KERKELIJKE RONDSCHOUW
Een welkom boek!
Wij willen op deze plaats melding maken van een boek, dat ons dezer dagen werd toegezonden, n.l. „De historische betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament in het licht der 20ste eeuw", door dr. W. Lodder, Ned. Herv. pred. te Bussum.
Verleden jaar is van de hand van dr. Lodder een studie verschenen : „Die Schatzung des Quirinius bei Flavius Josephus", Dörssling und Franke. Leipzig. 1930. Dat was een merkwaardig geschrift, omdat het handelde over „de beschrijving" waarvan we in Lukas 2 lezen ; en ieder, die der zake kundig is weet, dat door vele Nieuw-Testamentici werd gezegd, dat de opgaven van Lukas hier niet te vertrouwen zijn.
E. Meyer b.v. wees er in zijn werk : „Ursprung und Anfange des Christentums" ((Berlin, 1921) op, dat Lukas zich hier vergist heeft in de jaartelling en voorstelling. Dr. Lodder heeft zeer scherpzinnig deze ingewikkelde en moeilijke kwestie bestudeerd en in 1930 in bovengenoemd Duitsch werkje het juiste licht ontstoken. Niemand minder dan prof. Hans Windisch„ vroeger hoogleeraar te Leiden, nu professor te Kiel, schrijft in „Protestantenblatt enz." 21 Dec. 30 : „Die Arbeit" (van dr. Lodder) „zeugt voor grosser Belesenheit und von Scharfsinn, sie ist wissenschaftlich einwandfrei aufgebaut, übrigens auch in vortrefflichem Deutsch geschrieben, so daez es ein Vergnüigen ist, dem Verfasser auf seinen Beweisgangen zu folgen und sich mit ihm auseinanderzusetzen".
Wanneer men nu weet, dat professor Windisch een Nieuw-Testamenticus van naam is, zoowel in Nederland als in het buitenland bekend als een deskundige, daar bij streng modern — dan voelt men, dat het geen onaardig getuigenis voor dr. Lodder is, dat hier door een der zake kundig man (van tegenovergestelde geestesrichting) van zijn studie „Die Schatzung" gegeven wordt ; vooral waar prof. Windisch zich zelf al jaren met deze kwestie heeft bezig gehouden, gelijk o.a. blijkt uit zijn artikel : „De schatting onder Quirinius en de nieuwere opgravingen", geschreven voor het „Nieuw theologisch tijdschrift" in het jaar 1927.
Zoo héél veel Nieuw-Testamentici hebben wij onder de rechtzinnige predikanten in Nederland niet. En daarom doet het ook buitengewoon aangenaam aan, wanneer we dan zoo een aantreffen, die zich als wetenschappelijk man op dit terrein beweegt en door buitenlandsche geleerden geprezen wordt. Prettig is het, dan te lezen : „men zal met wat dr. Lodder schrijft, ernstig rekening moeten houden !"
En nu komt dr. Lodder, door zijn uitnemende prediking ook onder ons niet onbekend, met een nieuw boek, dat óók het Nieuwe Testament behandelt en wel de betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament (in het licht van de opgravingen, in het licht van den tegenwoordigen tijd) beschrijft. Sprak prof. Grosheide verleden jaar in „De Heraut" (10 Aug.) den wensch uit : „ik hoop, dat wij nog vele dergelijke grondige studies van dr. Lodder zullen ontvangen" (in een recensie van „Die Schatzung") nu hebben we zoo'n nieuwe studie van hem ontvangen. En nu gaande over het Nieuwe Testament, in z'n geheel genomen !
Wij hebben aan zulke studies behoefte. Heel veel theologen van rechtzinnige belijdenis, die zich geven aan de studie van het Nieuwe Testament, hebben we helaas ! niet. Meer dan genoeg zijn er, die modern-critisch met hun vrijzinnigen geest heel graag altijd bezig zijn om af te breken en weg te redeneeren ; en ook onder de ethischen zijn er, die sterk-critisch het Nieuwe Testament steeds onder handen nemen en er ons dan allerlei van komen vertellen, dat ons véél van de Heilige Schrift komt ontnemen. Maar orthodoxe theologen van naam, die, wèlbestudeerd, het Nieuwe Testament als betrouwbaar beschrijven bij het licht der 20ste eeuw, bezitten we niet veel. En pas ontviel ons van de weinigen er één, die onder ons een beteekenende plaats innam en wel prof. Van Leeuwen, hoogleeraar te Utrecht.
Zooals prof. Van Leeuwen ons indertijd een handboek gaf voor de studie van het Nieuwe Testament, zoo heeft nu dr. Lodder ons een studieboek gegeven, in vorm, taal en stijl heel anders weer, maar in wezen 't zelfde zijnde. En dat verheugt ons buitengewoon.
Het gaat hier voor ons om de allerbelangrijkste dingen 1 't Gaat om de Heilige Schritten. 't gaat om onzen Bijbel, 't Gaat om Gods Woord ! En waar de wetenschap bezig is om alles te vervluchtigen, om alles te doen wankelen, om alle gezag en autoriteit van het geschreven Gods Woord weg te rukken, opdat de mensch subjectief toch vooral maar eigen heer en meester zal mogen zijn, daar doet het aangenaam aan, wanneer we boeken ontvangen als nu dr. Lodder ons geeft. Dat hij, te midden van zijn drukken werkkring als ijverig predikant en herder der gemeente, daarvoor lust en tijd had en daarvoor de gaven van God ontvangen heeft, moet ons dankbaar stemmen.
In de „Inleiding" schrijft dr. Lodder : „Voor het besef van den modernen mensch is het vooral het historisch onderzoek geweest, dat den Bijbel van dit hooge voetstuk losgemaakt heeft. De wetenschap ging zich met hem bemoeien, en onder haar handen vervluchtigde zich het fundament, waar op de dogmatiek van vroegere eeuwen den Bijbel geplaatst had, tot een fictie. O. en N. Testament bleken vergissingen en onjuistheden van allerlei aard te bevatten, zelfs legenden en mythen. En toen moest de ineenstorting wel volgen. De Bijbel viel in een aantal gewoon-menschelijke oud-Joodsche en oud-Christelijke boeken uiteen, waaronder enkele van hooge poëtische waarde en andere, die beheerscht werden door een verheven moraal ; in verschillende echt religieuse geschriften vol stichting en wijding, doch wier historische betrouwbaarheid het best door een vraagteeken kon worden gekarakteriseerd."
Men had alles tot ...... vraagteeken gemaakt !
En dr. Lodder zegt terecht : „Bij zoo'n beschouwing van de H. Schrift, ook van het N. T. is het te begrijpen, dat de moderne mensch bewijzen verlangt, dat, wat ons door de Evangelisten verhaald wordt, werkelijk zóó en niet anders geschied is. Aan kunstig verdichte fabelen heeft hij geen troost en houvast ; hij wil, dat men hem bewijze, of zoo dat niet mogelijk is, hem althans in hoogere mate aannemelijk make, dat het leven en sterven van Christus op feiten berust."
Dr. Lodder schrijft dan verder : „Groeien onze kinderen niet op in een wereld, doortrokken van de moderne cultuur? Gebeurt het nooit, dat men hen op school of in gezelschappen tracht te overbluffen met apodictische beweringen als : „het standpunt der orthodoxie is verouderd, aan den Bijbel zijn wij ontgroeid." Zoo'n los daarheen geworpen, gezegde blijft bij menigeen hangen, die thuis nooit anders dan met eerbied hoorde spreken over de H. S. en de twijfel ontwaakt, 't Is mij ten minste reeds herhaaldelijk gebeurd, dat een jongmensch mij de vraag stelde : „Hoe zit het nu toch eigenlijk met de N.T.-ische geschriften enz ? "
Ja — in zulke tijden leven we ! De historische Christus moet verdwijnen. De Heilige Schriften moeten verdwijnen enz. En nu zegt dr. Lodder : „Een is er slechts, onder Wiens stok en staf wij welgerust en welgetroost kunnen leven. Een, Wiens gezag van hooger oorsprong is dan dat van den Paus of van wie zich verder als met autoriteit bekleed onder de kinderen der menschen aandient : Christus Jezus. Onder Zijn gezag zag ik de zoekers van onzen tijd zoo gaarne terugkeeren. Doch Christus is alleen door en uit het Evangelie zuiver te kennen. En daarom wil ik in dit boek een poging doen om het geloof in de historische betrouwbaarheid van het N. T. te versterken, waar het nog is en het te verwekken, waar het niet meer is. Wij willen daarbij van onze Staten-Vertaling uitgaan en stellen ons ten doel te laten zien, dat, wat sinds haar ontstaan aan het licht kwam, ons ten volle recht geeft om te beweren, dat wij er ten aanzien van de historische betrouwbaarheid van ons N. T. thans gunstiger voorstaan dan toen."
In het boek van dr. Lodder, dat dus met dat verheven doel, als hier boven is geschetst, geschreven is, wordt dan achtereenvolgens gehandeld over : De Statenvertaling; de Oudste Handschriften; Oude Vertalingen; de taal van het N. T. ; Niet-Christelijke getuigenissen omtrent Christus en Christendom; Het N. T. en de opgravingen; Het geestelijk zedelijk leven in de eerste eeuw na Christus; de afzonderlijke N. T. ische boeken.
Men ziet een belangrijke inhoud betreffende de handschriften, de vertalingen, de opgravingen, het oorspronkelijk Christendom, en ten slotte inhoudsopgave met omschrijving van al de 27 boeken des Nieuwen-Testaments.
Gaarne bevelen we dit boek van dr. Lodder hartelijk aan en wij hopen, dat vele jonge menschen, vele studeerenden, véle ambtsdragers, vele godsdienstonderwijzers en predikanten, vele onderwijzers enz. dit boek zullen willen lezen.
Wat wij dachten, na lezing van dit boek ?
De vacature van prof. Van Leeuwen ging aan onze aandacht voorbij. Wij dachten er aan, hoe Minister Heemskerk in 1908 bevorderde, dat dr. Van Leeuwen, toen predikant te Alkmaar, tot hoogleeraar benoemd werd te Utrecht in de N.-Testamentische vakken. En ja we kunnen het niet helpen , maar de gedachte kwam bij ons op : nu moest Minister Terpstra maar eens een goed woordje doen om dr. Lodder benoemd te krijgen als opvolger van. prof. Van Leeuwen.
't Lijkt ons, dat het onderwijs in de Nieuw Testamentische vakken aan de Hoogeschool te Utrecht in denzelfden geest als bij prof. Van Leeuwen zou worden voortgezet en 't komt ons voor, dat onze studenten er zeer mee gediend zouden zijn in hun vorming en opleiding.
Wie weet !
De verdwaasde menschheid bij het naderen van den dood.
Wij willen dadelijk toegeven, dat men met dergelijke berichten voorzichtig dient te zijn. Dat er wel een stukje „Amerikaansche" humbug en overdrijving bij kan zijn. Maar toch zit er ongetwijfeld iets ontstellends, iets vreeselijks, iets daemonisch in deze dingen. Teekenen, dat we naar het vreeselijk einde van deze tegenwoordige wereld gaan. En dan zóó ruw, zóó goddeloos, zóó satanisch !
We lazen in de N. Rt, Crt. in de rubriek „Vereenigde Staten" een correspondentie, waarin vermeld werd, dat onlangs de studenten van een Amerikaansche Universiteit de vraag ter beantwoording kregen, door professoren hun voorgelegd : „Hoe zoudt gij de laatste 24 uur van uw leven doorbrengen, indien gij wist, dat gij den volgenden dag zoudt moeten sterven of in den electrischen stoel plaats nemen ? " Twee antwoorden luidden : „ik zou den laatsten dag bij jazzmuziek doorbrengen" en „ik zou met mijn auto zoo snel mogelijk door de stad rennen, zonder mij om politie te bekommeren".
Nog eens : men zal voorzichtig moeten zijn bij dergelijke „Amerikaansche" berichten. En als er verder niets meer vermeld werd, zouden we wellicht met een „vreeselijk" ! er verder over gezwegen hebben. Maar er schijnt ook een onderzoek te zijn ingesteld in een bekende gevangenis met beruchte misdadigers, bij directie en personeel, naar de houding van de ter-dood-veroordeelden in de laatste uren van hun leven. Wat bleek ? Dat de beroepsmisdadiger z'n best doet de laatste levensuren „dood te slaan" met kaart-of schaakspel. Er zijn er óok, die de uiterste zorg aan schoenen en kleeren besteden ; anderen houden zich onledig met teekenen op den celmuur, terwijl weer anderen op weg naar den electrischen stoel, om hun doodvonnis te ondergaan, een vroolijk lied aanheffen.
In een stadje bij New-York woont een man van 84 jaar, George Nesserel, die 18 jaar hoofdopzichter in bovengenoemde beruchte gevangenis in Sing-Sing was en in zijn buurtschap leeft een geestelijke, dit een menschenleeftijd lang de taak had om den ter-dood-veroordeelden den laatsten troost te geven. Beide mannen hebben samen een boek uitgegeven, dat voor den psychiater en psycholoog veel wetenswaardigs en belangwekkends bevat.
Zij verklaren o.a. nooit zoo'n vroolijken ter-dood-veroordeelde te hebben bijgewoond als James Kesselde, die eind 1920 met drie medeplichtigen wegens moord op een tramconducteur den gang naar den electrischen stoel moest doen. Op den vooravond der terechtstelling kwam de hoofdopzichter in zijn cel en vroeg naar zijn toestand. Kesselde was juist bezig een teekening op den muur van zijn cel te voltooien en antwoordde : „Zeg, is het niet dom, dat men een mensch met zoo'n teekentalent als een kip ter dood brengt ? " Het vonnis bepaalde dat Kesselde als aanvoerder der bende het laatst zou moeten sterven. Toen het uur der executie geslagen had, wisten de begeleiders niet wat zij meemaakten ! Door de donkere gangen weerklonk een prachtige tenor, welke een bekend drinklied zong, door Kesselde aangeheven om zijn kameraden te bemoedigen.
Een zekere K. L., die zijn eigen zuster had gedood, omdat hij haar huwelijk met een ongewenschten man wilde verhinderen, verzocht den dokter om een nieuw lorgnet, opdat hij, op weg naar den electrischen stoel, er in alle opzichten netjes zou uitzien. Zijn ouden bril gaf hij met vorstelijk gebaar aan den opzichter.
De laatste wensch van zekeren L. H. was een bos roode anjers. Eén stak hij in zijn knoopsgat en de andere verdeelde hij op weg naar den electrischen stoel onder de opzichters, terwijl hij zeide : „Tot weerziens, kameraden".
De vrouwelijke misdadiger M. P. wekte verbazing door de minachting en onverschilligheid, waarmee zij den dood inging. Toen zij de afwijzing van haar gratieverzoek vernomen had, zette zij zich aan het naaien van een japon. Aan den vooravond nuttigde zij met grooten eetlust het galgenmaal en een uur vóór haar dood maakte zij zich zeer ongerust, of haar japon wel goed zat. Trots de verzekering van het personeel, dat alles tot de puntjes in orde was, maakte zij nog een naad los en veranderde iets in het snit. Deze vrouw had in uiterste wreedheid haar stiefdochter geworgd. Een hartstochtelijk rooker kon ook zijn laatsten gang niet zonder cigaret doen. Toen hij op den stoel moest worden vastgebonden, zei hij lachend : .„Nog één trek asjeblieft". Toen maakte hij de cigaret zorgvuldig uit, stak het stompje achter zijn oor en zeide : „Nu, mijn heeren, kunt gij beginnen".
Een drievoudig moordienaar zeide, toen de geestelijke in zijn cel kwam om hem te troosten : „Laten wij die praatjes staken, speel u liever met mij een partij schaak". De geestelijke deed het en beiden bleven aan het bord zitten, tot de veroordeelde werd gehaald.
Een Belg, die met de grootste belangstelling de oorlogsgebeurtenissen volgde, vroeg nog, in den noodlottigen stoel gezeten, de laatste berichten van het slagveld en verliet de wereld met de verzuchting : „Ach, als ik maar te weten kon komen, wie den oorlog zal winnen".
Een vriend van muziek, vroeg den laatsten nacht een guitaar ; een ander wilde zelfs, dat men een piano zou aanbrengen, waarop Chopins treurmarsch op weg naar den stoel gespeeld zou moeten worden.
De eerste, die in Amerika op den electrischen stoel werd terecht gesteld, was de Japanner Joegera. In den nacht vóór zijn dood bleef hij op den rand van zijn brits zitten en las een humoristisch tijdschrift. De lach week niet van zijn gezicht.
Tot zoover de Amerikaansche correspondentie in de N. Rt. Crt.
Is het niet een totale ontwrichting van het leven ? Een ontzinken aan alles wat tot het hoogere leven mag worden gerekend ?
Dan hebben de martelaren in de gevangenis andere taal doen hooren, andere getuigenissen afgelegd en andere liederen doen weerklinken !
En blijft het niet waar, dat allen die God en Christus verwerpen, diep ellendig zijn, terwijl degenen, die in Christus geborgen zijn en God als het hoogste goed mogen kennen, met een blij vooruitzicht den dood mogen tegemoet gaan ?
En dan met een vooruitzicht, dat óók vervuld zal worden in het aanschouwen van ongekende heerlijkheid in den hemel, waar Christus is, vol zaligheid en vree.
Arme wereld, die hoe langer hoe meer aan God ontzinkt! Waar blijft het getuigenis der Kerk i n alle landen? Waar is het Evangelie van Jezus Christus, die een licht tot verlichting is der heidenen en tot heerlijkheid van het volk Israël ?
O, Sion, gij verkondigster van goede boodschap, verhef dan uw stem !
Ons levensdoel. Ons leven is niet ijdel, niet nutteloos, maar van de hoogste beteekenis en van de grootste waarde. Het is mee het kostbaarste wat op aarde bestaat. Ons leven heeft een doel en de mensch moet zich van zijn wezen, van zijn taak, van zijn roeping, van zijn bestemming bewust zijn en meer en meer bewust worden. Dan zal hij ook meer en meer leeren inzien, dat z'n levensroeping beteekenisvol is en z'n levensplichten zich uitstrekken naar alle terreinen, om daarin z'n roeping zoo goed mogelijk te vervullen, waarbij hoofd en hart en hand, verstand, gevoel en wil, betrokken zijn. Dan zal hij ook weten, dat z'n leven niet alleen beteekenis heeft voor den tijd, maar ook voor de eeuwigheid en z'n levensroeping za! hem daardoor des te hooger en des te ernstiger voorkomen.
Daarbij moet de inslag van ons leven zijn, dat wij voelen en erkennen en beleven een schepsel Gods te zijn en als mensch geroepen om welbewust te leven naar Gods wil en Hem te dienen en lief te hebben met hoofd en hart en hand, in ons denken, begeeren en doen, in ons handelen en wandelen, in ons doen en laten.
We moeten ons bewust zijn, dat we dan eerst onze levensbestemming bereiken, als we het leven kennen in de vreeze Gods en het ons hoogst begeeren is Zijn wil te doen, in Zijn weg te wandelen en in Zijn werk bezig te zijn, als „menschen Gods".
Hier loopen de wegen der menschen uiteen en Gods kinderen zeggen, dat het echte leven begint in en door de wedergeboorte, in en door het kindschap Gods, waarvan ook ons Doopformulier getuigt. In dat Formulier, dat over onze hoofden geklonken heeft toen wij nog maar pas ter wereld waren verschenen, staat, dat wij van nature zonde-kinderen zijn en kinderen des toorns, zoodat wij in het rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden. En de blijdschap ligt hierin, dat wij door God tot kinderen en erfgenamen worden aangenomen ; dat wij van onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden en dat de Heilige Geest ons leven dagelijks komt vernieuwen, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.
In die wedergeboorte, in die vernieuwing des levens ligt voor den Christen alles, omdat het een nieuw begin komt geven en inleidt in het echte, ware leven, dat Gode tot eere is en den mensch tot waarachtigen zegen en vreugd.
Daarom moeten de ouders hunne kinderen, in het opwassen, hiervan breeder onderwijzen. En daarom is bij de bediening van het Sacrament van den Doop in hel midden der gemeente door 's Heeren Keik ook gebeden voor onze kinderen : "Wil, naar Uwe grondelooze barmhartigheid, deze kinderen genadiglijk aanzien en door Uwen Heiligen Geest deze kinderen Uwen Zoon Jezus Christus inlijven ; opdat zij met Hem in Zijnen dood begraven worden en met Hem mogen opstaan in een nieuw leven", Ons natuurlijk leven is niet anders dan een gestadige dood.
Het nieuwe leven der wedergeboorte in het eeuwige leven.
En dat echte, ware leven wordt voor den Christen in het dankgebed na de bediening van den Doop aldus omschreven : "in alle gerechtigheid onder onzen eenigen Leeraar, Koning en Hoogepriester, Jezus Christus, leven en vromelijk tegen de zonde, den duivel en zijn gansche rijk strijden en overwinnen, om U en Uwen Zoon, Jezus Christus, mitsgaders den Heiligen Geest, den eenigen en waarachtigen God, eeuwiglijk te loven en te prijzen. Amen".
Natuurlijk dat een Atheist deze dingen, die voor ons van het hoogste belang zijn heel anders ziet. Die ziet het wezen, de taak, de bestemming van den mensch heel anders dan de Christen. Hij voedt ook andere begeerten, stelt andere idealen, komt met andere beginselen en andere doelstelling voor 't leven ; en het sterven en de eeuwigheid staat voor hem in een gansch ander licht dan voor den Christ-geloovige. We moeten hier kiezen.
En de Christen zal belijden, dat het hoogste levensgeluk is God te kennen. Hem lief te hebben. Hem in Christus Vader te mogen noemen. Hem te dienen als gehoorzame kinderen, dagelijks in het gebed neerleggend : „Leer mij naar Uw wil te hand'len". Dagelijks zal 't gevraagd worden : "Heere, maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend". Dagelijks moet worden gebeden : „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde", d.i. "Geef, dat wij en alle menschen onzen eigen wil verzaken en Uwen wil, die alleen goed is, zonder eenig tegenspreken gehoorzaam zijn, opdat alzoo een iegelijk zijn ambt en beroep zóó gewillig en getrouw moge bedienen en uitvoeren, als de engelen in den heel doen", (Zondag 48),
Intiem, geestelijk, mystiek gesproken, zal de Christen als het hoogste levensgeluk kennen tot God, in Christus, te mogen zeggen : „Abba, Vader", om als levende ranken ingeënt in den waren wijnstok Jezus Christus, vele vruchten der dankbaarheid voort te brengen, tot eere en blijdschap van den Vader, die in den hemel is en tot zegening en vreugd van den naaste, die op aarde is, en tot blijdschap van onszelf.
Het leven zal dan gewillig gesteld worden in den dienst des Heeren, kennende Hem, die ons verlost heeft van zonde en dood. En de Christen zal zich steeds meer bewust worden, dat de mensch dan eerst z'n levensbestemming bereikt en z'n levensroeping naar behooren vervult, wanneer wij ons gewillig in Gods weg stellen en naar Zijne geboden vragen en naar Zijn wil handelen.
Dat is de vrucht van Christus' zoenarbeid en de verlossing door Zijn bloed, dat Hij ons door Zijnen Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert en Hem voortaan te leven van harte gewillig en bereid maakt. (Catech. Zondag 1),
Christus moet een gestalte in ons krijgen, meer en meer, gelijk Paulus schrijft aan de Galatiërs : „Mijne kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus eens gestalte in u krijge" (Gal. 4 vers 19).
Het is Paulus' blijdschap, dat hij vele geestelijke kinderen heeft voortgebracht, gelijk hij schrijft aan de Corinthiërs : ,,als mijne lieve kinderen vermaan ik u. Want al hadt gij tien duizend leermeesters in Christus, zoo hebt gij toch niet vele vaders ; want in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld" (1 Cor. 4 vers 14, 15).
De hooge waarde van het leven van den Christen is het leven van Christus te kennen. „Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij".
De zin van ons leven is dan God lief te hebben en onzen naaste lief te hebben ; aan deze twee geboden hangt de gansche Wet en de Profeten.
De hooge roeping van den mensch is als „mensch Gods" Gods wil te doen op alle terrein des levens en waar hij nu een zondaar is geworden, aan die hooge roeping is ontvallen, om te ervaren dat ons leven nu niet anders is dan een gestadige dood. zoo zullen wij wederom geboren moeten worden en in Christus een nieuw schepsel worden gemaakt, ons nu door Gods genade weer als „mensch Gods" God lief te hebben en naar Zijn wil te handelen.
Daartoe zijn we geschapen.
Indien we daartoe wedergeboren zijn, zal ons leven geen mislukking zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1931
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1931
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's