De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Kerkhervorming.

11 minuten leestijd

Dezen vermelden van wagens en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den Naam des Heeren, onzes Gods. Psalm 20 vers 8.

Nu wij, in dezen ernstigen tijd, den herinneringsdag beleven mogen van de groote kerkhervorming, is er ongetwijfeld veel reden om God te danken voor Zijn getrouwheid. In zeer donkere tijden heeft de Heere Zijn Woord willen verheffen, nu ruim vier eeuwen geleden. Luther zeide : „wij moeten den Bijbel lezen alsof hij door het bloed van Christus geschreven ware". Deze enkele uitspraak zegt genoeg. Het geschreven Woord werd in eere hersteld, als de levende openbaring Gods. De herstelling van 't Woord bracht de herstelling van de Kerk.
Tot op heden hebben wij vele gezegende vruchten van die Kerkhervorming. Laten wij dit in dezen donkeren tijd toch niet vergeten. Wij mogen vrij Gods Woord onderzoeken ; het mag een plaats hebben in onze woningen, in onze scholen, in onze samenkomsten. Wij mogen er onze jeugd mede in aanraking brengen, wij mogen de ouden, de kranken er mede vertroosten. Zijn dit geen zegeningen, die ons klein moesten maken voor God ? Zij gaan toch zoo geregeld voort, van dag tot dag, en zij worden niet moede om ons te bewijzen dat God Zijn hand nog niet van ons teruggetrokken heeft. In vele gemeenten van ons vaderland bemerkt men op den dag des Heeren niets van de ellende van onze Kerk. Keer op keer, jaren achtereen, mag daar het Evangelie der genade beluisterd worden. Zeg mij, waar blijft gij met dezen voortgaanden stroom van 's Heeren zegeningen ?
Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden ; Vergeet ze niet; 't is God, die z' u bewees.
Maar daar is ook veel, dat ons bedroeven moet. Zeker, daar is de toenemende kracht van de Roomsche Kerk. Wij vragen soms wel : wonen wij nog in een Protestantsch Nederland ? Maar wat ons veel meer ontroeren moest, is niet, dat de Roomschen zoo sterk zijn, maar wèl, dat de Protestanten zoo slap zijn. De levende belijdenis van Luther was : gerechtvaardigd door het geloof alleen. Dat was de rijke inhoud van zijn geloof. Maar menige protestant wil van deze waarheid niets meer weten. Men is zoo vrij geworden in zijn denken, dat men niets meer over heeft gehouden dan vage ideeën. Men wil vasthouden de protestantsche gedachte, met hand en tand, maar men heeft niets meer om vast te houden. Of men heeft het geloof der vaderen omgezet in een deugdenleer, zoodat wel gevraagd moet : wat is nu toch eigenlijk overgebleven van den waarachtigen inhoud der Kerkhervorming? De protestanten zijn zoo arm, en in hun armoede zoo verdeeld, dat er alle reden is om te smeeken : „Heere, laat de geest der Hervormers nog eens waaien door de dorre doodsbeenderen"
Mocht het waar zijn, dat de woorden van den psalmist, die wij boven deze overdenking plaatsten, de bezieling en de kracht van onze belijdenis uitmaakten.
Woorden uit een Koningspsalm. De zegen voor Israels Koning wordt in dezen psalm van den Heere afgebeden en biddende wordt hem het heil toegewenscht. Ook wordt hem lof en hulde toegebracht in den Naam des Heeren.
Een Koningspsalm ! Een krachtige profetie van den grootsten Koning, Die eens uit Davids huis zou spruiten, van Hem, Die eens op Zichzelf gewezen heeft met de woorden : meer dan Salomo is hier. Welnu, Diens lof wordt hier in het bijzonder verkondigd. Zijn roem boven alles verheerlijkt. Een Koningspsalm, maar dan ook een lied der Hervorming ! Immers de Christus, de Koning der Kerk, werd weer door de Hervormers in al Zijn grootheid geroemd. God geve, dat dit lied ook woont in onze harten.
De psalmist spreekt echter van menschen, die op andere dingen zich verheffen. „Dezen vermelden van wagens en die van paarden". Hierbij moeten wij denken aan de wijze van oorlogvoeren uit die dagen, aan de strijdwagens en hunne paarden. En wie het best met deze oorlogswerktuigen was toegerust, kon zich daarop dan ook het meest beroemen. Natuurlijk ! Dat was hun kracht ! Daarmede zouden zij strijden, volharden en overwinnen.
Alle menschen zingen van nature den lof hunner wagenen en paarden ; in figuurlijken zin bedoeld. In allerlei variaties, in de meest verscheidene tonen. Maar het komt er telkens weer op neer, dat de mensch roemt in eigen krachten.
Het geschiedt niet weinig als wij bouwen op onze lichamelijke kracht, op onze gezondheid. Onbezorgd leven wij dan verder. Wij tellen de jaren die ons nog wachten bij tientallen. En wij vergeten, dat de gezondheid een zeer broos bezit is en dat er ééne schrede is tusschen ons en den dood. Op die wijze is er al een vermelden van wagens en van paarden. En dit kan geschieden zonder dat er een woord over onze lippen komt.
De gelijkenis van den rijke dwaas spreekt er ook van. Die man zeide toch : ziel, gij hebt vele goederen, opgelegd voor vele jaren. Maar zoo zijn er velen, die bij een wèlvoorziene schatkist hunne ziel rust willen geven. Zij zingen hetzelfde lied. Het lied van de paarden en wagens.
Wij behoeven hier niet slechts te denken aan hen die de wufte verstrooiingen der lichtzinnige wereld najagen, maar óók wel degelijk aan het op zichzelf edele streven van hen, die vooruit willen komen in deze wereld. Kennis is macht, zoo roepen zij ons toe. En dat is ook zoo. Zonder kennis komt tegenwoordig niemand meer vooruit. Maar dat er ook een kennis noodig is van de geestelijke wereld o, neen, weg er mee dat is goed voor menschen, die buiten het leven staan. Het is weer een vermeiden van wagenen en van paarden ; een roemen in hetgeen van deze wereld is.
Het heelt op allerlei wijze plaats. Een leven zonder God. Daarin zoekt de mensch zijn vrede. De behoefte aan genade keni hij niet. Als men in eigen oog goed is en braaf, christelijk en oppassend, waarvoor zou men dan een God noodig hebben van oneindige ontferming en liefde ? Nu ja, ieder heeft wel zijn gebreken, maar daar staat toch tegenover een reeks van goede hoedanigheden. Zoo denkt men. En zoo zingt men het lied van eigen grootheid, terwijl er geen gedachte is aan de geestelijke wet des Heeren. Men vermeldt van wagenen en van paarden.
De Farizeërs deden het in Jezus' dagen. De Monnikenvroomheid der middeleeuwen zong datzelfde lied. De Roomschen met hun versteend kerkbegrip, maar ook de werkheiligen onder de Protestanten, niet minder de leerheiligen, zij, die wel de leer der genade kennen, maar de genade der leer missen in een aanhoudend refrein, in onzalige klanken zingen zij altijd maar door.
Er is overeenstemming, ook al bestrijden zij elkander. Immers wat de een doet, doet ook de ander. In eigen kracht staan en in eigen kracht roemen. En hoe gij het ook wendt en hoe gij het ook keert, het is altijd een vermelden van de wagenen en van de paarden. Dat is de natuur van den gevallen mensch. Daar kan hij zich nimmer boven verheffen.
Maar wij zullen vermelden van den Naam des Heeren, onzes Gods. Welk een onderscheid ! Hier hebben wij ook te doen met tweeërlei levensbeginsel. Zij hebben niets met elkander te maken. Er staat niet wij zullen óók vermelden van den Naam des Heeren. Neen, z i j doen dat, maar wij doen dit.
Dit vermelden is een vrucht van een ander vermelden. Het vermelden dat van den Heere uitgaat tot het hart des menschen die zichzelf leert kennen. Dan maakt God Zijn eigen Naam bekend. Zijn Naam is Zijn Wezen. Dan laat de openbaring van Gods Recht mij niet meer los. Ik kan er mij dan ook niet meer van af maken dat de Heere aanspraak heeft op mijn gansche hart en al mijn krachten. Al mijn verontschuldigingen en eigen meeningen stuiven uiteen, zoo als de storm een hoop losse bladeren uiteendrijft. Tracht ze dan maar vast te houden, uw lievelingsdenkbeelden, waarmede gij dweeptet 't gaat niet. God spreekt in uw ziel. Dan zwijgt alles wat vroeger sprak. Zooals de storm op zee zich zwijgend neerlegt op het spreken des Heeren. Nu zeg ik niet, dat dit altijd in één wenk geschiedt. Neen, vaak in een langzaam proces. Het levende Woord groeit vaak zeer langzaam in de ziel, in een weg van veel strijd. Omdat dat levende Woord overtuigend werkt en den mensch nooit omzet als een steen of als een blok. Onder veel strijd en moeite, tranen en gebeden gaat het. Zooals Luther met het levende Woord geworsteld heeft. Hij worstelde met zijn God. En God worstelde met hem De Heere Zelf vermeldt Zijn gropten Naam. En evenzeer als de Heere een zondig mensch Zijn recht inprent, zoo is het ook met de openbaring van Zijn liefde in Christus. Veel woorden gebruiken wij dan vaak van de ontferming en genade Gods, van Zijn vergevende 'liefde door het bloed des Kruises. Maar hoe meer het ontdekkend licht rijst over mijn verdorven hart, des te meer verdiept zich de kennis van de liefde Gods. Geloof mij, het is onpeilbaar diep en onmetelijk hoog, alles wat wij van den Naam des Heeren zeggen. God heeft Zich in Zijn Woord geopenbaard. Dat Woord heiligt Hij aan het hart. Zoo vermeldt God Zelf Zijn Naam.
Welnu, het vermelden van den Naam des Heeren, onzes Gods, zooals de psalmist er van spreekt, is een zuivere weerklank van wat God Zelf zegt. Een echo, een weerkaatsing, een weeromzending.
Het geschiedt op tweeërlei wijze. In eene ootmoedige dankzegging voor God, maar ook in een gulle belijdenis voor de menschen.
Dan is er geen sprake van het vermelden van de wagenen en van de paarden. Maar wèl is er een klagen over de zonde; een levend schuldbesef. „Gij, Heere, zoudt rechtvaardig zijn - als Gij mij altijd zoudt verstooten". Zoo komt het vermelden van Gods Naam op uit de diepte van het verslagen hart. Het breekt ook uit in God dankende klanken. Klanken, die veel te gebrekkig zijn om te vertolken wat God deed voor zulk een verloren mensch. God gaf Zijn lieven Zoon in den dood des kruises, opdat Hij ook voor mij een Middelaar en Verlosser zijn zou. Het is geen wonder dat wij dan zeggen : laten anderen maar vermelden van de wagenen en van de paarden, wij zullen vermelden van den Naam des Heeren, onzes Gods ; laten anderen maar roemen in eigen werk, in de werken der 'wet, er blijft voor ons niet anders over dan te roemen in Gods genade, in het kruis van Christus.
Die zich gerechtvaardigd mag weten uit het geloof alleen, kent de groote beteekenis der Kerkhervorming en roemt mede met de Hervormers van den Naam des Heeren, onzes Gods.
Maar het bestaat ook in een gulle belijdenis voor de menschen. Dit ontbreekt zoo vaak. En toch heeft de Heiland er van gezegd : die Mij belijden zal voor de menschen, zal Ik belijden voor Mijn hemelschen Vader. Er is zooveel vrees voor de menschen. Ook zooveel onkunde. Menige protestant kent zijn Bijbel niet. Hij heeft dan vaak niets dan groote woorden, die hij van anderen heeft overgenomen, die hij napraat, zonder den zin er van te kennen. Ook zij, die genade kennen, zijn vaak zoo traag in het grondig onderzoek der Heilige Schrift. Zij weten den smader niets te antwoorden. Zij zijn ook dikwijls zelf oorzaak door hun onverstand, dat zij bespot worden. Dan moeten zij dat niet op rekening van het Evangelie des Kruises schuiven, maar op die van hun eigen traagheid en lusteloosheid om zich de kennis van Gods Woord worstelend eigen te maken Maar ongetwijfeld blijft het waar, dat wie met de banier des Kruises vrijmoedig zijn levenskring intreedt, smaad en verachting oogsten zal.
Maar hebt gij, die Christus wenscht te volgen, dat niet voor Hem over, voor Hem, Die Zich voor Zijn Gemeente aan het hout der schande liet nagelen ? Ach, als de Heere ons aan onszelf overlaat, hebben wij niets voor den Heere over ! Wij zijn zoo arm aan liefde. God liefde alleen zal het doen.
Zij maakt de tongen los, om te roemen van de werken des Heeren. Zij geeft lust om naar al Gods geboden te wandelen. Zij maakt dat wij geschreven brieven van Christus zijn, ook al zwijgen onze lippen ! Zij maakte dat Luther zijn stellingen aanplakte. Dat deed de liefde Gods in zijn hart. Maar diezelfde liefde drijft nog, zoodat ons leven één en al getuigen is tegen het ongeloof, waardoor de wereld verloren gaat, tegen het bijgeloof, waardoor de satan zoo sterk is, één en al getuigen van het levende Woord van onzen God, een vermelden van den Naam des Heeren.

V.

N. v. d. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's