GRETSKE „DE FREULE"
EEN LEVENSTRAGEDIE
Met toestemming van den Uitgever J. H. Kok, Kampen
„Maar Gretske dan ? " — aldus vervolgde hij. „Die maakt in alles een uitzondering. En het eigenaardige is, dat zij het als hare roeping beschouwt daar te blijven. Ik heb haar gevraagd, of zij ook liever een andere woning had, en aangeboden voor haar eens rond te zien in een betere buurt, maar daar wilde zij in het geheel niet van weten, omdat hare taak nog niet af was".
„O, dat is precies Gretske. Al oogst zij misschien niets dan ondank voor alles wat zij daar aan de menschen doet".
„Makkelijk is het niet, maar die het doen kan, zal in dien weg gelukkig zijn".
„Gelooft u dan, dat elk mensch een bepaalde taak in het leven is aangewezen ? " „Zeker:
Gij hebt, o albestierend Koning, De plaats bestemd voor ieders woning, Den kring, waarin hij werken moet".
„Dus u wilt zeggen, dat alles gaat onder het Godsbestuur, en dat God zich bemoeien zou met die duizenden kleinigheden uit een menschenleven, onverschillig wie hij is ? "
„Ja, de Heiland leert ons, dat er geen muschje ter aarde valt, zonder den wil des hemelschen Vaders, en zelfs de haren van ons hoofd zijn geteld".
Toen kwam iets van een ongeloovigen glimlach op het gelaat van den geneesheer. „Maar mijn Beste dominé" — zoo vervolgde hij — „ik kan mij niet begrijpen hoe u, als ontwikkeld man, aan dergelijke uitspraken geloof kunt hechten. Dat het eenvoudige volk dat nog doet, maar iemand, die eenig begrip heeft van de grootte van het heelal, en de millioenen werelden die daarin wentelen, en de milliarden wezens, die in de hoogte en in de diepte hun bewust of onbewust leven daar eenigen tijd uitleven, om dan onherroepelijk te vergaan en nooit weer te keeren, — zie, daar kan ik niet bij".
„Bedoelt u, er niet bij te kunnen dat zulke groote menschen als wij zijn, zoo iets gelooven kunnen, of dat zulk een groot God zich met die kleinigheden, zooals wij ze noemen, bemoeien wil ?
„Nu, eigenlijk beide, maar schakel dat eerste maar uit. Blijft het dan niet onbegrijpelijk dat God, die volgens uwe opvatting en de uitspraak der Schrift alles geschapen heeft, zich zóó met duizend nesterijen bemoeien zou, waar wij niet eens tijd of lust voor hebben ? "
„Onbegrijpelijk, zeker, maar ongelooflijk, dat is iets anders".
Weer schudde de dokter 't geleerde hoofd. Hoe kon de dominè zooiets aanvaarden ! „Vindt u het dan zooveel aannemelijker en begeerlijker, dat wij door het grillig toeval of het ijzeren noodlot worden beheerscht ? En voelt u dan niet, dat door één van beide aan te nemen, of het toeval, dat in groote wispelturigheid, zonder eenigen samenhang de lotgevallen van al het bestaande regeert, of het noodlot, 't welk in koude onaandoenlijkheid hetzelfde doet, zonder dat er kans is hier aan te ontkomen, — door u dan tot god verheven wordt ? Dat is tot een macht, welke boven u staat, en waaraan niemand en niets ontkomt ? "
„U wilt zeggen, dat in den striksten zin, élk een God heeft voor wien hij willens of onwillens, en wetene of onwetend buigt ? "
„Natuurlijk, óf het noodlot, óf het toeval, óf de God der H. Schrift, Die alle dingen uit het niet geschapen heeft, en nog voortdurend onderhoudt, en om Zijns Zoons Jezus Christus' wil, ook mijn God en mijn Vader wil zijn. En moet u het nu niet toestemmen, dat waar tusschen deze drie gekozen moet worden, het geloof aan het laatste, ven e te verkiezen is boven dat andere, hetwelk ons ten slotte maakt tot een ding, zonder meer ? "
„Maar die duizende levensraadselen dan, waarvoor 'n mensch telkens komt te staan ? Als God dan almachtig is, waarom dan al die ellende en narigheid en al dat verdriet en die tranen en dat lijden ? Waarom hier de blijdschap, maar vlak daar naast misschien de schrijnende smart ? Waarom hier de overvloed opgestapeld, en daar het gebrek aan allen kant ? Aan lichaamskracht of aan geestelijke vermogens ? Aan stoffelijk of nog meer aan geestelijk goed ? Waarom hier die weelderige rijkdom, waarbij het geld geen waarde heeft, en daar die schreeuwende armoede, zoodat zelfs in de noodzakelijkste behoeften niet kan worden voorzien ? Waarom hier het voortleven van een nutteloos schepsel, — ik denk bijv. aan die Zwarte Ka op Lombok, — en daar het wegnemen van iemand die naar ons oog zoo onmisbaar is, gelijk die jonge moeder, waarbij ik onlangs tevergeefs getracht heb het leven te redden ? Waarom hier alles altijd voor den wind, zoodat de menschen de rozen op de schoenen groeien en daar slag op slag, zoodat men er schier onder bezwijkt ? Och, zoo zou ik wel kunnen dóór gaan, maar als het nu waar is wat de Bijbel zegt en door u geloofd wordt, dat God over alles regeert en dat Hij ook 't goede wil, ja zelfs de menschen lief heeft, waar moet ik dan met dit alles heen ? " 't Is immers onverklaarbaar, en het één strijdt tegen het ander ! En hoe méér ik ga denken, hoe moeilijker mij het gelooven en hoe grooter de twijfel wordt."
Zoo sprak de geleerde met toenemende kracht en verhooging van stem, terwijl de predikant stil zat te luisteen. Hier was de menschelijke wijsheid aan het woord, gelijk dit zoo menigmaal gebeurde, waardoor men geen vrede meende te kunnen hebben met de wegen Gods, en zooals de prediker dit óók uit eigen leven wel kende.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1935
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1935
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's