STAAT EN MAATSCHAPPIJ
OPKOMEN VOOR HET BEGINSEL.
Een van de gevaren, die de huidige politieke toestand met zich brengt, is de verslapping en de verflauwing der geesten op het stuk van de beginselen.
Twee omstandigheden werken in het bijzonder dat gevaar in de hand.
In de eerste plaats de samenstelling van het tegenwoordige Kabinet, waarin naast mannen van Christelijke levensbeschouwing, ook leden der vrijzinnige partijen zitting hebben.
Een dergelijke situatie deed zich weliswaar ook voor bij het extra-parlementair Kabinet de Geer van 1926—1929, doch in deze periode, tijdens dat Kabinet, droegen de politieke partijen geen verantwoordelijkheid voor den gang van zaken. Dit is intusschen wel het geval met het Ministerie Colijn. Het Kabinet Colijn steunt op de politieke groepen, die in het Kabinet vertegenwoordigd zijn. Het kan voor zijn regeeringsbeleid op de medewerking van deze groepen aanspraak maken.
Dit samengaan der burgerlijke partijen wordt nu door velen voorgesteld als het begin van een nieuw tijdperk, waarbij de oude tegenstelling tusschen rechts en links is opgeruimd geworden en welk tijdperk een nieuw verschiet opent voor hartelijke samenwerking zonder dat met de beginselverschillen wordt gerekend.
De vergadering, die naar de pers onlangs berichtte te Wassenaar zal plaats hebben van de vijf partijen, die het Kabinet Colijn steunen, om daar ter plaatse sympathie te betuigen aan het huidig ministerie, is van dat gevoelen een symptoom.
En in de tweede plaats het overbrengen van de nationale eenheid naar het politieke erf.
Er is bijzonderlijk sedert het gebeurde op D e Zeven Provincies een opwaking onder ons volk gekomen, welke de nationale gedachte heeft doen herleven. Deze opwaking is op zichzelf beschouwd sympathiek. Dat het Nederlandsche volk zich bezighoudt om de band, die ons als volk aan het Vaderland en het Vorstenhuis samenbindt, te versterken, is uitnemend. Dat wij samenkomen om met elkander het lied der vrijheid, het oude Wilhelmus, aan te heffen, waardoor wij ons nationaal één gevoelen, doet weldadig aan. Met één woord, dat allerwege de nationale zin onder ons volk wordt aangewakkerd, is kostelijk. Maar het opkomen voor de nationale eenheid onder ons volk mag nimmer de gedachte doen postvatten, dat aan het nationale een levensbeginsel ten grondslag ligt, dat het politieke leven kan beheerschen.
Men heeft zich den toestand zóó voor te stellen, dat in de zware tijden, die wij beleven, waarin Staat en Maatschappij ontwricht zijn en op hunne grondslagen wankelen, de partijen saamgaan om met elkander de wacht te betrekken bij de dijken, die door het opsteken van den storm en het steeds hooger wassen van het water dreigen te bezwijken.
Maar de beginselen moeten ongerept gehandhaafd blijven.
Nu is het opmerkelijk, dat het juist de liberalen zijn, die op de meest hartstochtelijke wijze voor de eenheid der natie pleiten en die om het hardst betoogen, dat de antithese heeft afgedaan, doch ondertusschen bezig zijn om ons volk voor het neutralitietsbeginsel te winnen.
Een sterk sprekend feit daarvoor vinden wij in het streven van den Vrijheidsbond om het zedelijk leven van ons volk te verzwakken, zoo b.v. ten aanzien van de Zondagsviering, de zucht naar vermaak, de zedenverwildering enz.
Al deze dingen behooren in het juiste licht te worden gesteld als zijnde in strijd met de Christelijke levensopvatting.
Juist in deze benarde tijden hebben wij het vaandel der beginselen hoog te houden.
Het werk door Groen van Prinsterer zoo heerlijk begonnen, hebben wij in onze dagen voort te zetten.
Wij hebben op staatkundig terrein te belijden de eeuwige beginselen die ons in Gods Woord zijn geopenbaard. Die eeuwige beginselen moeten op elk levensterrein tot uitdrukking komen ; op het terrein van de Kerk, de School, den Staat en de Maatschappij.
Als Calvinisten komen wij op voor de absolute, de volstrekte souvereiniteit van God almachtig. Dat Calvinisme is de grondtoon van ons volkskarakter gelegd onder de leiding der Oranjes.
Daarom geen verslapping en verflauwing der beginselen.
Wij hebben het Christelijk karakter van ons volksleven te handhaven.
NOG EEN STEM.
Ten gevolge van de ziekte van den Minister van Economische Zaken is het wetsontwerp betreffende de wijziging van de Winkelsluitingswet van de agenda der Tweede Kamer afgevoerd geworden.
Ondertusschen heeft het Bestuur van het Christelijk Nationaal Vakverbond in Nederland zich beijverd — en wij constateeren dit met genoegen — om nog een waarschuwende stem tegen de aanneming van het voorstel tot verruiming van den verkooptijd van een aantal winkels op Zondag te doen hooren.
Het Vakverbond verklaart ernstige bezwaren te hebben tegen het ontwerp en zou het ten zeerste betreuren, indien het tot wet zou worden verheven.
Van deze bezwaren zegt het Verbond, dat zij voornamelijk gericht zijn tegen de verruiming van de gelegenheid om winkels en zaken op Zondag geopend te hebben, waardoor de Zondagsarbeid voor winkeliers, filiaalhouders en winkelbedienden zal vermeerderen en zoowel de Zondagsrust als de Zondagsheiliging schade zal lijden.
Jarenlang — zoo schrijft het Bestuur van het Christelijk Nationaal Vakverbond — is door ons Verbond op principiëele en sociale gronden geijverd voor een wettelijke regeling van de winkelsluiting. Vooral werd daarbij beoogd bevordering van de Zondagsrust voor de daarbij betrokken werknemers.
Toen in 1930 de huidige wettelijke regeling tot stand kwam, hebben wij ons daarin verheugd.
Wij meenen te mogen zeggen, dat deze wet zegenrijk heeft gewerkt, zoodat er geen reden aanwezig is, om deze thans te wijzigen.
Nu is ons niet ontgaan, dat het motief voor de indiening van dit ontwerp gelegen is in de moeilijke omstandigheden, waarin verschillende bedrijven, die Bonder de bepalingen dezer wet vallen, zich bevinden.
Wij veroorloven ons evenwel op te merken, dat deze moeilijke omstandigheden hun oorzaak vinden in de crisis, die heel ons bedrijfsleven teistert, en derhalve niet op goede gronden verwacht kan worden dat door uitbreiding van de gelegenheid tot verkoop op Zondag, de totaal-omzet zal stijgen en deze moeilijkheden daardoor zullen verminderen.
Wij mogen er in dit verband op wijzen, dat de Vereeniging voor den Christelijken Handeldrijvenden en Industrieelen Middenstand op een zelfde standpunt staat.
Ook deze organisatie van middenstanders wenscht handhaving van dé bestaande wettelijke regeling en deelt niet de opvatting, dat met wijziging der wet in den voor gestelden zin het winkelbedrijf zal zijn gebaat.
Afgedacht daarvan zijn wij van oordeel, dat de overheid niet alleen het stoffelijke, maar ook het geestelijke en moreele welzijn des volks heeft te bevorderen, en dit laatste nimmer aan het eerste ondergeschikt gemaakt mag worden.
Het wil ons voorkomen, dat dit door deze wetsvoordracht in feite toch geschiedt.
Wij hebben daartegen zeer ernstig bezwaar.
Om al deze redenen verzoekt ons bestuur
Uwe Kamer wel zeer dringend, aan deze wetsvoordracht hare goedkeuring te onthouden.
Zooals wij hierboven reeds opmerkten, hebben wij ook van dit adres aan de Tweede Kamer met belangstelling kennis genomen.
Wij verheugen er ons niet weinig over, dat onze Christelijke organisaties paraat zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1934
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1934
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's