waarnaar te luisteren, als het er op aan komt, van werkelijk belang is?
Wordt er iets wakker in ons, zoodat we onze hoofden, zooals schapen hun koppen, opheffen, wetende dat Hij óns bedoelt als Hij door Zijn Evangelie spreekt van afdwaling en verlorenheid, van hopeloos zoek zijn en reddeloos het spoor bijster; wetend ook dat Hij óns bedoelt als Hij spreekt van Zijn Herderstrouw, Zijn Herderszorg en Zijn allesopofferende Herdersliefde, waardoor Hij het meest afgedwaalde en verdoolde weet terecht te brengen.
Verschrikkelijk, als het van ons als van de Joden nog moet gelden: Ik heb wel gesproken en Mijn stem doen hooren en Mijn werken gedaan, maar gij hebt niet geloofd.
De schapen, die de Mijne zijn, die hooren Mijne stem. Ze vormen, al zijn ze onder de anderen vermengd, een aparte kudde die zich onderscheidt, als de stem van den grooten Herder en Koning weerklinkt. Hoe het komt, dat zij alleen te midden van al die anderen Zijn stem hooren, zegt de Heiland niet met zooveel woorden. Dit is het heilgeheim van de bearbeiding van Zijn vrij werkenden Geest.
De schapen, die de Mijne zijn, zegt de Heiland.
En allen die Zijn stem hooren zullen het moeten en willen erkennen: het is niet hun verdienste dat zij acht geven op de stem van den Herder, zoodra ze met hun hooren groot worden, hooren ze de stem van den Herder niet meer door het geluid van eigen stem. Neen, werkelijk hoorende schapen zwijgen over zichzelf om alleen te letten op en te fluisteren van dien grooten Herder, die hen tot Zijn schapen gemaakt heeft toen Hij hen kocht met Zijn bloed en betaalde met Zijn leven.
Maar onderscheiden doen ze zich door een eerbiedig, kinderlijk, ootmoedig luisteren, en daarin worden ze naar het woord van den Heiland ook zich zelf openbaar als Zijn schapen. En als we persoonlijk door Gods genade en Christus' Geest zoo hebben leeren luisteren, gelden voor ons ook de vertroostende verzekeringen in 't vervolg van den tekst: 'De schapen die de Mijne zijn, hooren Mijne stem en Ik ken ze en ze volgen Mij'. 
Laat het u tot steun en tot troost wezen, mijn lezer, als ge de stem van dien goeden Herder, hoe zwak misschien ook, hoort in uw hart, hoort misschen in heele kleine dingen, die zoo weinig opvallen, maar waarin gij de stem van den Herder beluistert, waarschuwend, afbrekend en vertroostend. Laat het u tot steun zijn: Hij, de Goede en Groote Herder heeft alles zelf in handen.
Ik ken ze — zoo zegt Hij — Ik ken ze, de schapen die Mijn stem hooren en de Mijne zijn. Hij kent ze bij name. Er is er niet één bij, hoe klein of onaanzienlijk, die aan Zijn aandacht ontsnapt. Er is er niet één bij, hoe dwaalziek ook, die aan Zijn waakzaamheid ontkomt. Er is er niet één bij die aan Zijn opzoekende liefde zich kan onttrekken, in welke ontoegankelijke onher­bergzame plaatsen hij ook terecht komt. Als een goede en zorgzame Herder kent Hij van ieder schaap de eigenaardigheden en bijzonderheden.
Zijt gij geneigd uit Zijn weg te loopen, telkens en telkens weer, om u op allerlei zij- en bijpaden te begeven ver van den eenigen goeden weg? Hij kent u. Hij weet 't. Zijt ge geneigd in overmoed den Herder vooruit te loopen om dan op allerlei gevaarlijke plaatsen terechtkomend, u opeens van God verlaten te gevoelen? Hij kent u. Hij weet het.
Zijt ge geneigd in twijfel en zwaarmoedigheid achteraan te komen, zoodat ge gevoelt in de genade te verachteren omdat alle voedsel al weg lijkt te zijn voor uw voet? Hij kent de schapen, die de Zijne zijn, Hij weet het ook van u. Hij weet het en Hij vergeeft het en Hij laat er hen niet om in den steek, zooals ze dikwijls wel meenen.
Zijn kennen is een kennen in geduld en in liefde. Maar Zijn liefde is niet een zwakke liefde, die alles maar door de vingers ziet. Als een goed Herder heeft Hij den tijd en Hij overhaast de zwakken nooit, maar Hij laat een van Zijn schapen gerust een heel eind achteraan komen, als het door twijfel en ongeloof niet volgen wil. En Hij laat een overmoedige gerust zich in allerlei doorn en struikgewas vastwerken.
Want Hij leidt de schapen die Zijn stem hooren met een sterke, goddelijke liefde, die telkens terecht brengt. Die het telkens de schapen weer leert schapen te blijven, weerlooze, afhankelijke schapen, die het in alles van den Herder moeten hebben.
En zoo zullen ze Hem, den Herder, blijven volgen, zooals onze tekst zegt: ze volgen Mij. Ze moeten Hem volgen. Hij weet Zijn stem telkens, telkens tot in hun harten te doen doordringen. Met voor hun gevoel dikwijls harde middelen maakt Hij hoorende schapen. En zoo volgen zij Hem, den kruisweg langs. Ze volgen Hem, al is het dan struikelend, vallend en weer opstaand, den moeilijken weg tusschen hemel en aarde, overal waar Zijn stem roept. Zoolang ze op Zijn stem acht geven en dicht achter Hem aankomen, gaat 't goed. Dan wordt er iets gekend van de blijdschap der ziel, die het goede geniet in de nabijheid Gods. Dan wordt iets gevoeld van de gemeenschap Gods, die boven de bergen uitbeurt, die vrij maakt en die alles doet verdragen en uithouden. Dan wordt ons eeuwig wel of wee, dan worden al de angstige vragen van ons dwaalziek hart in Zijn handen neergelegd. Zijn herdersstaf is ons dan voldoende bescherming. Zijn stem te hooren voldoende waarborg. Zijn Woord en belofte een onwankelbare grond onder de voeten.
God wil hoorende schapen, die hun mond alleen openen om te roepen en te smeeken tot Hem. Geve Hij ons maar veel te bidden en te strijden om ooren te mogen ontvangen om Zijn stem te hooren. Make Hij zoo stil voor Hem, hoorende, volgende schapen, die door Zijn staf en stem zeker geleid, eenmaal zullen komen in Zijn heerlijkheid.
R.                                                                                              C. de B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 november 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's