De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd

„Welke zeiden : De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien". Lukas 24 vers 34.

VAN SIMON GEZIEN.
Zoo hebt ge dan de Paasch-boodschap weder gehoord ! Zoo is het u dan, wellicht reeds voor de zooveelste maal, toegeroepen dat Jezus Christus opgestaan is uit de dooden ! Maar zijt ge nu met Hem opgestaan ? Daar komt het toch op aan. Dat kunt ge nu toch niet missen. Met andere woorden dus : de boodschap van Paschen moet u een blijde boodschap geworden zijn,
Ge moet u hebben leeren verblijden over de verkondiging van het ledige graf. Neen, niet dit moet het geweest .zijn : wat had de dominé een mooie Paasch-preek, nog nooit zulk een preek gehoord ! Dat is wel schoon, maar ge hebt er niets aan. Het is wel een teeken, dat ge goede ooren moogt hebben, maar nog niet dat het hart op de rechte plaats zit. Wat het heerlijkste zou wezen ? Wanneer ge aldus Paschen hebt mogen houden, dat ge op het spreken „wat kwam de dominé toch dierbaar in het stuk van de rechtvaardigmaking des zondaars", geantwoord hebt: „of het dierbaar was, of wat dan ook, ik weet het niet, maar één ding weet ik, dat het lafenis was voor mijn dorstige ziel". Met Christus begraven in den dood en met Hem opgestaan ten leven, daar komt het op aan en daarop alleen. De dominé moet wel goed Gereformeerd zijn, zeker, want anders leidt hij de zielen op een dwaalspoor, maar gij moet het in de ziel doorleven en maar niet in het verstand, anders gaat ge zelfs met al uw rechtzinnigheid nog voor eeuwig verloren !
Ja maar Och, ze zijn er zoo vele, die „ja maar's". Ook daarvan kunnen we wel zeggen : legio! En we kunnen zelfs wel zeggen dat ze voor het meerendeel ook „echt" zijn ! Maar toch, met al die „Ja maar's" komt ge er niet! Ze kunnen wel kostelijk zijn in zooverre ze diepzinnige gesprekken oproepen over de dierbare stukken der leer, die tot de godzaligheid is, maar de vraag is en blijft of ge het met de hand op uw eigen hart belijden moogt, dat Jezus Christus uwe gerechtigheid is. Zoolang ge dat niet beleven moogt, zijt ge niet waar ge wezen moet. Ook in uw hart moet leven :
Mij, in den kuil verzonken. Mij heeft Hij hulp geschonken. Gevoerd uit modd'rig slijk ; Mij op een rots gezet. Daar ik, met vasten tred, Dien jammerkolk ontwijk.
We weten wel, dat leert ge niet zoo gemakkelijk. Het Paasch-evangelie predikt ons dit zeer luid. Wat heeft de Heere er een werk aan gehad om de vrouwen en de mannen, voor wie Hy in dit leven alles was geworden, te brengen tot de vreugde van het opstandingsfeit. Ze wilden immers niet vertroost worden ! De boodschappers van goede tijding waren in hunne oogen als jokkende. De Heere moet er bij allen Zelf aan te pas komen !
Dit is meteen het wonder van Paschen, dat de Heere dit wilde doen. Het predikt u, dat ge juist achter de boodschap van Paschen roepen moogt:
Haast U tot mijn hulp en red, Red mij, Schutsheer, God der goden. Troost in nooden, Groote Hoorder van 't gebed !
Bijzonder kan daartoe dienen die bekende roep : „De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien". Dat predikt ons zoo rijk, dat Jezus de medelijdende Hoogepriester is. Wat was Simon ver weggezonken. Hij is wel de donkerste figuur rondom Golgotha — Jozefs hof. Ze waren allen gevloden, toen de Meester gevangen werd geleid, maar Simon had het zóó erg verdorven, dat hij zelfs met een eed kwam betuigen, dat hij dien mensch niet kende. Ze waren allen in de war, o zoo erg iri de war, getuige de spraak van den Emmaüsganger, die zeide : wij hoopten ! Maar Petrus was zóó ver gekomen, dat hij gezegd had, dat hij het gezegd had met een eed, dat hij Jezus niet eens als mensch kende. O, hoe driest had hij den Meester verworpen. Hem weggeslingerd zelfs uit den kring zijner bekenden ! Ze waren allen van het heilspoor afgegaan, maar Petrus had het zóó erg gemaakt dat hij had durven zeggen, met allen mogelijken nadruk had durven zeggen, dat hij nooit op dat heilspoor ook maar een voet had gezet. Ze waren allen door vreeze gevloden, maar hij had door bangheid verloochend ! Wat was Petrus gevangen in bangen zonde-nacht! O, hoe had hij de duisternis liever gehad dan het licht! Dat moet wel gehamerd hebben op z'n ziel. In den nacht was hij naar buiten gegaan, bitterlijk weenende, gelijk we weten. En ja, die trainen waren een goed teeken, o zeker. Hij vond dus nog een plaats des berouws. Maar dat was vooralsnog niet meer dan deze genade, dat hij gewis zóó bewaard werd voor wanhoop. Zonder die tranen, hy ware in Satan's grijnslach gevallen en weggegaan naar zijn eigene plaats. Daarvoor werd hij bewaard en dat kon niet anders, want de Heere was Zijn Woord aan hem kwijt. Doch op zichzelf was hij met - dat al de ellendigste der ellendigen. Wat moet het in hem maar steeds opgeklonken hebben : mijn zonde te groot, dan dat ze vergeven kan worden ! Ook : wat zullen de anderen getracht hebben te zeggen, dat zij het toch ook zoo erg verdorven hadden, en wat zal hij geantwoord hebben — als hij nog antwoorden kon — dat hij het zooveel erger gemaakt had dan zij, dat er in der eeuwigheid geen licht meer voor hem schijnen zou, nog minder een blijde dag aanbreken. En donkerder werd zijn oog en neerslachtiger zijn blik.
Hoe is alles echter veranderd, wanneer de Emmaüsgangers begroet worden met : „De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien". Dat predikt ons toch, dat het oog van Simon weer helder was, dat zijn aangezicht weer blonk, dat zijn stem weer opgewekt klonk, dat zijn woorden weer den jubelklank hadden. Ja, het zegt ons, dat de anderen daarin zooveel uitspreken als : alleen de verandering, welke er over Petrus gekomen is, is ons nu reeds een duidelijk bewijs dat de Meester leeft. Ze hebben het nu aan Petrus met hun oogen aanschouwd, dat het waarheid moest zijn, toen ze van hem hoorden : Ik heb den Heere gezien en nu is alles weer goed. Hoe duidelijk mochten ze het uit heel de verschijning van Petrus nog zien, dat het oude weer nieuw geworden was. Het was weer de oude Petrus, maar dan met iets over hem, hetwelk er voorheen niet was, doch hetwelk getuigenis gaf van door lijden geheiligd te zijn. Dat predikte rijker en inniger dan woorden konden doen. In één woord : de omkeer, welke bij Petrus werd waargenomen, was den anderen als een bewijs van de vervulling der Waarheid : Ik zal u geen weezen laten ! Het heeft hen allen, daar in Jeruzalem bijeen, wonderlijk aangedaan en uitnemend verkwikt; ze zijn nu met Petrus weer vol goeden moed !
En gij ? Kent ook gij iets van de vertroosting uit Simons omkeer ? Daarvoor wordt die omkeer toch immer met Paschen ontmoet, daarvoor, dat ge moed zoudt scheppen uit zijn behoudenis ! Hoe liefderijk en algenoegzaam een Christus wordt u toch juist zóó gepredikt. Natuurlijk spreekt het vanzelf, dat ge zulk een Christus noodig moet hebben. Het kan niet anders of we moeten u allereerst vragen : Zijt ge reeds echt zondaar geworden voor God ? Meer nog : hebt ge u reeds als een verloochenaar van den Christus leeren kennen ? Zijt ge al de gebogene onder uwe verwerping van den Christus, zoo eigenwillig en driest ? Ach, zeg niet, dat ge er wel voor opgepast hebt geen Petrus te zijn van dien nacht in den hof bij Kajafas ! Dat zou er getuigenis van geven, dat ge u zelf niet kent. Van dag tot dag zijn ook wij in dat ontmoeten van Petrus ! Juist in onzen dag ! Juist nu, nu de haat tegen al wat naar Christus genoemd wordt, zoo oplaait en anderszins een verwaterd Christendom hoogtij viert, juist nu loopt de belijder der Waarheid van den éénen Naam onder den hemel tot zaligheid gegeven, gedurig weer in de armen van de verloochening : ik ken Hem niet! Er is in onzen tijd wat toe noodig om voor den Christus uit te komen zoowel tegenover hen, die Hem gram zijn, als bij hen, die Hem al te veel zelf aannemen. Jezus sprak maar niet: „Simon, Simon, de satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe, doch, gelijk ge weet: „heeft ulieden zeer begeerd te ziften als de tarwe". Zoolang ge daarom van de zonde van Petrus vrij meent te zijn, leert nog u zelf kennen en met Petrus klagen, dat het voor u onmogelijk is, te laat, of hoe ge ook moet zuchten. Niemand zal rein zijn van de overtreding van Petrus,
Wie dit meent, bidde om bekeering ! Maar wie met Petrus zucht: ik heb het verdorven, verdorven voor eeuwig, die hoore den roep : „en is van Simon gezien". Dan predikt die roep dat Jezus niet gekomen is om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekeering, en dat Hij zoo echt medelijden heeft met de zwakheden der Zijnen, dat Hij juist daarom Zijn ziel tot een schuldoffer heeft gesteld en heeft overwonnen.
Nog eens : zijt ge ongetroost, door onweder voortgedreven ? Is uw oog verduisterd, uw hart geslagen, uw ziel neergebogen ? Ach, dat ge deze boodschap van den vertroost zijnden Simon mocht hooren en verstaan, dan zou ook aan u, als aan Simon, vervuld worden : ziet. Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen. Ik zal u op saffieren grondvesten. Hoe dat gaan zal ? Laat dit maar aan den Heere over. Immer is het weer opmerkelijk, dat van Simon niet wordt verteld hoe het in z'n werk gegaan is. Dat is ten eenenmale weggesloten gebleven ! Is dit niet om te zeggen, dat de Heere hierin doet naar Zijn welbehagen ? Het komt er voor u maar op aan, dat ge echt moogt vatten, dat Jezus Christus gestorven is voor uwe zonden èn dat Hij opgewekt is tot uwe rechtvaardigmaking. Dat zal altijd een „wonder" worden als bij Simon. Maar het zal ook immer een „opklaren van het donker" beteekenen als bij hem ! Daar jubelt ge met allen, die hun ziel door Hem gered weten :
Dit werk is door Gods alvermogen. Door 's Heeren hand alleen geschied ; Het is een wonder in onz' oogen. Wij zien het, maar doorgronden 't niet.
Gelukkig, wanneer ge zóó Paschen moogt kennen, wanneer 't Paasch-Evangelie niet langs u heen of over u heen ging, maar dóór u heen ! Dan kan het niet anders of ge maakt de daden des Heeren bekend en vooral ge brengt Hem lof in het:
Door U, door U alleen, Om 't eeuwig welbehagen.

De Bilt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 maart 1932

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's