MEDITATIE
GODS GENADE GENOEG
En Hij heeft tot nu gezegd: Mijne genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. 2 Corinthe 12 vers 9a.
Paulus' weg ging niet over rozen. Hij heeft 't vaak heel moeilijk gehad, deze geroepen Apostel van Christus Jezus. Aan hem kunt gij bemerken, dat door God geroepen te zijn niet beteekent, dat dan altijd effen paden wachten ; dat dan immer alles als vanzelf gaat. Gods leiding is niet een schuildak, waardoor alle pijlen, die u zoeken, worden afgeweerd ; een schild, dat u vrijwaart voor elk leed.
Als gij luistert naar 't relaas van leed In het leven van dezen Apostel, dan slaat ge van verbazing de handen ineen : hoe kan dit alles een mensch treffen, die door God bewaard wordt ? Hoe kom, t een mensch door zooveel stormen heen ? In dit laatste blijkt de waardij van Gods bewaring, hij komt er door. Het water komt wel tot aan, maar niet tot óver de lippen. Die, hoe 't ook moog tegenloopen, gestadig op Gods goedheid hopen, die hebben 't toch goed. Hun zullen, als op Mozes' beê, wanneer hun pad loopt door de zee, geen golven overstroomen.
Maar zooveel blijkt wel heel duidelijk in Paulus' leven, ge moet Gods weg niet kiezen omdat dat de gemakkelijkste is. Paulus heeft 't dikwijls heel moeilijk gehad. Onder de lasten, die hij te dragen had, waren er heel zwaar. In dit 12ste hoofdstuk van den tweeden Corintherbrief roert hij aan, wat van alles wel het moeilijkste was, nl. een scherpe doom in zijn cleesch, een satansengel, die hem met vuisten sloeg. Nog spreken wij van een doom in ons vleesch, als wy doelen op wat ons geweldig hinderen kan. Doornen kunnen pijnlijk wonden. En de eerste gedachte, als ons dit weer treft, is dien doorn zoo snel mogelijk verwijderen. Dat heeft Paulus ook gedaan, althans beproefd te doen, maar 't gelukte hem niet. De schrijning bleef. Waarin het leed dezer schrijning bestond, vertelt hij ons niet, en wij willen er ook niet naar raden, 't Zij ons genoeg, dat er in 't leven van dezen dienstknecht des Heeren iets was, dat hem. geweldig hinderde en dat hij niet weg krijgen kon.
Hij heeft ook biddend ingeworsteld tegen dit leed ; driemaal zelfs, dat beteekent, naar ik meen, herhaaldelijk, zonder ophouden heeft hij gebeden dat er toch een eind aan komen mocht; maar, o wonder, uit alles blijkt, dat dit gebed onverhoord bleef. Maar zyn er dan onverhoorde gebeden ? Eigenlijk niet. Elk waar gebed draagt vrucht; hetzij dat de Heere den last, die drukt, wegneemt, hetzij Hij u kracht schenkt om zonder morren te dragen wat Hij niet van u wegnemen kan. Eigenlijk moogt ge niet zeggen, dat Paulus' gebed niet verhoord werd, want in onzen tekst deelt hij ons Gods antwoord op zijn wagen mede.
Daarover aanstonds meer, eerst nog een opmerking naar aanleiding van 't hier gebruikte beeld van den doorn. Waar doornen zijn, rijst het vermoeden, dat er ook rozen gevonden worden. Wel mag ik de uitdrukking: geen rozen zonder doornen, niet zoo maar omkeeren in : geen doornen zonder rozen. Althans in 't algemeen niet. Wel met deze restrictie : in Gods weg en leiding met de Zijnen zijn er geen doornen zonder rozen. De natuur heeft struiken, gewassen die enkel maar dreigen met doornen, zonder te verkwikken met lieflijke bloem. Maar in Gods leiding met de Zijnen, ook met Paulus, zijn die niet. De scherpe doorn in Paulus' vleesch ging gepaard met een onuitsprekelijk heerlijk iets in zijn leven. Zelf doelt hij daarop in 't voorafgaande, als hij zegt, dat hem die scherpe doom gegeven werd, opdat hij zich door de innemendheid der openbaringen niet verheffen zou. Daar hebt ge de heerlijke bloem, die ontloken was aan een doornige tak: uitnemende openbaringen, groote, geestelijke, zalige, hemelsche genietingen, die 't een mensch niet geoorloofd noch gegeven is uit te spreken.
En nu was deze scherpe doom in zijn vleesch als het gewicht aan de klok, als lood op zijn vleugel, daar 't anders verkeerd, zou gegaan zijn In 't leven des apostels. En dat is 't, wat de Heere hem in 't antwoord op zijn herhaald gebed deed verstaan. Paulus meende, alles zou veel beter gegaan zijn, hij zou met veel meer kracht en vastheid hebben kunnen getuigen en arbeiden voor zijn Meester, als hij van die doorloopende kwelling vrij was, die hem de handen bond en maakte, dat hij niet kon, zooals hij wel wilde. De resultaten — zoo meende hij — zouden stellig ook veel schooner zyn geweest, als hij zich meer vrij had kunnen bewegen. Maar daar lag nu juist de fout in Paulus' rekensom. Hij meende, de beste middelen en werktuigen bereiken 't meeste, en dat is niet waar. Aan Gods zegen is alles gelegen. Eigenlijk wist Paulus dit ook zeer goed; denk maar aan zijn woord, dat noch iiij die plant iets is, noch hij die nat maakt. Maar dat moet geleerd worden en telkens opnieuw geleerd. Omdat wy menschen zijn, die aanzien wat voor oogen is. En daar blaast God in. Hoe vaak is ook in ons leven de dwaasheid van Israels afgoderij met de koperen slang. Op elk gebied, in Kerk en Staat, bij arbeid en handel, in heelkunde en onderwijs, in stoffelijke en geestelijke dingen ! En nu moeten wij gedurig weer leeren, dat noch onze zorg en arbeid, noch zelfs 's Heeren gaven ons zonder Zijn zegen kunnen gedijen. Wij zijn aan allen kant van God afhankelijk, onbegrensd afhankelijk. Wij denken, een prediker van groote begaafdheid en vurige ijver moet wel rijk gezegend werken; een zoo goed onderlegd jongmensch moet wel carrière maken ; een zoo kundige arts moet wel succes hebben, maar God blaast er in, omdat Hij Zijn eer aan geen ander geeft.
En deze fundamenteele onderwijzing ontvangt Paulus nu als antwoord op zijn herhaald gebed : Mijne genade is u genoeg. Hier ligt het boek van Gods genadevolle waarheid geheel voor ons opengeslagen ; hier ligt het hart van Gods genadevolle Vadertrouw geheel voor ons open !
Mijne genade is u genoeg; d.w.z. zy is geheel toereikend en behoeft door niets van u te worden aangevuld. Al de schittering van uw gaven en toewijding, van uw kunde en ijver, van uw liefde en zorg, zonder die genade, is waardeloos. Maar daartegenover nu ook : al uw stumperachtigheid, al uw gebrek en gemis, al uw hinkend worstelen zal den uitslag niet keeren, als Mijne genade uw deel mag zyn.
En waarom dragen wij nu zoo'n onschatbaren schat in aarden vat ? Opdat de uitnemendheid der kracht Godes zal zijn.
Gij meendet, nu kon 't u niet meer ontgaan, nu moest het gelukken, alles was zoo goed voorbereid, en toch sloeg uw scheepke, dat zoo schitterend uitgerust zee koos, tegen de eerste of de tweede of de laatste rots te pletter, en terzelfdertijd richtte en stuurde God een pyl in eenvoud, ja onnoozelheid afgeschoten, zoo fijn, dat ze midden in de roos terecht kwam.
Het is alles in ons leven zoo wondervol, myn lezer. En 't moet alles strekken tot bewijs van dezen heiligen, heerlijken, goddelijken grondregel : Mijn genade genoeg !
En zoo wordt Gods kracht in zwakheid volbracht.
Isaï's kloeke zonen, met hun vorstelijk postuur, voor den troon als geknipt zoudt ge zeggen, op zy geschoven, en een onbeduidend manneke ais David, de jongste, was tot koning verkoren en gezalfd ; en deze zalving was symbool en onderpand van Gods genade.
Concilies, toegerust met pracht en macht, met eer en grootheid, tot onvruchtbaarheid gedoemd, en 'n arme monnik, die bidden geleerd heeft, krijgt de poort open.
Het brieschend paard moet eind'lijk sneven, enz.
Daar is mogelijk iets in, dat 't vleesch irriteert, maar zoo is nu een keer de weg van God, die Zijn eer aan geen ander geeft, en Zijn weg is in het heiligdom.
En zalig zyn zij, die aan Gods wegen niet geërgerd worden
Paulus heeft 't verstaan, 't Heeft hem verzoend met zijn moeilijke gang, of met zijn moeilijke spraak, of met zyn moeilijk denken, of wat 't ook geweest moge zyn; 't heeft hem in één woord verzoend met zijn gestumper en 't kwam zoover, dat hy niet meer met onverholen ergernis neerzag op zijn zwakheden en gebreken, maar 't leerde aanvaarden en billyken en er zelfs in leerde roemen.
Wat ? Roemen in zwakheden ? Is dat een duig om in te roemen ?
Eigenlijk niet; hij roemt in den Heere, in de Almacht van Gods vrije genade, van de alles-vervullende heerlijkheid van Immanuël, en hy is bly, dat eigen voortreffelijkheden hem dien blik op Gods genade niet verhinderen kunnen, omdat ze er niet zyn, deze eigen voortreffelijkheden; alles wat hy in zich zelven vindt is zwakheid, onwaardigheid, alles-verbeurd-hebben, tot niets-bekwaam-zijn, niets vermogen, en dat is goed; hij verlangt het niet anders, want nu eerst ziet hij duidelijk en klaar, dat Gods genade alles is. Al dat gemis in hem zelf is hem niet geworden tot een stel z.g.n. „dierbare nieten", o neen, maar nu zijn ziele-vesting ontmanteld, is, ontdaan "van alle eigengemaakte verdedigingswerken, nu heeft hij zoo'n heerlijk vrij en ruim uitzicht op Gods alvervullende genade Nu de walmende toorts van zijn eigen voortreffelijkheid is gedoofd, nu verlustigt hij zich in de lieflijke stralen van de 'Zonne der gerechtigheid, die in zijn zielehuis mag schijnen.
En nu gaat alles ook goed. Nu is zijn werk niet ijdel in den Heere.
Want deze diepe overtuiging, dat hij die plant niets is, maakt geen trage lediggangers in Gods wijngaard. Integendeel, nu de uitslag in Gods genade vast ligt, nu leert de landman op Gods akker eerst recht op hope ploegen. Nu arbeidt Paulus met noolt-gekende vreugd en verwachting, blijdschap en hoop. Te voren ijverde hij om zelf eer te oogsten, of om menschen gelukkig te maken, maar nu is hij begeerig dat Gods heilige, hem-zoo-dierbare-Naam, mede door zijn levenswerk en deszelfs vruchten geëerd en geprezen mag worden.
't Lijdt dus geen twijfel, lezer, het komt allen en alles ten goede, deze omzetting en vernieuwing, deze leering en leiding des Heeren in uw leven; 't strekt Gode tot prijs, 't verhoogt de eigen vreugde en vastheid en veiligheid, ; 't heft in uw leven alles op hooger plan en 't komt den naaste evenzeer ten goede, wijl deze overtuiging van Gods allesvervullende genade geen zonde te groot en geen zondaar te snood acht om bij God ontfermd en door Christus behouden te worden.
En daarom, lezer, om de eere Gods en om de zaligheid van u zelf en van anderen: zoek door gebeên met ernst Gods aangezicht. Ken Hem in al uwe wegen en nooden, werpt al uw bekommernis op Hem, die voor u zorgen wil.
Zie niet op uzelven ! Aarzel niet bij de gedachte aan eigen zwakheid en gebrek. Laat vooral de hoog opgeworpen wal van eigen werk en vroomheid u niet het uitzicht benemen op de velden der verlossing, op de heuvel der zaligheid.
Achter de opgezette schermen van eigen verdiensten verkleumt zoo menige ziel, verstoken van de koesterende lichtglans van de Zonne der Gerechtigheid.
Laat toe, dat Gods hand al die opgezette schermen neerhale, uw zielestad ontmantele, opdat gij de zaligheid moogt smaken van vrije genade en indrinken de weelde van een liefde, die nooit vergaat.
Niets uit u, maar t' al uit Hem, dat brengt u in Jeruzalem !
Amsterdam
J.H.F. Remme
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1935
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1935
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's