MEDITATIE
De troon der genade
Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd. Hebreen 4 vers 16.
Ten allen tijde is een troon een zinnebeeld van macht en glorie geweest. Wij kunnen ons haast niet voorstellen, hoe groot de pracht geweest moet zijn, die uitstraalde van den troon van Israels koning Salomo, om maar een voorbeeld te noemen. Gij moet de beschrijving er van in 1 Kon. 10 vers 18—20 maar eens lezen. Dan kiijgt ge eenigszins een indruk van de schittering die in zijn troonzaal geheerscht zal hebben. De Schrift spreekt ons ook elders van de heerlijkheid rondom den troon der Oostersche despoten. Maar zou al deze aardsche glans en schittering niet in het niet zinken, vergeleken bij de glorie van het hemelhof ? Wiens tong is in staat de werkelijkheid der pracht, die uitschittert van den troon onzes Gods, te beschrijven ? Johannes op Patmos heeft iets van de heerlijkheid er van mogen aanschouwen. En hij gebruikt geweldige beelden om de lezers van zijn „Openbaring onder den indruk van de grootschheid van den troon te brengen. Een regenboog was rondom den troon, in het aanzien den steen smaragd gelijk. En rondom den troon waren vier en twintig tronen ; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte kleederen, en zij hadden gouden kronen op hunne hoofden. En van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen ; en zeven vurige lampen waren brandende vóór den troon ; welke zijn de zeven Geesten Gods. En vóór den troon was een glazen zee, kristal gelijk. En in het midden des troons en rondom den troon vier dieren, zijnde vol oogen van voren en van achteren
De gedachte, dat wij voor den troon van een aardsch vorst moeten verschijnen, kan ons benauwen. Reeds dagen van te voren leeft men in angst. Overal wordt geïnformeerd, hoe men zich gedragen moet. Denk u eens in, dat onze houding te berispen was, dat een onbetamelijk woord ons ontviel !
Waar wij ons onrustig gevoelen, wanneer wij een aardschen troon moeten naderen, hoe moest dan ons hart eerbiedig kloppen, als wij toegaan tot den troon van den Koning der koningen ! Ja, beving en ontzetting moest ons bevangen, wanneer wij als onboetvaardige zondaren tot den Heere gaan. Ons spreken tot God is dikwijls zoo oneerbiedig. Aan ons gebed kleeft zoo menig gebrek. En het is ons vaak niet de moeite waard een eerbiedige houding tegenover den Heilige aan te nemen. En dat, waar wij staan voor een troon van eeuwigen glans en dat, waar wij naderen tot een Koning, Die de Schepper is van hemel en aarde, heilig, driemaal heilig.
Wanneer wij iets verstaan van onze onheiligheid, onreinheid, zondigheid, wanneer wij iets beseffen van ons voor God verfoeielijk wezen, zooals dat door de zonde werd, dan vragen wij ons verbaasd af : „Hoe is het mogelijk, dat het vuur, hetwelk van den troon der hoogste Majesteit uitgaat, mij, zondaar, niet verteert? Hoe kan de Heere een zoo opstandig en weerbarstig schepsel als ik ben, in Zijn nabijheid dulden ? Zijn troon is toch gegrond op gerechtigheid en gericht ? En naar het rechtvaardig oordeel Gods ben ik, die de Wet niet gehouden heb, niet houden kan, tijdelijke en eeuwige straf waardig. De heiligheid van God en Zijn troon moet mij, den onheilige, tot pulver vermalen".
Zoo spreekt het ontdekte zondaarshart. Maar wanneer het een oog kreeg voor het werk en de beteekenis van Christus, dan kent het tevens het geheim, waarom de Heere den zondaar voor Zijn troon duldt, ja, hem zelfs gaarne voor zich ziet verschijnen, omdat 's Heeren troon van recht en gericht, omdat de troon der wet, tegelijk is een troon der genade.
De Heere Jezus maakt voor ons den troon der wet tot een troon der genade, door Zijn lijden en sterven, door Zijn zoendood. Gods eengeboren Zoon heeft den toegang tot den troon ons weer ontsloten.
En nu wekt de schrijver van den Hebreërbrief ons op, om met vrijmoedigheid tot den troon der genade toe te gaan. Gij behoeft niet beangst te zijn, zoo wil hij tot zijn lezers zeggen, dat een vuurvlam van den troon uit zal gaan om u te verteren. Hierom kunt ge vrijmoedig naderen, omdat wij een grooten Hoogepriester hebben, die door de hemelen doorgegaan is, n.l. Jezus, den Zoon van God. Hij heeft medelijden met onze zwakheden, omdat Hij in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Hoor de aanmoedigende toon van den apostel : Kom toch, aarzel niet, wees niet bang. Ga maar, ga maar, vrijmoedig.
Opent uwen mond ; Eischt van Hem, vrijmoedig. Op Zijn trouwverbond ; Al wat u ontbreekt, Schenkt Hij, zoo gij 't smeekt, Mild en overvloedig.
Het Grieksche woord, dat in onzen tekst door „vrijmoedigheid" is vertaald, beteekent letterlijk „alles durven zeggen". We moeten, we mogen niets verzwijgen. Er zit iets van openhartige vertrouwelijkheid in dat „alles durven zeggen". We stellen ons een vader en een kind voor. Wanneer de verhouding is, zooals ze wezen moet, dan durft het kind alles tegen vader te zeggen. Eerlijk, openhartig maakt het vader deelgenoot van zijn moeite en verdriet, van zijn smart en zorgen, maar ook van zijn vreugde en blijdschap. Want het is reeds meerdere malen gebleken : als niemand hulp kon schaffen, dan wist vader nog raad. Zoo wil de Heere ook, dat wij met een „alles-durvend-zeggen"-hart tot Hem zullen komen. We moeten ons niet grooter houden dan we zijn. Komen moeten we als kleine, zondige menschjes, die alles verbeurd hebben ; komen moeten we met belijdenis van onwil en onmacht ten goede. En oprecht moeten wij den Heere onze zonden belijden. Ons laten zien, zooals we zijn. Niet trachten het kwaad te verbergen of te vergoelijken, 'k Bekend' o Heer, aan U oprecht mijn zonden, 'k Verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden.
Wanneer wij ons wilden dekken met een kleed van ongerechtigheid, dan zou God dat van ons rukken. De Heere wil ons in onze ware gedaante zien. En wij mogen en kunnen ook, vrijmoedig, zooals we zijn, beladen met een last van ongerechtigheden, tot God gaan, want we naderen immers tot een genadetroon. Genade, heeft één woord voor het ontrust gemoed blijder klank dan dit ? Nu behoeven we niet te vreezen om verstooten te worden. Als we het dan ook maar in waarheid met die vrije gunst des Heeren wagen ! Genade ; alles wat van het schepsel is wordt afgesneden ; maar de grootheid Gods wordt er door verheerlijkt. We hebben niet te pleiten op onze deugden, onze verdiensten. Want onze gerechtigheden zijn een wegwerpelijk kleed. Wij pleiten alleen op het volbrachte werk van Christus, waardoor wij wederom tot genade kunnen komen, zijn gekomen. Waarom u toch zoo angstig achteraf gehouden ? Waarom niet meer vrijmoedigheid aan den dag gelegd ? Wanneer ge waarlijk gelooft, dat de troon Gods een genadetroon is, dan behoeft ge niet bevreesd te zijn.
Het schijnt, dat de schrijver van onzen brief bij zijn lezers weinig vrijmoedigheid veronderstelt. Hij zal daar zijn reden wel toe gehad hebben. Want behalve in onzen tekst komt dat woord in den brief nog driemaal voor (hoofdstuk 3 vers 6 ; 10 vers 9 ; 10 vers 35). En ook wij zouden, waar in onzen tijd zooveel aarzeling bestaat in geestelijke zaken, de gemeente willen toeroepen : Laten wij, ziende op wat Christus voor ons deed, met vrijmoedigheid gaan tot God, die ons om Zijnentwil niet van zich stooten zal. Och, dat er meer een vasthouden gevonden werd aan de beloften Gods, die in Christus Jezus ja en amen zijn !
Met welk doel moeten wij toegaan ? Om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden. Misschien is uw aandacht er al eerder op gevestigd : het is van groote beteekenis, dat de uitdrukkingen „barmhartigheid verkrijgen" en „genade vinden" in deze volgorde staan. Wat is het verschil tusschen barmhartigheid en genade ? Het zijn toch beide stralen van, éénzelfde, zon! Maar toch is er verschil, en wel dit : barmhartigheid is de liefde Gods, waarmee Hij voorziet in onzen menschelijken nood ; genade is de souvereine gunst, waardoor de Heere schuldige schepselen, bezoedelde zondaren, in Zijn gemeenschap opneemt. Om zoo te zeggen : barmhartigheid ziet op de liefde Gods voor den tijd ; genade op Zijn liefde voor de eeuwigheid.
En nu noemt de apostel eerst : barmhartigheid verkrijgen ; daarna : genade vinden.
Wij leven in een wereld, waarin ontroerend veel wordt geleden. Ieder huis heeft zijn kruis, ieder hart heeft zijn smart. Er wordt veel meer pijn, lichamelijke en geestelijke, doorworsteld, dan we vermoeden. Jong en oud, rijk en arm heeft zijn kommer en verdriet. Aardsche zorgen leert men doorgaans reeds op zeer jeugdigen leeftijd kennen.
En nu mogen wij met al de nooden van ons hart tot den Heere gaan. In Gods oog is niets te onbelangrijk. Wij kunnen niet zeggen : hiermee mogen we bij den Heere aankloppen, en daarmee niet. Want wat wij klein noemen, noemt God groot, en wat wij groot noemen, noemt God klein. Met den nood van land en Kerk mag, moet ieder tot den troon der genade gaan ; maar een schooljongen mag ook de moeilijkheden van zijn studie voor den Heere nederleggen en om bijstand vragen.
Wij kunnen altijd slechts als bedelaars God naderen, met uitgestoken hand, smeekend of Hij haar vullen wil, uit Zijn volheid. Laten wij niet meenen, dat de Heere ons altijd terstond schenken zal datgene waar wij Hem om smeeken. Als wij verlichting van ons aardsche kruis vragen, is het misschien beter voor ons dat het nog wordt verzwaard. Wij bidden wel eens in ons „nadeel". Gelukkig, dat de Heere ons dan niet verhoort. Het was voor Paulus, die toch wel innig, vurig, vrijmoedig gebeden zal hebben, heelemaal niet goed, dat de doorn uit zijn vleesch (hetzij daaronder verstaan moet worden een oogontsteking of vallende ziekte) werd uitgerukt. Maar dan heeft Paulus toch geen barmhartigheid verkregen, zoo zegt ge. Werkelijk niet ? Is het dan niet de grootste barmhartigheid die de Heere Paulus bewijzen kon, toen Hij dat wondere woord tot hem sprak : „Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht" ? De Heere verhoort het gebed wel eens op andere wijze en op anderen tijd, dan wij verwachten. Maar Hij kent Zijn tijd. Hij kent den bekwamen, den geschikten tijd.
Gij nadert tot den troon om barmhartigheid te verkrijgen : verlichting van uw aardsche zorg, en ge vindt genade tevens. De zekerheid van het kindschap Gods wordt uw deel. Uw geweten klaagt u aan, dat ge tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd hebt en dies Zijn gramschap dubbel waardig zijt. Maar in Christus, uw Borg, Die uw schuld op Zich nam, zijt ge vrij. In Hem bewijst God u genade. Zijn gerechtigheid wordt de uwe. Gij vindt genade. Uw verwachtingen worden overtroffen. Want de zekerheid, dat ge voor tijd en eeuwigheid in Christus geborgen zijt, zal u oneindig maal meer vreugde, heilige vreugde verschaffen, dan de wereld u geschonken heeft of ooit schenken kan.
Want wat is zaliger voor een door Gods Geest aan eigen verdoemelijkheid ontdekt zondaar, dan bevrijding van de zondeboei ?
Hoe beschamend is ons tekstwoord voor u, kinderen des Heeren. God heeft u door Zijn Geest geleerd dat Zijn troon een genadetroon is. Waarom gaat ge dan nog zoo vaak met uw maatschappelijke en geestelijke zorgen beschroomd tot menschen in plaats van vrijmoedig met uw drukkenden last tot uw hemelschen Vader te naderen ? Hebben menschen u niet telkens teleurgesteld en zijt ge ooit éénmaal met God bedrogen uitgekomen ? "
Maar niet minder bemoedigend is de tekst voor angstige, bekommerde zielen. Want zij worden er nog eens aan herinnerd, dat de troon Gods een genade-troon is. En tenslotte moge het woord van den apostel tot allen, en dan wel inzonderheid tot hen,die nog leven naar het goeddunken van hun eigen hart, vermanend, waarschuwend klinken. Er is een troon Gods. Eenmaal wordt de laatste vierschaar gespannen en zullen wij voor den rechterstoel des Heeren moeten verschijnen.
Lezer, zult gij dan vol ontzetting willen vluchten van den troon van het goddelijk recht, of zult gij, in Christus, met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade ?
Ga met deze vraag naar uw binnenkamer en rust niet, vóór gij, geleid door Gods Geest, dit antwoord geven kunt : Ik weet, dat mijn vrijspraak gereed ligt, omdat ik gewasschen ben in het bloed van Christus, mijn Heiland, mijn Verlosser, mijn Zaligmaker. Amen.
K.
T.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1930
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's