De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

INGEZONDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

INGEZONDEN

16 minuten leestijd

Waarde Broeder in Christus Jezus, uwen en onzen Heere en Zaligmaker.
Met genoegen en instemming, wat de hoofdzaak betreft, las ik uw stuk in „De Waarheidsvriend" van 16 Mei '30 over : „Oplossing van het kerkelijk vraagstuk ? ik meende daarin een heimwee, een zielsverlangen te bespeuren naar de eenheid van de Kerk van Christus, die evenzeer leeft in mijn hart. Ik stem het met u in, dat inderdaad door Afscheiding en Doleantie het kerkelijk vraagstuk niet werd opgelost. Alleen, dat kerkelijk vraagstuk is ouder, dan u het in uw stuk deed voorkomen. Dat kerkelijk vraagstuk was er reeds in de dagen der Reformatie, ten dage van Luther, Zwingli en Calvijn, en zelfs al vroeger (de scheiding van de Oostersche en de Westersche Kerk).
Gebrek aan kennis, verschil van inzicht, en vooral gebrek aan liefde (en dus de zonde) maakte, dat men miet tot overeenstemming kwam. Calvijn was er zoo van vervuld, dat hij verklaarde zeeën en landen te willen omreizen om al de van elkaar verstrooide en vervreemde broeders tot elkander te brengen, maar hoezeer hij de Gereformeerden ook maande om toch vooral den band met de Lutherschen aan te houden, het mocht niet baten. Vooral van die zijde werd de uitgestoken hand afgewezen en meermalen zijn de Gereformeerden dan ook door de Lutherschen vervolgd (o. a. de Vluchtelingengemeente). De scheur bleef bestaan tusschen Gereformeerden, Lutherschen, Wederdoopers — later Doopsgezinden — en de Roomsche Kerken, voor zoover ze : nog christelijk waren, en de Oostersche Kerken.
De oorzaak hiervan was : het verval der Christelijke (toen Roomsche) Kerk, waarin heidendom en wereldgelijkvormigheid waren binnengedrongen. Men mocht er niet in berusten. Berusten zou zijn de dood in den pot. Dit zou ontrouw zijn tegenover Christus, den Koning der Kerk, en tegenover Zijn gemeente, en al de eeuwen door hebben de Waldenzen, Hussieten en Wicklefieten rn den Naam van hun Heere en tot den prijs van hun leven er dan ook tegen geageerd, en de Hervormers na hen.
In de Kerken der Reformatie, ook in de Gereformeerde Kerken, trad echter ook w«ldra Weer verval in, zoodra men maar eenmaal de machtspositie had verworven als Staatskerk, evenals in de oude Christelijke Kerk. En weer Was er allerlei worsteling om zich er uit op te heffen en alleen Christus te gehoorzamen (Remonstrainten en Contra-Remonstranten). Helaas, is de Reformatorische geest niet vaardig gebleven en schoot ook de liefde schromelijk tekort. Toen Koning Willem III, zeker, met de beste bedoelingen, maar door zijn minister misleid, zelfs tegen de Grondwet in, de Kerk het synodale juk met zijn besturensysteem oplegde. Waardoor de Hervormde of Gereformeerde Kerk, 3ls Kerk, een muilband werd aangelegd en de eervrijheid niet theoretisch, maar practisch werd toegelaten, toen brak eerst de tegenstand recht uit!
Alweer, daarin berusten mocht men niet. Dit zou ontrouw zijn tegenover Christus!
Het doel van Afscheiding en Doleantie was niet om een zuiverder clubje of kerkje te vormen, maar integendeel, om „de Kerk" te réformeeren.
In de acte van Afscheiding (van het Synodale Besturensysteem) of Wederkeering (tot de oude Gereformeerde Kerk met haar leer en tucht), riep men de Kerken op dit in dubbelen zin ongrondwettelijke juk, dat hen wederrechtelijk was opgelegd, van zich te werpen. Toen de ongeloovigen werden gehandhaafd en de getrouwen werden vervolgd, zelfs zóó, dat men in Zwitserland collecteerde voor de vervolgde Gereformeerden in Holland, toen ging men op grond van Artikel 29 van de Ned. Geloofsbelijdenis de geloovigen oproepen om de Hervormde Kerk te verlaten als de valsche Kerk.
Daartegen heeft in later dagen ('80) Kuyper ernstig, maar broederlijk, geprotesteerd in zijn Tractaat van de Reformatie der Kerken, wijzend op de Kerken, die men ondanks de misstanden, die er voorkwamen, toch niet voor valsche Kerken kon houden (p. 197), terwijl hij de Afgescheiden Kerken beschouwde als doleerende Kerken, die iets te zelfstandig georganiseerd zijn. (p. 199).
Maar ook deze Reformatorische strooming mocht zich niet neerleggen, zou ze niet ontrouw zijn aan haar Koning, Jezus Christus.
Helaas, heeft ook zij niet overwonnen en zij, die de Kerk wilden reformeeren, zij werden uitgebannen, n.l. de leiders, die door hun kudden werden gevolgd. Dus ook hier niet een uitloopen om een zuiverder clubje of kerkje te stichten. (Al zijn er natuurlijk wel bij geweest, die meenden, dat dit moest, volgens Artikel 29 van de Ned. Geloofsbelijdenis).
Het is echter overduidelijk, dar dit uitloopen niet het doel was der Doleantie ; immers „het" groote struikelblok voor de ineensmelting vain de Afgescheidenen en de Doleerenden was juist, dat deze dit niet wilden en niet hebben gedaan, maar dat ze de Kerk in de Kerk hebben willen réformeeren (in plaats van over te loopen naar de Afgescheiden Kerken) en zich als de wettige voortzetting van de oude Gereformeerde Kerken wilden handhaven (juist zooals de Kerken der Reformatie dit deden tegenover de Roomsche Kerk). Dit bleek ook duidelijk uit het strijdschrift „Separatie en Doleantie" van dr. Kuyper uit 1890, waar hij de stelling handhaafde (p. 42) dat zelfs „elk pastoor en elke leek in de R. C. Kerk nog heden ten dage geroepen is om de Kerk, waarin ze leven, naar den Woorde Gods te reformeeren en na zoodanige reformatie, met ons in Kerkverband te treden".
Ineensmelting kon eerst plaats hebben door over beide methoden van reformatie der Kerk geen uitspraak te doen, maar dit aan de geschiedenis over te laten.
Nog altijd zijn er velen die meenen, dat uitloopen en een nieuwe Kerk stichten, zoogenaamd naar Artikel 29, „de" weg is tot reformatie. (Dat heb ik vroeger zelf ook gemeend totdat ik die beide werkjes van Kuyper had gelezen) en die allerlei smaad en hoon daarvoor hebben gedragen of bezig zijn dit te doen, want Weer is er een reformatorische actie in de Hervormde Kerk ! (De reorganisatie-beweging). De Heere geve dien broeders wijsheid en trouw want berusten is ontrouw zijn tegenover hun Koning ! Hij krone hun streven met de overwinning. Hem ter eere ! en dan na de vereeniging van A en B, die zijn beslag gekregen heeft, zal onder Gods zegen ook die met de Hervormde Kerk plaats hebben , maar laat ons dat dan alvast in de hand werken.
Want klagen en zuchten over de getrokken scheur baat niet. Elkaar uitschelden voor Synodalen, voor de valsche Kerk of Scheurmakers en Sectariërs, maakt de zaak erger, de scheur breeder. Bidden alléén helpt ook niet, als het werken er niet mee gepaard gaat. Daarin moet de echtheid en de ernst van ons verlangen naar en ons bidden om eenheid juist uitkomen.
Maar, behalve die scheur in de Gereformeerde gezindheid, zooals Groen dit uitdrukte, hebben we nog de scheur, die ons scheidt van de Lutherschen, Methodistein, Baptisten enz.
Zijn dit allemaal ketters, sectariërs ? Zij dwalen, onzes inziens, zeer zeker !
Doch, met de stormrammen van ons schelden aanloopen op die kerkmuren, schieten we niets op en maken we de zaak niets beter.
Al die verschillen mogen we ook niet negeeren of bagatelliseeren, want God is de God der waarheid en de Kerk heeft te zijn een „pilaar en vastigheid der waarheid", zoodat wij allen naar de waarheid hebben te staan.
Dit moet voor ons allen vaststaan : Alle eigen meening, wijsheid, inzicht enz. moet wijken voor het Woord van God en biddend om de verlichting en leiding des Heiligen Geestes en met overgegevenheid hebben we dat Woord te onderzoeken.
Al die tegen elkaar ingaande leeringen kan de Kerk niet lijken. Al die verschillende Kerken kunnen niet ineengesmolten worden, tenzij men terugkeert tot den grootsten gemeenen deeler van alle belijdenissen. Dat zou zijn moedwillige verarming, een geringschatten van al de gaven en leidingen des Heiligen Geestes met Zijn Kerk. 't Eenige is erkenning der pluriformiteit en al die Kerken, die den Drieëenigen God belijden, met elkaar doen treden in een Kerkenbond, doch met behoud van elks volkomen zelfstandigheid.
Hierdoor alleen krijgt men geen gewrongen, kunstmatige, schijn-eenheid en geen keurslijf en slavenboei als bij Rome.
Laat iedere Kerk haar licht vrij uitstralen, vertrouwend op de werking des Heiligen Geestes en bedenkend, dat wien veel gegeven is, van hem ook veel gevraagd zal worden.
Dat ondertusschen heel de Oeneformeerde gezindheid allereerst jage naar eenheid. We stelden daarom voor, en doen dit hierbij nogmaals, dat hun Predikantenvereenigingen althans eenmaal 's jaars een middag saam vergaderen, terwijl een paar predikanten, door elk der Vereenigingen aangewezen, een onderwerp inleiden, opdat men elkander beter leere verstaan. (Overigens alweer met behoud van eigen zelfstandigheid als vereeniging en eigen verdere vergaderingen). Hoe beter we elkaar leeren verstaan en waardeeren, des te meer zullen de scheidsmuren wegvallen.
En dan, dat ieder zijn gemeenteleden voorhoude, dat allen de heilige roeping hebben om eigen gemeente aan het ideaal van Christus te doen beantwoorden, daar het „bekeer u en leef" niet alleen geldt voor personen, maar ook voor Kerken. Wij staan niet los van elkaar. God Zelf gaf ons een plaats in ons huisgezin, in de maatschappij, in Kerk en Staat, opdat we allereerst in en voor dien kring tot een zegen zouden zijn.
De schare, die daar zwerft als afgedoolde schapen, die mogelijk gedoopt zijn, maar naar geen Kerk omzien, (de gedoopten, die tot hun dertigste jaar bewerkt, nog niet tot belijdenis kwamen, worden in onze Kerk niet langer geacht tot onze Kerk te behooren), dat zijn de visschen, die we allen hebben te vangen. Tot hen moeten alle Kerken uitgaan in de heggen en stegen, niet om ze aan de Kerk te lijmen, maar om ze door Gods genade te winnen.
Wij hebben dus allen (een ieder keere daarmee tot zichzelven in) o.i. de roeping van Godswege:
Ie. Niet maar te klagen en te zuchten, maar te bidden èn te werken om tot eenheid te komen.
2e. Elkander niet te schelden, te verbitteren en te vervreemden, maar elkaar te waardeeren, te erkennen en te zoeken.
3e. Alle Kerken, die den Drieëenigen God belijden, hebben zich te vereenigen tot een Kerkenbond, die een eenheidsfront zij tegen otngeloof en revolutie. In het Wupperdal hebben op den 1 Mei-dag de Evangelische en Roomsche Kerken samen een manifest doen uitgaan om tegenover ongeloof en communisme hun geloof in den Drieëenigen God te belijden en tot gehoorzaamheid aan Hem op te wekken.
4e. Inzonderheid de uiteengeslagen Gereformeerde gezindheid, aan wie veel gegeven is, heeft de gelederen te siluiten, speciaal de herders hebben 'saam te komen om elkander beter te verstaan.
De liefde van Christus, de nood der tijden dringe er ons toe en de Heilige Geest neige er onze harten toe.
Uw Broeder in Christus, W. F. C. van He1sdingen.

H. I. Ambacht, 15—5—'30. Gereformeerd Predikant.
P.S.
heeft er niet het minste bezwaar in, dit in vriendelijken toon gestelde ingezonden stuk in „De Waarheidsvriend" op te nemen. Vergun hem echter de vrijheid, om toch nog op een en ander terug te komen.
Ik begin met, u toe te stemmen, dat het kerkelijk vraagstuk niet van recenten datum is. Het bestond inderdaad reeds in de dagen der Hervorming, ja zelfs eeuwen vóór de Hervorming.
De rede, waarom Ik het; zoover niet heb opgehaald, ligt alleen in het feit, dat, zoolang het kerkelijk vraagstuk onder-ons-eigen-volk niet wordt opgelost, de vraag naar de eenheid van openbaring van Gods Kerk op deze aarde onder allerlei volkeren als vanzelf op den achtergrond gedrongen wordt.
Ik wil gaarne de pluriformiteit der Kerken aanvaarden ook als dogma, als men het slechts betrekt op de Kerken, zooals zij door het werk der Hervorming, inzonderheid onder de Germaansche volkeren werden geïnstitueerd. Het zou moeilijk wezen om een zelfde kerkinstituut op te leggen aan Duitschers, Nederlanders, Franschen, Engelschen, enz.
Maar wat er bij mij volstrekt niet in wil is dit, dat men het bestaan van verscheidene Kerken in Nederland, die allen beweren te staan op den bodem der belijdenis, wil goedpraten met de leer van de pluriformiteit der Kerken.
Volgens schrijver dezes is er in Nederland maar plaats voor één kerkelijk instituut op den bodem der belijdenis. Dat er nu vier of vijf zijn, en straks misschien nog meer, mag niet worden gesanctioneerd door de leer van de pluriformiteit.
Dat is mijn bezwaar.
Als er in Corinthe verschillende groepen ontstaan, die de eenheid der gemeente verscheuren, geeft Paulus niet den raad om deze schisma's maar te bestendigen, om dan toch met vasthouding van het eigelnaardige van elke groep in enkele gemeenschappelijke vergaderingen toch de eenheid weer te zoeken. Neen, hij roept ze weer terug tot de eenheid. Evenmin als Christus gedeeld is, mag ook Gods Kerk in Corinthe gedeeld zijn.
Geachte Collega, ik kan mij dan ook onmogelijik vereenigen met uwe vriendelijke raadgeving : »Laat iedere Kerk haar licht vrij uitstralen, vertrouwende op de werking des Heiligen Geestes.
Mag ik het groote verschil tusschen ons eens met een beeld duidelijk maken ? Ik heb in mijn jeugd op een groot plein een reuzenboom gekend. Die boom werd echter afgezaagd. En op den afgezaagden tronk kwamen vele nieuwe takken en twijgjes, die weldra na eenige jaren een mooi kreupelbosch vormden.
Maar zij, die dien grooten, dikken stam hadden gekend met zijn breede takken, zeiden, dat het toch maar een kreupelbosch was.
In plaats van één instituut, waarvoor plaats is in ons vaderland, als we wenschien te staan op den bodem der belijdenis, kwam een kreupelbosch van kerken en kerkjes.
In de practijk geloof ik met u, dat God dnder die vele groepen er overal zal hebben, die Hem vreezen in Geest en in Waarheid, maar dan moet er op volgein : „helaas, door Kerkmuren gescheiden".
Dat u liever de Kerken oproept om zich in hare pluriformiteit tot de uiterste krachtsinspanning op te werpen, inplaats van de schisma's te verwerpen, kan ik zeer goed in u dragen. Indien u dit niet deedt, zoudt u de Afscheiding moeten veroordeelen.
Dr. Kuyper heeft na dé Doleantie heel goed ingezien, dat zijn Gereformeerde Kerken in Nederland, die uit de samensmelting zijn voortgekomen, niet de eenige Kerken kunnen wezen. Hij zag toch ook de Christelijk Gereformeerde Kerk zich ontplooien. En dan de Gereformeerde Gemeenten, en dan de steeds sterker wordende groep van Gereformeerden in, de Hervormde Kerk.
Er bleef hem slechts één weg open om zich staande te houden en zijn standpunt te verdedigen. En dat was de leer van de pluriformiteit.
In de beoordeeling van Afscheiding en Doleantie zal ik zeer kort zijn.
Om met de Doleantie te beginnen. Het wil er bij mij maar niet in, dat er tusschen de intrede van Candidaat Houtzagers en de censuurkwestie in Amsterdam, geen doelbewust verband zou zijn gelegd.
De Afscheiding draagt meer mijne sympathieën. Ik erken met diepen weemoed, hoe liberale, vijandige staatslieden, godvreezende mannen uit de Kerk hebben gezet, ja zelfs in de gevangenis hebben doen werpen.

Maar, geachte Collega, al kon ik in de beoordeeling van de Doleantie hetzelfde standpunt innemen als bij de beoordeeling van de Afscheiding van 1834, dan zou ik toch moeten getuigen : Hier gaan onze wegen uiteen.
Naar mijn bescheiden meening mag het den vromen Afgescheidenen geen oogenblik worden ten kwade geduid, dat ze uit de Kerk werden geworpen en werden vervolgd. Dat zou absurd wezen.
Hierin hebben ze echter gedwaald, dat ze zich spoedig buiten de Kerk weer opnieuw als Kerk hebben geïnstitueerd. Daarin lag hun fout.
Ik denk aan een huisvader, die uit haat en vijandschap zijner huisgenooten tegen de Waarheid, op een gegeven oogenblik uit het huis wordt gezet. Wat moet die huisvader doen. Er een huis naast zetten om daarin te wonen ? Neen, als hij door de voordeur werd uitgeworpen, laat hij dan door de achterdeur weer trachten binnen te komen. Spoedig is immers na '34 de Gezangen-dwang opgeheven. En ieder genoot de vrijheid om weer te prediken, naar de Schriften.
O, dat ze waren teruggekeerd ! Indien op het oogenblik al wat Gereformeerd is, nog in de Hervormde Kerk was, zou het reorganisatiewerk onmiddellijk met vrucht ter hand kunnen worden genomen. Elia leefde ook, vervolgd, in ballingschap, aan de beek Krith. Maar op den berg Karmel bouwde hij geen nieuw altaar, maar wèl richtte hij het oude altaar op. Dit deed noch Afscheiding noch Doleantie. Men institueerde wat nieuws. Nu staan we jammerlijk verdeeld en ondanks de veel geprezen leer van de pluriformiteit der Kerken, zie ik niets anders dan verschillende kerkgroepen, waarvan met insluiting van onszelf, veelal helaas niets anders kan gezegd worden dan : Zij zoeken alle het hunne.
Ik zou zeggen, de historie heeft bewezen, dat men in elk geval niet door afscheiding komen kan tot Kerkherstel.
Ook over uwe woorden : berusten is ontrouw zijn aan hun Konïng«, moet ik, helaas, met u verschillen.
Ook al scheidt men zich niet af, staat dit nog niet gelijk met berusten.
De moeilijke taak, de zware strijd van de strijders in de Hervormde Kerk, is meer dan berusten. Te blijven in een Kerk, waar zooveel tegen 't hart indruischt, eischt geloof en kracht om te strijden. Om de Kerk in de Kerk te reformeeren, is moeilijker dan er uit te worden gezet en zich er buiten opnieuw te institueeren. I'k kan tal van gelegenheden aangrijpen, om me binnen een maand uit de Kerk te laten zetten. Maar daarmee zijn we er niet. Daarmee is ook de Kerk niet gereformeerd.
Tenslotte nog een woord over uwe eindconclusies. Inderdaad, we mogen elkaar niet vereten en verbijten. Eenheid moet worden gezocht. Toch zien we, dat zelfs de verschillende kerkgroepen buiten de Hervormde Kerk, hoe langer hoe verder van elkaar afgaan.
Pluriformiteit, het zooveel geprezen woord onder de gescheidenen, wil toch niet zeggen, dat men de groepen, die stoelen op éénen geloofswortel, zelfs niet erkent.
Nog versch liggen de Synoden der Gereformeerde Kerken in Nederland in mijn herinnering. Maar toen het ging om principieele uitspraken over Artikd 37, of in Assen over het Schriftgezag, heeft men blijkbaar vergeten om ook andere Gereformeerden uit te noodigen om zich mede uit te spreken over de belijdenis.
Wat zien we dus ? Eén enkele groep, n.l. de Gereformeerde Kerken in Nederland, neemt die belijdenis en kneedt die naar hare meening. Door de dogmatische ontwikkeling van elk der afzonderlij.ke Gereformeerde kerkgroepen, wordt de verwijdering nog grooter.
Reeds nu zien we vele verschillende opvattingen over de pluriformiteit, het Schriftgezag, de algemeene gratie, leer des Verbonds, Doop en Avondmaal. Die verschillen nemen gaandeweg toe. Waar zal het einde zijn ?
De afval is groot! Het aantal ware belijders is hoe langer hoe kleiner geworden. Het kerkgaan neemt af. En de Kerk Gods, genomen in den geheel eenigen zin, ligt als in het moeras der verdeeldheid. En ach, nu geeft u wel den raad om over de kerkmuren heen dan toch maar zooveel mogelijk elkaar te zoeken, als ik 't zoo eens mag uitdrukken ; dit ïijn echter maar lapmiddelen. Vergeef mij, geachte Collega, als ik het zoo zeggen moet.
Er is maar één redmiddel. Eén instituut in Nederland. Eén Kerk der belijdenis !
Pluriformiteit als dogma is voor mij uit den booze, al moet ik het in de practijk wel aanvaarden. Maar als ge me vraagt: hoe daartoe te komen ? Dan zeg ik eeriijk : Ik weet het niet meer, maar God weet het.
Geachte Collega, als ik in veel van u moet verschillen, weet dit, dat ik het niet deed om u te pijnigen. Ik kan de dingen nu eenmaal niet anders zien. Dank voor uw vriendelijk schrijven. De redactie mag u mijn naam bekend maken. Maar voor het blad blijf ik liever met heilbede

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

INGEZONDEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juni 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's