MEDITATIE
AL WIE EENIGSZINS NADERT.
„Toen spraken de kinderen Israels tot Mozes: zeggende : Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij allen vergaan! Al wie eenigszins nadert tot den tabernakel des Heeren zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden ? " Numeri 17 : 12, 13.
In deze woorden lezen wij het besluit van een gansche reeks gebeurtenissen.
Zij zijn door de kinderen Israels gesproken in onmiddellijk verband met de vreeselijke straf gerichten, die de Heere over het volk gebracht heeft na het oproer, dat door Korach, Dathan en Abiram was verwekt en onder hun leiding zulke ernstige afmetingen had aangenomen.
Deze opstand was gericht tegen de ordeningen, die de Heere Zelf onder Israël had ingesteld, toen Hij Mozes tot hun leidsman en Aaron tot de hoogepriesterlijke bediening geroepen had. Want niet alleen werden ernstige beschuldigingen ingebracht tegen Mozes als zou deze een heerschappij voeren over het volk Gods, die hij zichzelf aanmatigde, maar bij dit verzet ging het óók om de priesterlijke bediening van Aaron en zijn huis. Korach, die als leviet slechts hulpdienst in het heiligdom te verrichten had, bleek met deze ondergeschikte positie niet langer tevreden en had vele oversten van Israël er toe gebracht om zoowel Mozes als Aaron er van te beschuldigen, dat zij zich over de gemeente des Heeren, waarvan allen heilig waren, verhieven.
Aldus miskenden zij ook de ordening Gods der priesterlijke bediening van Aaron en zijn huls, waarin de verzoening lag af geteekend en de Heere den weg ontsloten had, waarlangs Israël Zijn God kon naderen om in Zijn gunst en zegeningen te deelen.
Ja zelfs hebben zij het gewaagd om met ongewijde handen te grijpen naar het heilige wierookvat, het teeken der priesterlijke waardigheid, en waren daarmee aan de deur der tent der samenkomst verschenen, aldus te kennen gevende, dat zij buiten de priesterlijke bediening om en op eigenwillige wijze tot den tabernakel des Heeren durfden naderen.
Maar de Heere heeft over dit verzet Zijn heiligen toorn geopenbaard in de vreeselijke strafgerichten, die daarop zijn gevolgd.
Zelfs zou het geheele volk onder deze straffende gerechtigheid des Heeren zijn omgekomen in de woestijn, indien niet Aaron met het gouden wierookvat uit het heligdom als het teeken van de bediening der verzoening door het leger was doorgegaan en gestaan had tusschen de levenden en tusschen de dooden. Want alzoo werd de plaag opgehouden.
Reeds hierdoor had de Heere duidelijk te verstaan gegeven, dat Hij Aaron verkoren had als de man, wiens priesterlijke bediening der verzoening Hij wilde aanzien. Zijn volk tot heil.
Om de murmureeringen der kinderen Israels echter volledig te stillen had Hij bovendien nog het wonderteeken van Aarons bloeienden staf gesteld.
Onder den indruk nu zoowel van de strafgerichten. als van dit wonderteeken hebben de kinderen Israels bovenstaande woorden gesproken.
Deze woorden maken intusschen niet den indruk uit ware verslagenheid over de zonde en verootmoediging des harten onder de strafgerichten gesproken te zijn.
Zij vertolken veeleer de vrees voor 's Heeren oordeelen, die van Hem doet vluchten of sidderend doet buigen voor Zijn majesteit, dan de vreeze Gods, die vrucht is des geloofs, dat Hem als een verzoend God deed ontmoeten.
Maar dit blijkt Israël uit het gebeurde geleerd te hebben, dat al wie eenigszins op eigenwillige wijze en naar eigen goeddunken den Heere zoekt te naderen sterven moet onder Zijn rechtvaardig gericht, en slechts in den van God verordenden weg der priesterlijke bediening tot verzoening de toegang tot Hem openstaat.
Deze weg der verzoening der zonden, in het priesterschap en het priesterlijk werk onder Israël afgeschaduwd, is eerst in den Hoogepriester onzer belijdenis waarlijk ontsloten.
Al wie eenigszins buiten Hem om den Heere zoekt te naderen, zal een God des gerichts vinden, die bezoeking doet over de zonde en wiens oordeelen te vreezen zijn.
In het hoogepriesterlijk werk van Christus tot verzoening der zonde heeft God Zelf echter een weg des behouds ontsloten voor een schuldig en wederspannig volk en door het geloof in Hem den toegang tot Zijn troon als een genadetroon opengesteld.
Als wij buiten Hem den Heere moeten naderen in den grooten Dag Zijner rechtvaardige oordeelen, zal de kreet van een wederspannig geslacht „Wij vergaan, wij allen vergaan" een vreeselijke werkelijkheid weergeven.
Indien deze (de wederspannige Israëlieten) niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, die op aarde goddelijke antwoorden gaf (Mozes), veel meer zullen wij niet ontvlieden, zoo wij ons van Dien afkeeren, die van de hemelen is, namelijk Christus (Hebr. 12 : 25).
Zullen wij dan, den geest gevende, verdaan worden ?
Of het woord der verzoening ter harte nemen ?
Want God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.
Wij bidden van Christuswege : laat u met God verzoenen !
Al wie eenigszins nadert tot den Heere door het geloof in dezen Hoogepriester en in Zijne bediening der verzoening, zal niet vergaan noch verdaan worden, maar eeuwig behouden zijn.
Utr.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 1933
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 augustus 1933
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's