De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

OPHEFFING VAN BESTAANDE SCHOLEN.

4 minuten leestijd

In de bezuinigingsvoorstellen, die in het groot bezuinigingsontwerp der Regeering zijn ondergebracht, worden .bij de paragraven betreffende het Onderwijs er enkele aangetroffen, die in hooge mate bedenkelijk zijn.
Een van deze voorstellen is de regeling met betrekking tot de beperking van het aantal scholen voor bijzonder gewoon lager onderwijs.
Deze regeling houdt de bepaling in, dat naar gelang van de grootte der gemeenten bijzondere scholen voor gewoon lager Onderwijs met minder dan 60, 90, 120 en 150 leerlingen in den regel geen aanspraak zullen hebben op vergoedingen uit de openbare kassen.
Het gevolg van deze bepaling, zoo zij tot stand komt, zal zijn, dat alleen reeds bij het Protestantsch Christelijk Onderwijs niet minder dan 289 scholen zullen moeten verdwijnen, te weten naar den toestand van 1 Januari 1935 in gemeenten boven 100.000, van 50.000—100.000, van 25000 —50000 en met minder dan 25000 inwoners respectievelijk 41, 11, 12 en 225 scholen.
Zooals van zelf spreekt, geeft het opheffen van scholen in de groote steden geen
moeilijkheden. In deze centra worden toch meerdere Christelijks Scholen gevonden. Maar wel zullen zich bezwaren voordoen voor het platteland, waar de scholen verder uit elkander liggen en juist zich daar de meeste scholen voordoen, die niet aan de gestelde voorwaarden van het leerling-tal voldoen.
Een drietal bedenkingen nu rijzen tegen het voorstel van de Regeering.
In de eerste plaats, dat het aan den Minister van Onderwijs zal verblijven om uit te maken in welk geval van den regel van het minimum aantal leerlingen bij bijzonder gewoon lager onderwijs zal kunnen worden afgeweken. Zulk een volmacht in handen van den Minister kan, ook omdat de Minister in de meeste gevallen af zal moeten gaan op rapporten van ambtenaren, tot een willekeurig optreden aanleiding geven. Beter ware het daarom de beslissing over de vraag, of er een bijzonder geval aanwezig is, in handen te geven van eenig lichaam b.v. de Onderwijsraad met beroep op de Kroon.
De tweede bedenking, die veel zwaarder weegt, is, dat bij het opheffen van Christelijke Scholen ten plattelande de kinderen zullen gedwongen worden de openbare school te bezoeken. Daarbij komt dan nog, dat, wanneer het z.g. stopwetje komt te vervallen en de gelegenheid weer aanwezig zal zijn, om nieuwe Christelijke Scholen te bouwen, de schoolstichting door de verhoogde minima van leerlingen zal bemoeilijkt worden.
Immers is het bij het bijzonder onderwijl regel, dat met een klein aantal leerlingen begonnen wordt. De Minister heeft het — zie onze eerste bedenking — dan in de hand om het Christelijk Onderwijs te bevorderen of tegen te houden. De eenlge, die hier van de regeling profiteert, is de Openbare School.
En eindelijk de derde bedenking — de meest pijnlijke — is, dat de bepaling uitsluitend het bijzonder onderwijs treft en het openbaar onderwijs ongemoeid laat.
Zooals hierboven reeds werd opgemerkt, bedraagt het aantal Protestantsch Christelijke Scholen, dat bij totstandkoming van het regeerlngsvoorstel zal worden opgeheven 289. Voor alle bijzondere scholen klimt dit getal tot 491. Doch daartegenover staan pl.m. 711 openbare scholen, die evenmin aan de voorgestelde minima van het leerlingental voldoen en die rustig kunnen afwachten, wat van hunne opheffing zal komen. Deze scholen genieten van de bepaling van airtikel 19 van de Lager-Onderwijswet 1920, inhoudende : dat bij minstens 8 leerlingen een school kan gesticht worden en deze school kan instand blijven, zoolang nog 12 leerlingen de school bezoeken. Dit artikel wordt nu niet gewijzigd.
Het gevolg bij het tot stand komen van het regeeringsvoorstel zal alzoo geen ander zijn, dan dat het openbaar onderwijs een voorsprong krijgt ten koste van het bijzonder onderwijs.
Dat daartegen in hooge mate bedenking bestaat, zal duidelijk zijn.
Er zal daarom een poging moeten gedaan worden om het bezuinigingsontwerp op dit punt gewijzigd te krijgen.
Daarbij zal intusschen naar een equivalent moeten gezocht worden, opdat de besparing, die uit de opheffing verkregen wordt, niet verloren gaat.
De Minister berekent, dat de opheffing van de in totaal 491 bijzondere scholen een voordeel zal geven van één millioen gulden.
Wanneer men nu bedenkt, dat het voorstel, dat eenige tijd geleden bij de behandeling van een wijziging in de Lager Onderwijswet 1920 gedaan, om die gehuwde onderwijzeres, niet kost-winster, te ontslaan, een bezuiniging zal opleveren van juist één millioen gulden, dan is in dezen maatregel het equivalent gevonden om de opheffing der bijzondere scholen niet toe te staan.
Het is te hopen, dat het gemeen overig tusschen Regeering en Staten-Generaal het gevaar voor de bijzondere school zal keeren.
 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 mei 1935

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's