Vragenbus
Vraag : Wat hebben wij te denken van de wedergeboorte bij kinderen ?
Antwoord : De wedergeboorte is de geboorte van Boven. De Heiland heeft daarbij gezegd : „De wind blaast, waarhenen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij henengaat ; alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is" (Joh. 4).
De wedergeboorte is in het algemeen dus een verborgenheid. Nu zouden we — duidelijkheidshalve — hier onderscheid willen maken met de wedergeboorte bij volwassenen en bij kinderen. Dan is de weg Gods — de geopenbaarde dingen zijn voor ons en de verborgene blijven voor den Heere ! — dat Hij in Zijn Woord tot de volwassenen komt, hun de stemme des Evangelies doet hooren, die roepstem toepast door de krachtdadige en onwederstandelijke werking des Heiligen Geestes aan hunne harten en alzoo werkt het genadewerk der wedergeboorte in de ziel, in den wortel van hun bestaan, in den inwendigen mensch. Alzoo inwendig geroepen en daardoor wedergeboren zijnde, brengt God de wedergeborenen tot bekeering, waardoor het nieuwgeboren leven van den nieuwen mensch naar buiten treedt en open baar wordt. De bekeering is dan een werkzaamheid in en door den nieuwen mensch, gelijk het geloof alleen groeit in het nieuwe hart.
De wedergeboorte is dus een inplanting van het nieuwe leven als een rechtstreeksche daad Gods ; het is een onmiddellijk werk Gods, waarin de zondaar lijdelijk is. De Heere gebruikt daartoe het Woord ; „het zaad der wedergeboorte" genoemd (1 Petrus 1 vers 23) en zoo zijn de wedergeborenen „gebaard naar Gods wil door het Woord der waarheid", opdat wij zouden zijn „eerstelingen Zijner schepselen" (Jac. 1 vers 18). De mensch die dood inbon den en misdaden is krachtens zijn natuurlijke geboorte, wordt alzoo wederom of opnieuw geboren, maar nu niet uit vleesch en bloed, maar door den Heihgen Geest, en is een nieuw schepsel. De oude mensch sterft en gaat onder ; de nieuwe mensch wordt geboren en staat op.
Hoe kan dat ? Moet de mensch niet eerst ooren krijgen om het Woord te hooren, moet hij niet eerst levend worden, om het Woord te kunnen ontvangen ? Maar wanneer wij ons \n deze vragen verdiepen, moeten we toch bedenken, dat de Heere dooden levend maakt. Lazarus was dood en hoort de stem van Jezus en staat door en op Zijn woord óp uit den dood. De doodsbeenderen bij Ezechiël worden in beroering gebracht wanneer hij op Gods bevel profeteert. Op Gods bevel moeten wij hel Woord brengen aan doode zondaren en God wil het Woord gebruiken, om door Zijn Geest en Woord leven te wekken. Hij roept de dingen die niet zijn, alsof ze waren.
Wanneer iemand tot bekeering komt, heeft de Heere zoo iemand eerst wederom doen geboren worden ; dan heeft Hij leven aan den doode gegeven. En zoo is het ook niet de weg, dat iemand b.v. twintig, dertig jaar na zijn wedergeboorte komt tot bekeering. Hoe het proces altijd precies verloopt, weten we niet. Dat iemand in z'n jeugd wedergeboren wordt en zich later pas in de bekeering openbaart, in droefheid over de zonden en in vreugd in God door Christus — is niet een weg, die ons als de gewone weg wordt voorgehouden in Gods Woord, hoewel de Heere vrij blijft in Zijn wonderdaden.
Maar als we het nu voor de kinderen, de kleine kinderen der geloovigen nemen, dan hebben we vast te houden, dat de wedergeboorte een onmiddellijk werk Gods is, een inplanting van het nieuwe leven in den mensch, die van nature dood is. En dat kan de Heere zeer zeker doen in het harte, in de ziel, in het innerlijkzijn van een klein kind. Zonder hun weten deelen ze in de verdoemenis van Adam, zonder hun weten kan de Heere hen inplanten in Christus, om Zijn genade en het eeuwige leven deelaohtig te worden. Vandaar, dat onze Gereformeerde Vaderen tot godzalige ouders ook spraken van deze groote vertroosting, dat zij, van hun vroeg gestorven kind, mochten gelooven, dat de Heere als vrucht van het genadeverbond dat kindeke had wederom doen geboren worden van Boven. (Dordtsche Leerregels, Hoofdstuk I, par. 17).
In het onbewuste zijn die kinderen wedergeborgen ; in het onbewuste liggen ze in den dood en zijn ze door God overgezet in het leven ; en zoo sterven ze zonder gekomen te zijn tot bekeering en openbaring van het nieuwe, Gods leven. Ze hebben wel openbaringen gegeven van het natuurlijk leven als klein kind, maar konden het niet doen van het geestelijk leven. Nochtans kunnen kinderen zeker door Gods Geest wederom geboren zijn. Onbewust van deze dingen komen ze en gaan ze. En we mogen gelooven, dat ze n i et onbewust van deze dingen in den hemel zullen zijn, bij hun Heiland en Zaligmaker, Die ook voor hen den hemel der heerlijkheid ontsloten heeft, opdat ze daar God zullen aanschouwen en eeuwig leven. Hoe dat alles is, is ons nu nog niet geopenbaard, maar we zullen het na dezen verstaan „geloovende de Schriften en kennende de kracht Gods" (Matth. 22 vers 29).
Voor den gewonen weg hebben wij ons, tegenover onszelf en onze kinderen, te stellen naar uitwijzen van wat ons geopenbaard is, en hebben wij in het leven na te speuren, of de wedergeboorte — een verborgenheid — uitkomt in de bekeering, met droefheid over de zonde, om die hoe langer hoe meer te haten en te vlieden — en vreugde in God door Christus, wandelend in oprechtheid voor Zijn aangezicht.
't Gaat er om, of Christus ons tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing is. Want die in den Zoon gelooft heeft het eeuwige leven — maar die den Zoon ongehoorzaam is, op dien blijft de toorn Gods.
Geloof, gefundeerd in het Woord ; geloof, vast in Christus; geloof tot rechtvaardigmaking, barmhartigheid en vrede ; verzekerd dat al Gods beloften in Jezus Christus „ja" en-waarachtig zijn, waarop onze ziele dan geloovig „Amen" zegt.
Dat is bij volwassenen de toetssteen.
Uit »Woord en Geest« nemen we een vervolgstuk over van mevr. J. C. van Amstel— Van Löben Sels, die schrijft in de rubriek „De Vrouw" over
Vrouwenleven.
Het artikel luidt aldus :
Tegenwoordig zijn weer velen van meening, dat het jonge meisje alleen voor de taak van huisvrouw en huismoeder, dus voor 't huwelijksleven, moet opgeleid worden, omdat dit de bestemming der vrouw zou zijn. „Weg met de kantoorkruk voor de vrouw", heet het dan, „geef haar huwelijksgeluk". Dergelijke leuzen klinken zeer fraai, maar in dit geval houdt men geen rekening met de werkelijkheid van het leven. De voorstanders dezer opvoedingsmethode verliezen uit het oog, dat op den huwbaren leeftijd er meer ongetrouwde vrouwen zijn dan ongetrouwde mannen. Wat moeten de ongehuwde vrouwen beginnen, die geen kans kunnen krijgen te huwen ?
Zij, die deze opvoedingsrichting zijn toegedaan, gaan ongetwijfeld van de veronderstelling uit dat in de huwelijksverhouding als zoodanig geluk en bevrediging zou liggen voor de vrouw. Zij, die zoo redeneeren, begaan echter dezelfde dwaling als vele jongeren, die meenen, dat het hebben van geslachtsgemeenschap op zichzelf geluk zou aanbrengen. Beide zienswijzen zijn niet juist. Lichamelijke eenheid, wil zij van hooger orde zijn, moet rusten op geestelijke eenwording. Liefde, trouw en zelfbeheersching zijn in deze de steunpunten, onderling verbonden door het eerbied hebben voor elkanders persoonlijkheid. De gehuwde staat, op zichzelf genomen, maakt dus niet gelukkig ; daar zijn voorwaarden toe noodig.
Een andere vraag is echter : Wordt een vrouw ongeschikter voor het huwelijksleven, indien zij vóór haar huwelijk een niet specifiek vrouwelijken werkkring heeft vervuld ?
't Komt mij voor, dat men op deze vraag noch een beslist ontkennend, noch een beslist bevestigend antwoord kan geven. De levensomstandigheden zijn hierbij zeer van belang, evenals het karakter der betrokken vrouw.
In het algemeen kan men wel zeggen, dat de vrouw, die vóór haar huwelijk een werkkring heeft gevolgd, zin voor zelfstandig arbeiden heeft gekregen, het groote leven meer heeft leeren kennen, evenwichtiger kan zijn geworden. Zij heeft de harde noodzaak van het brood verdienen leeren kennen met zijn ijzeren wetten van plichtsbetrachting en gehoorzaamheid. Hierbij gaan we van de veronderstelling uit, dat de vrouw haar taak ernstig heeft opgevat en niet slechts als tijdverdrijf. Indien een vrouw vóór haar huwelijk een werkkring had in de groote samenleving, kan zij ook daarna arbeiden in de kleine samenleving, al is deze laatste ook een ander arbeidsveld. Eischen, die noodzakelijk zijn voor het verrichten van lederen arbeid, heeft zij leeren kennen en zij is gewend geraakt daaraan te voldoen ; b.v. het woekeren met den toegemeten tijd, het buigen voor het dwingend karakter, dat iedere arbeidstaak noodzakelijk heeft, enz. Natuurlijk dient zij vóór het huwelijk kennis op te doen omtrent haar huisvrouwelijke taak. Maar juist waar zij geleerd heeft methodisch te arbeiden, zal haar 9ok dit gemakkelijker vallen.
Of de huisvrouwelijke taak zelve haar gemakkelijker zal vallen dan haar vroegere werkkring, is een andere vraag. En mij dunkt, dat die vraag ontkennend beantwoord moet worden. Immers wil de huisvrouw haar taak naar behooren verrichten, dan vereischt zulks een uiterste aan zelftucht, zelfbeheersching en plichtsbetrachting. Er is niemand, die de huisvrouw controleert ; zij kan haar werk „op haar slofjes" af doen, evenzeer als zij ook een slavin van haar werk kan worden. Van haar tijd is zij nimmer zeker ; altijd zijn er toevallige omstandigheden die haar storen in haar arbeid. Methodisch zich rust gunnen, teneinde straks weer fikscher te kunnen werken, eischt een overzicht hebben over werkzaamheden, die vaak uiteenloopend zijn. ledere huisvrouw weet, hoe vermoeiend '; b.v. is huishoudelijk werk te verrichten en tevens de kinderen en het eten in 't oog te houden. Daar is veel tact, veel geduld toe noodig, wil het humeur dan op peil blijven. Is moeder ook niet de vraagbaak van allen ?
Nu ik hier toch over schrijf, zou ik eens een lans willen breken voor de vele afgetobde, afgcsjouwde moeders, die als al de kinderen met vacantie uitvliegen, ooit eens zelf echt vacantie krijgen. Bedenken de echtgenooten dier vermoeide vrouwen wel, dat ook deze moeders het recht hebben krachten op te doen voor haar taak en dat zoo een moedervacantie winst afwerpt ook voor den huisvader en, zijn gezin ? De vele afgesloofde christelijke huismoeders plegen niet den indruk te wekken : dat het „dient elkander in de liefde" in de betrokken gezinnen in practijk wordt gebracht. Indien de moeder weet in liefde en toewijding door het gansche gezin gedragen te worden en dat ook dagelijks in daden ondervindt, geeft dit haar steun in haar taak en behoedt het haar voor moedeloosheid, 't Valt niet tegen te spreken, dat vele huisvrouwen overbelast worden. Evenwel moet men dit niet voetstoots wijten aan harteloosheid der echtgenooten : die zou onrechtvaardig zijn. De meeste mannen hebben geen verstand van vrouwenwerk — het omgekeerde is ook waar — dus kunnen zij de vrouwentaak niet beoordeelen. Maar toch kunnen zij toezien en er voor waken, dat de vrouw de maat van haar krachten niet overschrijdt en dat zij niet tot onverstandige toewijding aan haar taak overgaat. Immers vele vrouwen weten geen maat te houden, ook niet in haar arbeid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's