KERKELIJKE RONDSCHOUW
Dr. H. G. Kleyn, Ned. Herv. pred. te Lage Zwaluwe, later hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis te Utrecht, heeft een bekend boek geschreven : Algemeene Kerk en Plaatselijke Gemeente. Wij hebben den indruk, dat niet allen, die met de zaken, daarin verhandeld, in aanraking komen, dat boek gelezen en bestudeerd hebben. Ook al is men het in veel wellicht niet eens met dr. Kleyn, zoo is 't toch tot onze schade, indien we niet de moeite nemen om dit boek te bestudeeren.We willen hier een paar dingen noemen.
In „Besluit" lezen we : „De strijd loopt over het Kerkbegrip zelf : over de vraag of de Kerk ook als zichtbare Kerk een menschelijke of een Goddelijke instelling is. Over de vraag, of een Kerk zich vormt naar menschelijke willekeur, en daarom in hare geschiedenis een som is van menschelijke wilsdaden, dan wel of zij een werk Gods is, door Hem geleid, zoodat hare geschiedenis een deel vormt der gedachten Gods. Over de vraag of individualisme 't laatste woord zal zijn der kerkelijke ontwikkeling dan wel of de Gemeente des Heeren eene zichtbare eenheid vormt, ook onafhankelijk van menschelijke wenschen of begeerten. De vraag of Aristoteles of Plato, dan wel of Christus zal heerschen in Zijn Kerk" (blz. 306—307).
„Die aan onze zijde staan, vinden de toestanden in de Ned. Hervormde Kerk niet minder erg dan dé leidslieden der doleerenden", zoo schreef dr. Kleyn verder (in het jaar 1888), „maar wij beweren, dat de Kerk van Christus de vernedering, waarin zij o.i. verkeert, behoort te dragen, zoolang zij niet uit de uitwendige Kerk verdreven wordt, zoolang zij zich kan en mag uiten. Niet, omdat zij zóó alleen in staat is, tot de massa te spreken, niet omdat zij de onwillige kudde niet mag verlaten — maar omdat deze betrekkelijke vrijheid eene genade Gods is, waarin zij een teeken ziet, dat onze Ned. Hervormde Kerk, althans naar beperkt menschelijk inzicht, nog niet opgehouden heeft eene Goddelijke roeping te hebben".
En verder zegt de latere professor Kleyn aangaande de positie en de uitspraken van de Synode : „Wij erkennen de uitspraken der Synode slechts, voor zoover zij in overeenstemming zijn met het Algemeen Reglement onzer Kerk. Al wat daar buiten gaat is eene bijzondere meening, niets meer dan dat. En juist omdat de Synode, volgens dat Reglement, de bevoegdheid mist om de grondbeginselen der Hervormde Kerk te veranderen, daarom zijn al hare uitspraken dienaangaande slechts particuliere gevoelens en gaat minder dan ooit de Kerk in de Synode op. Wie ze met elkander verwisselt, wie Kerkverband en Synode als termen van gelijke beteekenis beschouwt, die staat zeker niet op het standpunt van ons Algemeen Reglement, veel minder nog op het standpunt der Hervorming", (blz. 308).
Wat de autonomie der plaatselijke gemeenten aangaat, schrijft dr. Kleyn in Bijlage I, blz. 309 etc. : „De doleerenden hebben gezegd, dat ook in het begin van de Christelijke Kerk het Kerkverband ontstaan is dour vrijwillige verbintenis der plaatselijke Kerken zelve.
Maar van deze vrijwillige confederatie — verbondssluiting of verbintenis — der plaatselijke Kerken is in de eerste Christenheid niet bijzonder veel te merken. De bronnen althans die w i j bezitten, leeren ons daarvan niets. De plaatselijke gemeenten zijn door de Apostelen of hunne leerlingen gesticht en stonden daardoor vanzelf in verband met den raad der Apostelen. Van dezen raad der Apostelen hebben de gemeenten de bevelen ontvangen en in Gal. 2 spreekt Paulus er van, dat zij hem niet verboden hebben voort te gaan in zijn werk, maar hem de rechterhand der gemeenschap hebben gereikt en bevolen dat „wij de armen zouden gedenken". En in het bekende hoofdstuk der Handelingen (XV) hebben de Apostelen en ouderlingen besloten geen last meer op te leggen, dan het noodzakelijke.
Met andere woorden : de plaatselijke gemeenten stonden in verband en er was een gemeenschappelijk gezag, dat over hen besluiten nam.
Op autoriteit der Apostelen en hunne leerlingen zijn overal presbyters (bisschoppen) aangesteld en aan deze moesten de gemeenten onderworpen zijn (zie den eersten brief van Clemens) en daarmede wordt genoegzaam bewezen, dat wij hier niet met autonome gemeenten te doen hebben. Nooit is er dan ook aan getwijfeld, of deze gemeenten vormden gezamenlijk niet alleen eene geestelijke, maar ook eene kerkelijke eenheid, die niet op de vrijwillige toetreding der gemeenten, maar op de idee zelf der gemeente gegrond was, en alleen door de vereeniging aan het licht trad.
De strijd, die in de Kerk gevoerd is (1886), heeft dan ook niets te maken met dien over de autonomie der gemeenten, maar over het gezag van bepaalde gemeenten over andere, en de perken van het Synodaal gezag.
Dat het aan eene gemeente geoorloofd was op zich zelve te blijven staan, is eene stelling, die men bij de oude Christenen niet zoeken moet".
„En evenzoo is het met de Hervorming gegaan, in , de landen waar de Overheid de Kerk niet heeft gereformeerd. Toen de waarheid, door de Hervorming aan 't licht gebracht, op vele plaatsen aanhangers had gevonden, en de (Roomsche) Kerk niet bereid - was haar over te nemen, ja, haar veeleer te vuur en te zwaard vervolgde, toen hebben de aanhangers der Gereformeerde Religie zich niet vrijwillig vereenigd tot een Gemeente — niet door geestelijken drang of door motieven van geestelijken aard (producten van 's menschen goeddunken) — maar krachtens een boven hen staand Goddelijk bevel, daar de H. Schrift de instelling der Kerk had voorgeschreven, zoodat niemand op zichzelf mocht blijven staan ; terwijl zij alleen dan recht hadden op zichzelven te blijven staan, wanneer zij zich niet met de ware Kerk konden vereenigen"
Bij een Vereeniging — zoo zegt dr. Kleyn blz. 310 — is het denkbaar, dat iemand zich aansluit, maar ook, dat men zich niet aansluit. Voorstanders van christelijk onderwijs — zegt hij — kunnen zich aansluiten bij de Vereeniging voor Chr. Nationaal Schoolonderwijs, maar ze kunnen zich ook van die Vereeniging afzijdig houden. „Maar zoo is het met de Kerk niet, want naar Gereformeerd 'begrip 'is de Kerk de noodwendige organisatie der Gemeente, waardoor alleen de Dienst des Woords en de Bediening der Sakramenten kan plaats hebben. De Gemeenten dan hebben zich vereenigd, weder niet vrijwillig, niet door inwendigen drang en beweegredenen van geestelijken aard, maar omdat zij de plaatselijke vertegenwoordigers waren van de Eene Algemeenè Christelijke Kerk. En alleen de Algemeenè Kerk kon de bepalingen vaststellen, welke in alle Kerken moesten gelden, de beginselen van Kerkleer, Kerkedienst en Kerkregeering ordenen. En kon men niet tot eene oecumenische Synode geraken, zoo moest men toch correspondentie houden met de overige Kerken, en voor zoover men zich kerkelijk vereenigen kon, die vereeniging tot stand brengen. Eerst waar het tot het opstellen van eene als noodzakelijk erkende Algemeene Kerkenordening kwam, moest men rekening houden met de toestemming der plaatselijke Kerken. Want hier paste men dikwijls algemeene en voor Gereformeerden onbetwijfelbare grondstellingen op bijzondere gevallen toe en was dus de mogelijkheid, niet uitgesloten, dat de Synodale Vergadering de vrijheid der plaatselijke Kerken bond, een inbreuk maakte op het recht der kerkeraden. Vandaar dat aller toestemming vereischt werd. Indien dan ook eenige kerkeraad bezwaar maakte tegen eene zoodanige bepaling, moest hij zijne bezwaren inbrengen en zijn gevoelen bewijzen, maar was hij niet in staat de meerderheid der vergadering van de gegrondheid zijner bezwaren te overtuigen, dan bleef het artikel staan en moest de plaatselijke Kerk zich onderwerpen, of uittreden, waarna zij niet meer tot de Gereformeerde Kerken gerekend werd", (blz. 311).
Voor de kwestie : plaatselijke gemeente en algemeene Kerk — is het wel goed een en ander nog eens te overwegen.
De wijze van collecteeren.
Zooals het collecteeren gewoonlijk geschiedt, n.l. met den langen stok, is 't zeer zeker een lastig en vermoeiend werk voor de diakenen, (kerkvoogden, collectanten, enz.). Ook duurt het lang en is het niet zelden hinderlijk voor de hoorders en voor den prediker, vooral als er na het zingen nog geruimen tijd wordt „gehengeld". Zelfs lampen zijn in gevaar, hoeden en hoofden kunnen allerlei verrassingen en ook wel schade oploopen. Ieder weet dat.
Nu wordt meer en meer een nieuwe wijze van collecteeren toegepast. En dat voldoet uitermate. Voor de gemeente en voor den prediker is het veel aangenamer en voor de diakenen enz. is het veel gemakkelijker.
Inplaats van een zak met langen stok, heeft men een zak, van dezelfde grootte als nu, maar dan aan twee zijden een netjes bewerkte maar eenvoudige houten handvatsel. De collectant geeft aan den eerste in de bank of in de rij stoelen dezen zak. Zelf houdt hij 't eene handvat vast en presenteert het andere aan den zittende. Deze geeft, na zijn gave daarin geworpen te hebben, den zak door aan die naast hem zit. Met een kleine wending kan men daarbij z'n buurman gemakkelijk 't eene handvatsel toekeeren, terwijl men zelf zoolang het andere vasthoudt. Is de collectezak aan 't eind van de rij gekomen, dan geeft de laatste met een gemakkelijke beweging den zak aan dengene, die vóór hem zit en dan begint de reis van den collectezak weer op dezelfde manier langs de nieuwe rij. De collectant heeft niets anders te doen dan acht te geven en waar noodig, den zak over te nemen, om hem b.v. in een nieuw blok in werking te stellen. Alles gaat zóó rustig en stil, dat men ongeveer niets van het collecteeren bemerkt. Alleen moet men het niet doen in een beurt, waar anderhalf mensch in banken en stoelen is gezeten. Dan kan men beter met den hengelstok wat rondwandelen.
Laat men de nieuwe methode van collecteeren eens probeeren. We weten zeker, dat het goed bevallen zal en dat men de oude wijze van „hengelen" nooit weer terug verlangt.
De geschiedenis van Nijehorne
De Modernen hebben gemaakt, dat de naam van de Friesche gemeente Nijehorne op aller lippen is. Nijehorne is mee de schande van de Vrijzinnige Hervormden. Wij ontleenen hier een en ander aan het „Hervormd Zondagsblad".'
Nijehorne had vroeger moderne dominé's, maar er kwamen geen menschen in de kerk. De bekende, treurige geschiedenis die zich overal afspeelt. De zwarte streep van het Kerkverwoestend Modernisme ! Reist Noord-Holland maar door in de lenge en in de breedte, en 't is overal 't zelfde. Totdat men in enkele rechtzinnige gemeenten als in een oase komt, te midden van een woestijn gelegen.
Nijehorne, met ongeveer 1200 Hervormden, kwam in 1922 weer vacant. De rechtzinnigen, die Christus als den Verlosser van zondaren wenschten te hooren prediken; gingen naar de Evangelisatie. De vrijzinnigen, die de kerk hadden, kwamen er niet. Ook als de ringpredikanten kwamen, dan waren de rechtzinnigen present, als er een rechtzinnige prediking was, maar als een modern dominé den kansel beklom, was er ongeveer niemand.
De kerkvoogden wilden den aanslag van den Raad van Beheer, niet betalen, maar er kon toch beroepen worden, omdat de handopening verkregen was vóór de inwerkingtreding van het Reglement op de Predikantstractementen. Men wilde geen orthodoxen dominé, maar met een vrijzinnig predikant had men ook niet veel op. Men wilde 't liefst iemand hebben, die zoowel de rechtzinnigen .als de vrijzinnigen zou kunnen voldoen. Maar dat is niet zoo makkelijk, als we denken aan de belijdenis aangaande den Christus, aangaande zonde, genade, verzoening, verlossing, enz. Dat is onmogelijk,
De gemeente beroept te Nijehorne. In de hoorcommissie werden ook een paar orthodoxen benoemd.Een beroep werd uitgebracht op een matig-vrijzinnig predikant, die echter bedankte. Toen kwam ds. Immink, die later naar Heerenveen is gegaan als vrijzinnig predikant, in aanmerking. Maar de orthodoxen noemden ds. Pijnacker Hordijk, van Terhorne, die ........ met één' stem meerderheid werd gekozen.
Hij nam het beroep aan.
De strijd begon toen aanstonds. Sommige ringpredikanten weigerden ds. Pijnacker Hordijk af te kondigen, omdat hij 't beroep had aangenomen, hoewel de kerkvoogden verzekerd hadden dat Nijehorne den aanslag niet betalen zou. Zoodat het Classicaal Bestuur-den kerkeraad moest gelasten er voor te zorgen dat de drie afkondigingen plaats hadden. Zoo was de tijd om bezwaren in te brengen, tweemaal zoo lang geworden als bij een gewoon beroep, maar niemand heeft bezwaren ingebracht — hoewel men zei, dat er bij het beroepingswerk geknoeid was. Het eenige bezwaar dat bij het Classicaal Bestuur was ingebracht, was, dat 't beroep niet op tijd was afgekondigd, waarvoor men 't relaas boven' zie ! De ringpredikanten waren daar van de oorzaak, die zonder recht geweigerd hadden de afkondiging te doen.
'Na goedkeuring van het beroep heeft men toen te Nijehorne een "Commissie van actie" opgericht, om tegen ds. Pijnacker Hordijk den strijd aan te binden en de voormannen van die commissie hebben vrijwel alles in handen gehad en gehouden wat tegen den predikant is beraamd. Per advertentie enz, werden allerlei liefelijkheden aan 't adres van ds. Pijnacker Hordijk gericht. De gemeente werd in beroering gebracht en tegen den plaatselijken predikant opgehitst. En men kan begrijpen, dat de bittere vruchten van dit alles vele zijn geworden.
(Wordt voortgezet).
Twijfel.
Als Jezus de beide discipelen van Johannes den Dooper terugzendt naar hun meester, met de boodschap, dat zij Johannes maar eens precies moeten vertellen wat zij gehoord en gezien hebben, dan is zijn laatste opdracht, dat zij ook moeten zeggen : „Zalig is hij, die aan mij, niet geërgerd wordt".
Daar moest Johannes, maar ook de schare eens over nadenken : „Zalig is hij, die aan mij niet geërgerd wordt".
Johannes had zich geërgerd. Hij had zich geërgerd aan het optreden van Jezus. Dat was niet naar z'n zin. Dat had hij anders gedacht en verwacht. En er was ergernis in z'n ziel opgekomen. Hij begreep er nu niets meer van. En hij had z'n ontevredenheid en teleurstelling en ergernis lucht gegeven in de scherp gestelde vraag, hoe of 't nu eigenlijk zit ? Hij wil zekerheid hebben, hij moet 't nu weten, of Jezus degene is die komen moet, of dat er straks een ander komen zal.
Johannes is in twijfel over Jezus, of Hij wel de Messias, de van God beloofde Heiland is, van Wien hij als heraut, gezegd had, dat Hij de beloofde Israels is.
Johannes ziet, dat Jezus de dingen anders doet dan hij zich voorgesteld had. Jezus loopt niet in de richting, die Johannes zich had bepaald. En dan gaat 't immers verkeerd, wanneer het niet gaat zooals wij het ons hadden gedacht. God moet zich voegen naar onze plannen en naar onze beraadslagingen, dan vinden wij, dat het goed gaat, maar anders niet.
Johannes had nog wel gezegd : ,,Hij moet wassen en ik minder worden", maar wanneer de Heiland niet doet, wat Johannes had verwacht, dan twijfelt hij, of Hij de Heiland wel is. En hij zendt zijn discipelen om Hem te vragen hoe 't nu staat, of Hij de beloofde, de ware Messias is of niet.
De twijfelingen worden hier den Zoon des menschen voor de voeten geworpen en het is voor den Heiland niet onduidelijk, dat Johannes zich "ergert" aan Hem.
Zoo worden ook aan het adres van God Zelf telkens en telkens weer de twijfelingen uitgesproken. Is er nu een God, of is Hij er niet? En als er een God is, doet Hij 't dan wel goed ? Doet de God van hemel en aarde 't niet telkens verkeerd ? Weet God wel wat Hij doet ? Er zijn zooveel raadselen des levens en de mensch ergert zich, ergert zich voortdurend.
Jezus laat Zich zien aan de discipelen van Johannes in Zijn heerlijkheid én kracht. En Hij zegt, als de discipelen naar hun meester wederkeeren, om het bericht aangaande Jezus te brengen, zóó, dat de schare het kan hooren : „Zalig is hij, die aan Mij niet geërgerd wordt".
Jezus is de ware Messias, de van God gezonden Zaligmaker, die gekomen is om de werken des Vaders te doen. Hij gaat Zijn weg in gehoorzaamheid aan Zijn Vader. En de uitkomst zal heerlijk zijn.
Maar 's menschen hart en zinnen is verduisterd en het menschenleven is vol bewogenheid, waarbij het oog zoo moeilijk het licht kan onderscheiden en de waarheid bekennen.
Zalig de mensch, die ondanks dit alles niet aan Jezus geërgerd wordt ! Zalig hij, die ook op de wateren van de fel bewogen levenszee Zijn voetstappen ziet ; die Hem bij storm en duisternis ziet als den van den Vader gezondene ; die zich niet ergert, maar zich aan Hém mag toebetrouwen.
Waarom hebt gij u geërgerd? Waarom hebt gij getwijfeld ? waarom hebt gij gewankeld ? — vraagt Hij telkens. En ja. Hij is waard, om vertrouwd te worden. Zalig is hij, die niet aan Jezus geërgerd wordt ! Een oefentijd is het voor den geloovige. Een leertijd, telkens weer opnieuw. En de mensch raakt nooit uitgeleerd hier. Wat twijfelingen zijn er ; wat gebeurt het menigmaal, dat men zich ergert.
Zalig is hij, die niet aan Jezus geërgerd wordt!
Wat Hij doet, dat is welgedaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's