De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

21 minuten leestijd

NAAR UTRECHT.
Wat is een jaar kort van duur. 't Is alsof we pas onze Jaarvergadering hebben gehad, en nu wacht de volgende Bondsvergadering weer !
Met verlangen zien we uit naar onze Samenkomst op Donderdag 12 April. Het is altijd aangenaam om daar de Bondsvrienden te ontmoeten, met elkaar te zingen, te bidden, te danken ; om saam te luisteren naar alles wat onze belangstelling heeft en onze aandacht verdient.
Wat hébben we vele zegeningen uit Gods vriendelijke, milde handen ontvangen in het jaar dat achter ons ligt, hoewel de tijden moeilijk waren, héél moeilijk voor velen. Maar de Heere heelt het ons aan niets doen ontbreken. En daarom kunnen en mogen we met groote dankbaarheid en opgewektheid opgaan naar Utrecht.
Geve de Heere ons een goed samenzijn, om elkaar te sterken en te bemoedigen; om saam weer opnieuw den band, die ons bindt, te sterken ; om blijmoedig, in geloove, ons werk voort te zetten, in het belang van ons kerkelijk leven, naar uitwijzen van onze Gereformeerde beginselen, die God ons kwam bekend maken en ons lief deed worden.
Dat in het jaar 1934, dat aan 1834, het jaar van de Afscheiding, gedachtig doet zijn, over die kerkelijke gebeurtenis op onzen Bondsdag gesproken zal worden, en dat ds. Woelderink ons daarover een referaat zal geven, zal zeker algemeen worden toegejuicht.
Alle oorzaak is er dus voor de vrienden van onzen Gereformeerden Bond om, zoo 't eenigszins mogelijk is, DONDERDAG 12 APRIL a. s. naar Utrecht te komen !
En de Heere wone rijkelijk in ons midden, om ons een blijden zegen te bereiden, tot eere Zijns Naams en tot vreugd voor ons allen !

MERKWAARDIGE DINGEN.
Wat in Duitschland geschiedt met de Protestantsche Kerk, door de bemoeiingen van de Regeering, heeft wondere overeenkomst met 't geen in 1816 gebeurd is in Nederland met de Hervormde Kerk, toen de éénige groote Protetantsche Kerkgemeenschap in ons Vaderland. Want volgens de Wet van 2 Maart moesten in de Oud-Pruisische Kerk de oude provinciale Synodes zichzelf zonder discussies ontbinden. Geen praatjes! Ook niet als men onschuldig ter dood veroordeeld wordt. Zóó ging het in 1816 hier in Nederland, en zoo gaat het nu waarlijk in 1934 weer in Duitschland ! Alles zonder vorm van proces; eenvoudig omdat de Regeering het zoó wil.
De z.g.n. nieuwe Synodes, die slechts een zevende deel van het oude aantal leden mogen tellen, zullen voortaan slechts adviseerende lichamen van den provincialen bisschop zijn. Aan alle zelfstandigheid der Kerk wordt op die manier een einde gemaakt.
Natuurlijk dat er protesten opgaan in de Kerk, die toch recht heeft om haar eigen zaken te behartigen en af te doen. Zoo lezen we b.v. dat de minderheidsgroep „Evangelie en Kerk" te Berlijn van de vergadering is weggebleven; haar motieven in een schrijven aan de vergadering meedeelend. Men weigerde „zichzelf zonder discussie te ontbinden". Voorts heeft de Berlijnsche bisschop dr. Karow verklaard, met den loop van zaken niet langer te kunnen meegaan en zijn emeritaat aangevraagd, hetwelk hem gegeven is.
Ook in het Rijnland heeft men geprotesteerd en is de minderheidsgroep na een verklaring, dat zij de wet van 2 Maart niet erkennen kan, uit de vergadering heengegaan.
In Westfalen tenslotte zijn de Duitsche Christenen in de minderheid en heeft zich een vrije Westfaalsche belijdenissynode gevormd en is in „afscheiding" gegaan.
Zoo is er dus een merkwaardige beweging der geesten in Duitschland èn op godsdienstig èn op theologisch gebied, waarbij de Christelijke Kerk in groote beroering is geraakt.
Laat er ons iets van meedeelen.
Toen Vrijdag 16 Maart j.l. de Westfaalsche Synode bijeenkwam, werd nader over de Wet van 2 Maart gesproken, rakende de nieuwe organisatie der Oud-Pruisische Kerk. Men moest zichzelf voor ontbonden verklaren en alle functies overdragen aan den bisschop, dr. Adler, die door den Rijksbisschop, dr. Muller, benoemd was! Maar toen las de Voorzitter, dr. Koch, een verklaring voor, waarin hij uiteenzette, dat de Rijnsch-Westfaalsehe Kerken indertijd alleen tot de „Unionskerk" zijn toegetreden, onder beding van onverkorte geldigheid harer eigen presbyteriale Kerkenordening, en dat deze rechtstoestand door den Staat gewaarborgd is. Waar nu de nieuwe Kerkwet met haar bisschoppelijke leiding deze Kerkenorde aantastte en terzijde stelde, verklaarde dr. Koch, dat hij niet voorstellen kon om de Synode voor ontbonden te verklaren en haar functies aan den bisschop over te geven, doch integendeel moest voorstellen om te weigeren aan deze wederrechte­lijke Wet te voldoen !
Na deze rede stelde men uit de vergadering een motie voor, bedoelende de rede van dr. Koch als de meening en het besluit van de Synode te aanvaarden. De meerderheid der Synode bleek door bijval deze motie te steunen. Doch vóór het tot stemmen kwam, nam de in de vergadering aanwezige bisschop, dr. Adler, het woord, eischte intrekking der motie en riep, toen hieraan niet werd voldaan, de geheime Staats-politie binnen, die daarop de Synode voor ontbonden verklaarde!!
Dit dramatisch einde der Synode wekt in Westfalen zeer veel beroering in de kerkelijke wereld. Toen Zondag te Dortmund de gemeente samenkwam, is daar een verklaring afgelegd, dat de Synode, die ontbonden is, zich nu opnieuw geconstitueerd heeft als vrije Westfaalsche belijdenissynode, onder presidium van dr. Koch, waardoor „de Afscheiding" een feit geworden is.
De Vrije Westfaalsche Synode, die zich „afscheidde" en zich los van de opperste Kerkregeering constitueerde, heeft een proclamatie uitgevaardigd, waarin zij verklaart, dat zij alleen het Woord en de belijdenis wil gehoorzamen, dat zij daarom het tegenwoordig Kerkregiment in de Duitsche Evangelische Kerk verwerpt en als verantwoordelijk voor het geestelijk leven in de provincie, de geestelijke leiding der gemeenten op zich neemt en alle belijdende leden der gemeente oproept, zich onder haar leiding te scharen; en dat zij een „broederraad" heeft ingesteld, welke de Synode representeert en de opdracht ontvangen heeft predikanten en gemeenten met raad en daad bij te staan. Zij vermaant alle predikanten, ouderlingen en gemeenten, de adviezen van dezen broederraad op te volgen en standvastig te zijn in het bewaren der belijdenis naar de Schrift.
De Vrije Westfaalsche belijdenissynode vat dus thans de taak op, de gemeenten van Westfalen, los van de Kerkregeering te Berlijn en van den door haar benoemden bisschop, dr. Adler, afzonderlijk te organiseeren. En zoo is de Afscheiding in Duitschland een feit geworden. 1834 en 1934 komen hier wonderlijk naast elkaar te staan, al verschillen uit den aard der zaak de bizonderheden nog al.
Dat de beweging in West-Duitschland reeds dadelijk zeer grooten aanhang vond, bleek te Dortmund, de eerste stad, waar de beweging in het publiek trad. Daar waren Zondag j.l. ruim 25.000 menschen bijeen, van welke 20 duizend in de reusachtige Westfaalsche zaal bij elkaar waren, terwijl er nog 5 duizend waren verdeeld over twee kerken. De vergadering in de Westfaalsche zaal stond onder leiding van ds. Lucking te Dortmund. Ds. Georg Schulz van Barmen riep de vergadering op, als één man ten strijde te trekken voor de vrijheid van het evangelie. Dr. Humburg van Barmen sprak over het thema: „De waarheid tegen de dwaling", en verklaarde, dat de gemeente thans tegen de usurpatie door de geloofsbeweging der Duitsche Christenen actief moest worden. Daarna trad dr. Koch van Oeynhausen op het podium, als praeses van de nieuwe vrije Westfaalsche belijdenissynode ; de geheele vergadering der 20.000 verhief zich en stemde samen in diepe ontroering in met de verklaringen van dr. Koch, waarom hij en zijn vrienden gemeend hebben in gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk het bisschoppelijk kerkregiment los te moeten laten en naar den eisch van het Christelijk geloof en in gehoorzaamheid aan de kerkenorde de Kerk te toewaren en te handhaven, gaat het niet meer mèt de Berlijnsche kerkregeering, dan zonder deze. Vervolgens trad dr. Friedrich von Bodelschwingh op, wederom in sterke ontroering der massa staande begroet als leider der beweging. Dr. von Bodelschwingh zeide, dat hij zich met verheuging bij de beweging aansloot, daar hij thans Christus' woord in de Duitsche kerkgeschiedenis beluisterde en den Koning der Kerk en zijn Woord alleen volgen wilde. Hij vroeg, of de verzamelden zijn broeders en vrienden in dezen weg wilden zijn. De vergadering antwoordde met de apostolische geloofsbelijdenis, die door alle 20.000 gezamenlijk uitgesproken werd. De „Afscheiding" is hierdoor voltrokken en de stichting der vrije kerk is een feit. 'Het geldt hier een zuiver opkomen voor de rechten der Kerk en een verdedigen van de waarheid naar Gods Woord.
Want dat het geen anti-politieke beweging is blijkt wel hieruit, dat aan den Rijkspresident en den Rijkskanselier telegrammen gezonden zijn van den volgenden inhoud : Aan den Rijkspresident : „25000 afgevaardigden der belijdenisgetrouwe gemeenten van Westfalen en Rijnland, midden in den strijd om het onvervalscht geloof van het reformatorisch evangelie, betuigen den eerbiedwaardigen heer Rijkspresident en Generaal-veldmaarschalk in hartelijk vertrouwen en in geloofsverbondenheid hun hulde". En aan den Rijks-kanselier : „25000 afgevaardigden van de belijdenis getrouwe gemeenten van Westfalen en Rijnland, verzameld in den strijd om het onvervalscht geloof van het reformatorisch evangelie, groeten den leider in onwankelbare trouw aan Staat en volk".
Jammer des te meer, dat de Staatsmacht zich vergrijpt aan de rechten der Kerk en de vrijheid der Kerk gaat rooven. En gelukkig dat de Westfaalsche Synode voor dwangmaatregelen niet is gezwicht. Geen berooving der goederen, geen inhouden der tractementen, geen gevangenisstraf en geen opsluiting in de concentratiekampen kan, door Gods genade, tot op heden, den echt reformatorischen geest dooven, welke voor geen Staatsmacht uit den weg gaat, wanneer het de vrijheid der Kerk, de eere van Christus en de eere van Gods Woord betreft.
Geve de Heer e in het land van onze Oostelijke naburen spoedig verandering in het optreden van den Staat tegenover de Kerk, waarbij de rechten en de vrijheden van de Kerk meer gewaarborgd zullen zijn dan tot op heden. En intusschen sterke de genade onzes Gods onze broeders en zusters in 't geloof, gelijk Hij weet wat ze noodig hebben !
Mannen als dr. Koch, Friedrich von Bodelschwing e.a. kunnen voor de Duitsche Evangelische Kerk nog tot grooten zegen zijn !

IETWAT VERDACHT.
Het is merkwaardig de persstemmen na te gaan, die een oordeel geven over het Reorganisatie-Ontwerp van „Kerkopbouw".
Uit een recensie van het waardige en vernietigend oordeel van „Kerkherstel", welke beoordeeling voorkomt in Evangelisch Zondagsblad, het Orgaan der Evangelischen (Groninger richting) knippen we deze woorden:
„Wij als evangelischen staan natuurlijk als één man achter het prachtige plan van Kerkopbouw, dat geheel in onzen geest is".
Die woorden „dat geheel in onzen geest is" maken de zaak voor ons „ietwat verdacht". De Evangelischen toch hebben in den kerkdijken strijd nooit anders dan schouder aan schouder gestaan met de Modernen.

RUIM BAAN VOOR DE MODERNEN !
Van de Modernen mag er geen enkele verloren gaan voor de Hervormde Kerk. Dat is het consigne in tal van ethische kringen. Of er van de Gereformeerden heen gaan doet er minder toe. Die moeten dan ook maar niet zoo'n „eng" kerkbegrip hebben en zoo'n „kortzichtige politiek" voeren. Maar de Modernen, neen ! van deze rasechte Hervormden mag er niet één worden gemist. Men moet de toon b.v. van „het Jaaroverzicht" maar eens beluisteren, dat te lezen is in Het Kerkelijk Jaarboek (onder redactie van ds. Briët te Utrecht), geschreven door ds. J. Gouverneur van Rosendaal (Geld.). Waarde Modernen erkend en geëerd worden (het voorbeeld van H.H. Gecommitteerden te Rotterdam, die, buiten den Kerkeraad om, de afdeeling van Vrijz. Hervormden, met ds. Westmyse aan 't hoofd, hadden uitgenoodigd bij gelegenheid van de ingebruikname van de nieuw gebouwde Prinsenkerk, wordt dan genoemd I) gaat het uitnemend in de Hervormde Kerk ! En zoo klinkt het ook door in de persstemmen in betrekking tot het Reorganisatie-Rapport van Kerkopbouw.
Dat is nog eens breed de dingen zien !
In welk teeken staat nu b.v. het Paaschfeest bij de Modernen ? En hoe zijn zij „in aansluiting met de belijdenisschriften" ?
We nemen maar een willekeurig voorbeeld. De meditatie in „Kerk en Volk", orgaan van de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden in Nederland (30 Maart '34). Daar schrijft ds. J. Vink van Bolsward over „Opstanding". En hij begint dan : „Wat kan de zin van Paschen zijn voor de moderne mensch, die met het feit van de lichamelijke opstanding van Jezus niet meer rekent ? Immers, modern zijn beteekent: eerlijk rekening houden willen met de resultaten der nieuwere wetenschap bij de vormgeving van onze godsdienstige levens-en wereldbeschouwing, rekening houden met de uitkomsten van het historisch onderzoek van de bijbel, dat de onzekerheid van menige overlevering heeft aangetoond, rekening houden ook met de resultaten der nieuwere natuurwetenschappen en wat zij leeren over de wetmatigheid, die in alle gebeuren vaststelbaar is. Hieruit volgt, dat de moderne met het wonder in de antieke zin niet meer rekent, het is hem wetenschappelijk een onwaarschijnlijkheid en godsdienstig een overbodigheid geworden.
Passen we deze gedachten toe op onze Christusbeschouwing ! Christus' grootheid hangt ons niet aan het wonder der bovennatuurlijke, maagdelijke geboorte noch aan het wonder Zijner iichamelijke opstanding uit de dood. Wij zien in deze gedachten en voorstellingen slechts de mythische vormen, waarin de toen levenden getracht hebben een verklarende omschrijving te geven van het wonder van Christus' verschijning en van zijn blijvende invloed na zijn dood. Ten aanzien van het opstandingsgeloof was de aanleiding in visioenaire belevingen gegeven.
Christus' bovennatuurlijke geboorte en lichamelijke opstanding, wetenschappelijk een onwaarschijnlijkheid door een onzekere overlevering en een wereldbeschouwing enz."
Ontkenning op ontkenning gestapeld !
En terwijl de Gemeente van Christus belijdt: ik geloof in Jezus Christus, Gods eeniggeboren Zoon, onzen Heere, die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria, die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle, ten derden dage wederom opgestaan van de doode, opgevaren ten hemel ontkennen de Modernen, op grond van wetenschappelijke onderzoekingen en bijbelsche waarheden voor valsche overleveringen achtend, stuk voor stuk.
Al de feiten, de heilsfeiten, worden geloochend.
En dat moet dan alles maar heeten „in aansluiting aan de belijdenisschriften der Kerk". 't Is fraai!
Vanaf het alleroudste belijdenisgeschrift tot de jongste confessie der Christelijke Kerk in alle landen toe, wordt uitgesproken door de Gemeente des Heeren, dat als deze heilsfeiten worden geloochend men zich zelf buiten het Christendom stelt.

PER ADVERTENTIE.
Wordt gevraagd tegen 1 Augustus een vrijzinnig predikant (mannelijk) voor de combinatie van de Ned. Prot. Bond afdeelingen Ede, Renkum, Lunteren, Rhenen en Veenendaal, standplaats Ede. Contract voor 3 jaar. Aanvangssalaris ƒ 3200.—. Br. aan den Voorz. H. W. P. Bonte, Stationsweg 87.
Predikanten en Candidaten van Vrijz. richting, die in aanmerking wenschen te komen voor de vacature : NuisenNiebert kunnen zich aanmelden bij den consulent J. F. Homan te Leek. Tractement ƒ2500.—.
Deze twee advertenties lazen we in „Kerk en Volk" van 30 Maart j.l.
Is dat „de meer en meer gebruikelijke weg" onder de Modernen?

WAT »KERKOPBOUW« WIL. (1)
Als we hier iets gaan zeggen over „Kerkopbouw", dan bedoelen we alleen maar : Het Reorganisatie-Rapport van de Vereeniging „Kerkopbouw" (voorzitter prof. dr. A. M. Brouwer te Utrecht). En als we over dat Rapport nu iets gaan schrijven, zal het ditmaal alleen zijn om, aan de hand van een kleine brochure, mee te deelen wat „Kerkopbouw" zelf van die Reorganisatieplannen zegt. Een meer volledige bespreking van het Rapport volgt dan daarna.
De Vereeniging „Kerkopbouw" is (naar eigen getuigenis) gesticht in Februari 1931. En het is toen geschied „als voortzetting van reeds in 1928 en 1929 ondernomen pogingen, om de verschillende groepen in onze Kerk nader tot elkaar te brengen".
Als we hier een enkele opmerking mogen maken is het deze : dat zóó de geboorte-geschiedenis niet heelemaal volledig en niet heelemaal juist is meegedeeld. Om maar één ding te noemen: ieder kan weten, dat reeds lang vóór 1928 vergaderingen zijn gehouden met het boven omschreven doel, omdat tenslotte ieder begrijpen kan, dat met samenspreking practisch alleen wat te bereiken zal zijn inzake het kerkelijk vraagstuk. Wat nu de „Kerkopbouw"-menschen zijn, zijn daar heusch niet mee begonnen en deze dingen dateeren heusch niet van 1928.
Als resultaat van besprekingen, als boven bedoeld, mogen we b.v. beschouwen de benoeming door de Synode van een Commissie tot samenstelling van een Reorganisatie-Rapport (prof. Haitjema, ds. Te "Winkel, dr. Riemens, dr. Locher en ds. Van. Grieken), welk Rapport ook is verschenen en toen (Januari '30) door de Synode verworpen; zonder zelfs de beleefdheid te betrachten het Voorstel van de Commissie, door de Synode benoemd, (en dus min of meer een „officieele" Commissie) aan de Kerk voor te leggen !
Van de Vereenigingen „Kerkherstel" en „Kerkopbouw" was er toen (Jan. '30) nog geen sprake, m.aar na de verwerping van het Rapport is toen eerst „Kerkherstel" opgericht (met de belijdenis der Kerk als centraal punt) en daarna hebben anderen besloten tot de oprichting van „Kerkopbouw", omdat men het met het voorgestelde Ontwerp tot Reorganisatie en de inmiddels opgerichte Vereeniging „Kerkherstel" principieel niet eens was.
Als men het met een enkel woord zóó had voorgesteld in de brochure die voor ons ligt — „Wat bedoelt het Reorganisatie-Rapport van Kerkopbouw ? " — had het ietwat duidelijker geweest en ook meer overeenkomstig de werkelijkheid en de waarheid.
Twee vereenigingen hebben we immers nu : Kerkherstel en Kerkopbouw, na elkaar opgericht en wel om oorzake, dat Kerkopbouw principieel en practisch van heel andere beginselen en ideeën uitging (hoewel dat practisch en ook wel principieel b.v. de kwestie van de presbyteriale Kerkorde en van de leertucht wel wat bijgedraaid is, wat echter niet wegneemt, dat de verschillen nog vele zijn en helaas! van diep ingrijpenden aard).
Nu gaan we wat vertellen van 't geen, „Kerkopbouw", naar eigen getuigenis en volgens bovenbedoelde brochure, bedoelt en op 't oog heeft met haar Rapport tot reorganisatie der Kerk.
Ten eerste wordt onomwonden uitgesproken, dat reorganisatie van de Kerkinrichting noodig is. Zooals nu de Hervormde Kerk ingericht is, 'kan en mag het niet blijven. De tegenwoordige inrichting der Kerk kwam tot stand in een tijd, waarin de groote meerderheid der Kerk er geen bezwaar tegen had, dat de Overheid zich met haar bemoeide. Daardoor heeft de Kerk zich toen (1816) niet kunnen inrichten, zooals haar oorspronkelijk beginsel dat meebracht. Tegen de huidige (verkeerde) inrichting is toenemend verzet gerezen.
De bezwaren kan men aldus samenvatten : 1. de Kerk wordt te veel door Besturen geregeerd (Synodale-besturen-organisatie) ; 2. de Kerk wordt in de Synode niet naar haar feitelijken toestand vertegenwoordigd ; 3. de geheime stemming van de leden der Prov. Kerkbesturen (het z.g.n. veto-recht) is naar de meening van zeer velen verkeerd en moet afgeschaft.
Maar bij die drie bezwaren : 1. Synodale-besturen-organistatie ; 2. geen goede vertegenwoordiging in de Synode ; en 3. het veto-recht van de leden der Prov. Kerkbesturen, moet men ook nog het volgende noemen : In de vorige eeuw was het individualisme aan het woord, nu voelt men meer voor het gemeenschappelijke, voor het "bij elkander behooren", ook in de Kerk. Men beseft weer, dat de Kerk niet een willekeurig door menschen gevormde Vereeniging is, maar in haar wezen „het lichaam van Christus". En dat doet de vraag stellen : of het individualisme, ook in eigen Kerk, niet moet wijken voor het gemeenschappelijke (saamhoorigheidsgevoel).
Daarbij komt de ontstellende toeneming der onkerkelijkheid èn de dreiging van het opkomend Staatsaboslutisme, zooals zich dat bijv. in Duitschland openbaart.
Daarom is het noodig, dat onze Hervormde Kerk zich tijdig op een nieuwe organisatie bezint!
De Vereeniging „Kerkopbouw" heeft nu een Rapport opgesteld en vermeldt daanbij (nu) dankbaar gebruik gemaakt te hebben van het Rapport der Commissie, door de Synode benoemd, in Jan. '30 verworpen (ook met medewerking van wat nu „Kerkopbouwers" zijn).
De hoofdlijnen van het Rapport-Kerkopbouw zijn :
Er moet worden gebroken met de gedachte van een bestuursinrichting en er moet komen een Kerkelijke vertegenwoordiging, waarbij Classicale Vergaderingen, Provinciale-en Algemeene Synoden tot uitdrukking brengen, wat er in de Kerk leeft. Ook wil het beperken den te grooten invloed van de kleine groep Walen; en het wil de geheime stc'mming van de leden der Prov. Kerkbesturen afschaffen.
Ook wil men maatregelen nemen tegen een prediking, die, met het Evangelie in strijd, de werking van Gods Woord ondermijnt. In een bepaalden vorm aanvaardt „Kerkopbouw" dus ook leertucht. Velen, die tegenstanders zijn van alle leertucht, hebben ter wille van de groote belangen, die met een nieuwe Kerkinrichting gemoeid zijn, gemeend : het offer van persoonlijk inzicht te moeten brengen, in de overtuiging dat bij de nieuwe regeling waarborgen tegen „ontsporing" op dit terrein zijn aangebracht.
Veel overeenkomst is er tusschen het Rapport van „Kerkopbouw" en hetgeen door anderen is voorgesteld ; toch heeft het een eigen karakter.
Wat zijn nu de hoofdgedachten :
De Kerk heeft tot taak God te verheerlijken, door Zijne genade, in Christus. We kunnen dat noemen : verkondiging van het Woord Gods in den ruimsten zin.
Daarbij moet in de liturgie plaats zijn voor aanbidding van God.
Maar dat zou slechts heel éénzijdig de taak der Kerk weergeven. Daarbij moet komen : de Zendingsgedachte, dat het afgedwaalde door de Kerk gezocht, het verlorene terug gebracht moet worden. Er moet ook komen onderlinge verantwoordelijkheid, waaruit diep schuldbesef moet voortvloeien over de verwording van vele toestanden op kerkelijk terrein en de behoefte aan meer opzicht, leiding en tucht. En daarbij moet komen: arbeidsgemeenschap, opdat de veelvoudige taak der Kerk door velerlei arbeid zal kunnen worden vervuld.
De Kerk heeft het zout der aarde te zijn ; haar eer is het dienen ; en dit dienen bestaat in de verkondiging van het Woord Gods, door woord en daad. En naar het beginsel der liefde moeten we dan elkander recht doen, zoovelen wij tot de Kerk willen behooren.
Deze hoofdgedachten brachten tot een eigen uitwerking van de aanvaarde beginselen.
We moeten van de Synode geen democratisch parlement maken. Zij moet een vertegenwoordiging van de Kerk zijn.
Daarvoor zijn betere waarborgen, als zij door de Provinciale Synoden en niet door de Classicale Vergaderingen benoemd wordt. Dat ligt geheel in de historische lijn van ons land. En het Gereformeerd beginsel brengt mee, dat van de Synode geen democratisch parlement mag worden gemaakt. Niet wordt geëischt, dat de Prov. Synoden alleen maar uit eigen leden de afgevaardigden naar de Synode mogen kiezen. De bedoeling is dan, dat op ongeveer 50 predikantsplaatsen 1 Synode-lid wordt gekozen. Dan wordt de Synode niet al te groot (37 leden) en is beter geschikt voor haar taak en goedkooper.
Over de leertucht, kerk visitatie en huis gemeenten een volgend maal.
(Slot volgt).

RADIO-TOESPRAAK VAN H.M. DE KONINGIN NA HET OVERLIJDEN VAN DE KONINGIN­ MOEDER.
Vanuit de Groote Kerk te 's-Gravenhage heeft H.M. de Koningin Zaterdag j.l. per radio gesproken met haar volk hier in Nederland, alsook met Nederlandsch Oost-en West-Indië (waar de toespraak woordelijk en heel duidelijk is verstaan geworden). We laten deze merkwaardige radiotoespraak hier volgen :
Mijn gedachten gaan naar U allen uit in deze droeve dagen en Ik wensch U door dit gesprek door de radio een blijk te geven van mijn innig medeleven in hetgeen voor U allen een droefenis bleek te zijn.
Zij, die voor ons allen een Moeder is geweest, is tot Gods heerlijkheid ingegaan. Haar liefhebbende hart heeft U allen omvat. Zij wist zich in te denken in de nooden en behoeften van geheel ons Volk, zoowel hier te lande als in de overzeesche gewesten. Zij heeft steeds alles gedaan, wat in haar vermogen was, om deze te verzachten en te lenigen. Zij verstond het ook blijde te zijn met de blijden en in hun vreugde te deelen.
Als Volk in gedachten samen te staan om dit sterfbed doet een heel bijzondere en hechte onderlinge band ontstaan en verlevendigt op zoo bijzondere wijze ons aller saamhoorigheidsgevoel. Dier ontroerd dank Ik u daarvoor, en voor uw liefde en trouw, haar gedurende Haar lange en zegenrijke leven betoond. Voor het geluk en de zonneschijn, die Gij daarin hebt gebracht, voor uw warme belangstelling en medeleven tijdens Haar ziekbed en voor de laatste hulde, zoo in bloemen als op andere wijze tot uiting gebracht. De ontroerende bewijzen van aanhankeliikheid aan haar baar en bij de ter aarde bestelling van haar stoffelijk overschot betoond, hebben Mij diep getroffen. Gij hebt daarmede de schoonste kroon op haar leven gezet.
Innig dank ik U ook namens de Mijnen voor Uw hartelijk medeleven en voor de ontelbare blijken van deelneming, van U ontvangen. Bij allen weemoed, welke door het hart gaat van het kind, dat haar moeder moest afstaan, is het onvergetelijk heerlijk te ervaren de liefdevolle hand van God, die alles zoo beschikt heeft.
Zij heeft niet beseft, dat Haar krachten de hooge, sloopende koortsen niet zouden kunnen weerstaan. Zij is in de armen van haar Heiland ingeslapen, zonder het namelooze lijden van afscheid nemen te hebben moeten onderstaan, zich ook in de laatste dagen van Haar leven omringd wetend van hen, die Haar het liefste waren. Thans, waar wij haar moeten missen, zooals wij Haar steeds zoo gaarne bil ons en om ons zagen, blijft het belangrijkste. Zij en Haar liefde ons omringen.
Zij trachtte steeds een zegen te zijn voor ons allen. Ik besluit met den wensch, dat deze zegen zich voor U en voor Mij moge uitstrekken tot ver over hare groeve.
Ik heb gezegd.
De rede werd door de Koningin uitgesproken in haar bank in de Groote Kerk, waarheen Zij zich omstreeks kwart voor één met klein gevolg had begeven. In de kerk waren verder uitsluitend aanwezig de kerkeraad, kerkvoogden, notabelen en het college van collectanten van de Ned, Hervormde Gemeente van s-Gravenhage.
Na het uitspreken van de rede speelde het orgel een couplet van het Wien Neêrlands Bloed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1934

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's