GRETSKE „DE FREULE”
EEN LEVENSTRAGEDIE
Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok, Kampen
Alleen klaagde zij maar, dat zij zoo moe was, en het hoofd haar zoo bonsde. Doch toen hij daarop even bij Gretske aanliep om haar „goeden morgen" te wenschen en te vragen of zij ook iets wist van hetgeen hier was voorgevallen, begreep hij al spoedig dat de vorige avond nu juist niet zoo rustig was voorbijgegaan. Evenwel zorgde zij er voor geen bizonderheden te noemen, 't Was immers nu eenmaal haar weg dat zij hier wonen moest en daarom paste haar de berusting.
Met stille bewondering keek de armmeester Gretske aan. „'k Wou dat ik een ander woninkje voor je had" — zei hij op medelijdenden toon, maar zij maakte een afkeurende beweging. Kreeg zij zoo langzamerhand niet een zeker overwicht in de buurt, zoodat men haar op zij ging en in elk geval lang niet meer zoo lastig viel als toen zij hier eerst woonde ? Inzonderheid na die geschiedenis met de zigeunerin ?
„Maar als je nu eens wat rustiger leven kondet Krijgen in wat aardiger omgeving, Gretske. 'k Wil nog wel eens met boer Grondsma spreken of hij er geen middel op weet een ander kamer van de voogdij voor je te krijgen."
Doch opnieuw antwoordde zij hoofdschuddend van neen, terwijl haar oog doelloos naar buiten staarde.
"Woon je hier dan graag, Gretske? "
„Ik weet het niet, maar mijne taak is hier nog niet af, " — bracht zij met moeite uit.
Vol verbazing keek hij haar aan. Hare taak? had zij hier dan eene taak ? Hij had altijd gedacht dat zij hier slechts was om te wonen, meer met. Dat zoo'n eenvoudige sloof, die voor een deel van de liefdadigheid leven moest, nu ook al een bepaalde roeping meende te hebben, gelijk hij er een had en gelijk andere menschen die in de maatschappij iets beteekenden, er een hadden, blijkbaar werd door de andere bewoners van Lombok daar niet zoo aan gedacht en zeker door slechts heel weinigen onder degenen, die op deze wijze en op dezen leeftijd haar einde tegemoet gingen. Doch tevens merkte hij ook wel geen verdere pogingen te behoeven aan te wenden om haar hierover aan het spreken te krijgen. Opnieuw kwam die besliste, eenigszins harde trek om den mond, welke hem zeide dat zij geen plan had over dit onderwerp zich verder uit te laten.
„Ka is nog al wat ziek, " — zoo vervolgde hij om hare belangstelling op te wekken. „De dokter zal straks wel komen, 'k Denk dat zij hooge koorts heeft."
Geen antwoord.
„Als zoo'n oud schip lek stoot, is het een heele kunst dit te dichten en de kans groot, dat het zinkt, " — aldus vervolgde hij, daarbij een beeld nemend uit het leven, zooals hij dat hier in de buurt van Lombok in werkelijkheid al zoo vaak gezien had.
„Maar Ka is geen schip; Ka is een mensch, " — zei Gretske.
„Nu ja, maar bij wijze van spreken."
„En Ka heeft eene ziel, " — vervolgde zij, als in alleen-spraak. Doch nauwelijks had zij dit woord uitgesproken of zij schrok van zich zelven. Dat zij zóó iets zeggen durfde tegen den armmeester ! Haastig stond zij op om een en ander te beredderen, alsof zij grooten haast kreeg en hem den wenk wilde geven van heen te gaan.
Maar daar dacht hij niet aan. Vol verbazing zag hij naar al hare bewegingen. Zoo. iets had hij hier ten minste niet gezocht. Hield dat woord wellicht ook verband met hare taak, waarover zij het zoo juist had?
„Wat bedoel je daarmee, Gretske ? " Een oogenblik stond zij stil, als om na te denken.
Toen sprak zij op zachten toon met iets trillends in hare stem : „als een oud schip zinkt en niet meer gemaakt kan worden, dan is het uit met dat schip, maar als Ka van hier gaat en sterft, dan is het met Ka niet uit."
Neen, dat wist hij ook wel, en dat wisten alle fatsoenlijke menschen wel, ten minste alle Christelijke menschen wel, maar niemand dacht er zoo aan, dat dit ook van de Lombokkers gold. Wel voor de andere menschen, voor wie, als zij kwamen te sterven, de rouwklagers met steek en witte bef door de straten gingen om aan te kondigen dat zij waren afgereisd van hier, en van wie dan een advertentie in de courant kwam met een rouwrand, en op wier graven later een mooie blauwe zerk of een kostbare marmersteen kwam te leggen om hunne namen voor het nageslacht te bewaren. Maar dat zulks nu óók het geval was met zwarte Ka ! En met Trui, en de Scheele, en het Sabelbeen, en de heele bende die hier huisde. Nog eens, daar dacht niemand aan, althans niet één, die zich daarover bekreunde. Anders niemand dan Gretske. Wonderlijk! Zou zij dat bedoelen met hare taak ? En zou het waar kunnen zijn dat deze eenvoudige vrouw, door de menigte voorbij geloopen, niet geteld hier onder de verschoppelingen, beteekenis zou krijgen door hier te spreken, zooals zij onlangs ook tot die vreemde vrouw in dien woonwagen gedaan had, van dingen die een hooger leven aangaan, en die nooit door iemand hier werden aangeroerd ?
Wat nog nimmer gebeurd was, had thans plaats. De armmeester werd stil en verzonk in gedachten. Tot hiertoe had hij zijn arbeid verricht als een kouden plicht, weliswaar met meer gevoel dan vele zijner ambtgenooten, maar zonder in te gaan in den geestelijken nood van dat volk, hetwelk door de meesten als het uitvaagsel van de maatschappij werd beschouwd.
Ook de arm voogden zélf hadden nooit blijk gegeven hoogere gedachten van hen te koesteren, en wanneer voor of na een der bedeelden kwam te sterven, dan ging een van hen gewoonlijk mee op de begrafenis, maar alleen in kwaliteit, omdat het wel moest, en ook voor de buitenwereld cachet gaf aan de waardigheid, die men bekleedde. Voor de rest evenwel werd er niet verder over nagedacht en gewoonlijk stond er al weer een ander klaar wanneer een der kamertjes ontruimd werd. En nu had Gretske daar op eens iets in hem wakker gemaakt, waardoor hij stil werd. (Wordt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1934
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juli 1934
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's