KERK,SCHOOL,VEREENIGING
NED. HERV. KERK.
Beroepen:
Oud-Alblas R. W. Steur, cand. te Burgh (Z.) — te Kuinre (toez.) cand. H. J. Pol, hulppred. te Sloten (Amsterdam-W.) — te Loosduinen (Vrijz. Herv.) J. ten Bruggenkate, em. pred. te Den Haag
Aangenomen:
naar Eext (toez.) cand. J. E. Cannegleter te Krommenie — naar Cothen cand. J. A. Peters te Tiel — naar Kockengen cand. J. Schipper te Oud-Beijerland.
Bedankt:
voor Stavenisse en Wouterswoude (toez.) cand. J. Schipper te Oud-Beijerland — voor Velsen O. S. Cazemier te Dalfsen (Ov.).
GEREF. KERKEN.
Beroepen:
te Zevenhoven-Noorden, cand. W. van Dijk te Hijken (Dr.).
Aangenomen:
naar Leerdam C. P. Boodt te Molenaarsgraaf— Brandwijk.
Bedankt:
voor Heeg (als miss. pred. voor Keboemen) J. Verkuijl te Laren (N.-H.).
CHR. GEREF. KERK.
Tweetal:
te IJmuiden A. Zwiep te Zeist en P. de Groot te Gorinchem.
Beroepen:
te IJmuiden-Oost A. Zwiep te Zeist.
De zaak Dr. J. L. Snethlage.
In zijn laatst gehouden vergadering heeft het Classicaal Bestuur van 's-Hertogenbosch in behandeling genomen, hetgeen in de Handelingen der Synode 1935 te zijner kennis is gekomen over de wijze, waarop de procedure tegen dr. J. L. Snethlage te Oyen is gevoerd.
Met meerderheid van stemmen is besloten, dat het bestuur voornamelijk zich tot de Synode richten zal om zijn recht en verplichting te handhaven in art. 43 Algem. Reglement omschreven. Waar het Classicaal Bestuur op geen enkele wijze in gebreke is gesteld, is het zijn oordeel, dat deze procedure niet reglementair is behandeld.
De doodehandsbelasting.
Synodale Commissie ingesteld. Een adres aan den Minister.
Met het oog op de belasting van „goederen in de doode hand." heeft de Alg. Syn. Comm.. der Ned. Herv. Kerk een Commissie ingesteld, bestaande uit de h.h.: ds. mr. C. J. Bartels, ds. D. den Breems, mr. H. E. Cost Budde, mr. S. J. Hogerzeil en mr. A. de Jong. Doel dezer Commissie is het voeren van actie tegen de eventueele verlenging van de Wet op de belasting van de Doode hand, tenzij de kerkelijke goederen, hoe ook genaamd, worden vrijgesteld, voorzoover het gebruik daarvan aan hun plaatselijke of algemeen kerkelijke bestemming beantwoordt.
De Commissie heeft 14 December j.l. aan den Minister van Financiën een adres verzonden, waarin zij als haar meening uitspreekt, dat deze wet over het hoofd heeft gezien, dat de Kerk voortdurend „werkzaam is op hetzelfde terrein als waarop óók de Overheid werkzaam is, gelijk de terminologie luidde in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp en in de parlementaire behandeling.
Hoewel de wet automatisch afloopt op 31 Dec. 1938, acht de Commissie het niet gewenscht, de ongelijke behandeling van de Kerk en de betreffende cultuurinstellingen nog drie jaar te doen bestendigen. Daarom verzoekt zij, als vertegenwoordigende de Nederlandsche Hervormde Kerk, den Minister een zoodanige wetswijiziging te willen bevorderen, dat de doodehandsgoederen, bestemd tot onderhoud der kerkgebouwen en tot bekostiging van den openbaren eeredienst, waaronder te begrijpen de bezoldiging en pensionneering der godsdienstleeraren, met ingang van 1 Januari 1937 worden vrijgesteld van de Doodehandsbelasting.
De Zending op Bali.
De toelating voor de Zending op Bali is door den Indischen Volksraad niet verleend en de Gouverneur-Generaal neeft op grond van art. 177 der Indische Staatsregeling geen toestemming gegeven. Bij de tegenstanders ging het z.g.n. om de mooie cultuur op Bali ongeschonden te bewaren !
Nu zijn er echter op Bali drie Javaansche goeroe's, of inlandsche helpers, die uitgezonden zijn door de Oost-Javaanscbe Kerk (welke het gebied van het Ned. Zendelinggenootschap en het Java-Comité omvat). Nu is er geen sprake van Zendingswerkzaamheid in den zin van art. 177 der Indische Staatsregeling, doch alleen van een dienst van iriheemsche Christenen in Oost-Java voor Balineezen, die eigener 'beweging gevraagd hebben om nadere voorlichting over het Christendom.
Hiertegen kan van Overheidswege geen bezwaar gemaakt worden zonder in strijd te komen met art. 173 der Indische Staatsregeling, dat aan een ieder godsdienstvrijheid waarborgt.
Om dezelfde reden kan de Regeering evenmin den Doop verbieden. De Doop is op zichzelf geen zendingsarbeid, maar een zuiver kerkelijk-sacramenteele handeling, verricht op verzoek van hen, die het Christendom reeds hebben aanvaard, en de Zending als zoodanig dus niet noodig hebben Al heeft de Regeering zich dus tegen de toelating der Zending verklaard, toch is aan den arbeid der Oost-Javaansche Kerk op Bali voldoende vrijheid van beweging gegeven, daar geen bezwaar wordt gemaakt tegen de bediening van den Doop, en ook niet tegen de Evangelieverkondiging aan hen, die inlichtingen komen vragen over het Christendom.
Verleden jaar zijn op Bali door de Oost-Javaansche Kerk 16 volwassenen met hun kinderen gedoopt, in totaal 38 personen. De Amerikaansche Zending heeft zich nu van Bali teruggetrokken.
Voor de toekomst van bet werk op Bali is van beteekenis, dat er nu 5 Balineezen aan de Theol. Schooi te Malang in opleiding zijn.
De Evangelist Lucas.
Lucas was van geboorte een heiden (Col. 4 vs. 11, 14 „Lucas was niet uit de besnijidenis) ; van nationaliteit was hij een Griek, van zijn beroep medicijnmeester. Waarschijnlijk een vrijgelaten slaaf. Volgens Eusebius stamt hij uit Antiochie, de stad waar de discipelen van Jezus „eerst Christenen" genoemd werden (Hand. 11 vs, 26). Een groot getal geloofde en bekeerde zich aldaar tot den Heere (Hand. 11 : 21). De aardsche medicijnmeester leert den hemelschen Medicijnmeester kennen. Hij ontvangt van Hem de genade „ziek te zijn" en „gezond te worden". Het herschapen leven stelt hij in dienst van zijn Redder. Hij wordt vriend, en reisgezel van Paulus. Te Troas schijnt dit missionaire compagnonschap te zijn begonnen (Hand. 16 : 10). In Pilippi achtergebleven (waarschijnlijk om de hier ontloken kerk te beheeren) voegt hij zich later weer bij Paulus öp de derde Zendingsreis (Hand. 20 : 16). Hij gaat mee naar Jeruzalem, blijft in zijn nabijheid gedurende de twee-jarige gevangenschap te Caesarea, en verder op de reis naar Rome. Indien de veronderstelling juist is, dat de Apostel later ten tweeden male in Rome geleden heeft, dan is Lucas ook toen zijn lotgenoot geweest. (2 Tim. 4 : 11, 14). Zoo is deze Christen gevormd, tot Evangelist.
De bekende theoloog Zahn (Commentaar op Lucas) maakt melding van een oude Vita (levensgeschiedenis) waarin vermeld staat : Lucas is Antiochiaansch Syriër, van beroep arts, leerling van Paulus ; heeft Paulus in zijn martelaarschap vergezeld ; zonder vrouw; sterft 84 jaar oud in Böotië. Nadat Mattheüs zijn Evangelie geschreven heeft in Juda, Marcus het zijne in Italië, schreef Lucas, .gedreven door den Heiligen Geest, dit gansche Evangelie, in de streek van Achaje, voor de geloovigen uit de Heidenen „opdat zij niet door de Joodsche mythologieën, noch door kettersche fantasieën, zouden worden verward". (Zie: dr. B. Wielenga : „Een kind is ons geboren" blz. 6—7).
Godsdienst en School.
Voor de Vereeniging van Neutraal Bijzonder Onderwijs heeft prof. dr. J. H. Gunning, uit Hilversum, op de jaarvergadering te Baarn gesproken over : de beteekenis van den godsdienst voor de opvoeding. Na te hebben vastgesteld, dat de mensch niet slechts een bloot natuurlijk wezen is, betoogde spreker, dat een waarachtige wereldsche opvoeding nooit compleet kan zijn zonder godsdienstige opvoeding. Voorts wilde hij het onderwerp behandelen, los van de kwestie of er op de lagere scholen bijbelonderricht gegeven moet worden. Bijbelonderwjjs op school behoeft n.l. volstrekt geen godsdienstig vraagstuk te zijn, maar kan louter gezien worden uit een oogpunt van cultuur en aesthetiek. Men dient uit te gaan van drie praemissen : Ie. Dat er iets bestaat als godsdienst en dat dit een belangrijke aangelegenheid is ; 2e. dat er iets bestaat als opvoeding en dat dit een belangrijke aangelegenheid is ; 3e. dat er verband tusschen beiden bestaat.
Prof. Gunning werkt de eerste praemisse nader uit. Als spreker ziet, welke boeken de uitgevers tegenwoordig op de marktbrengen, als hij de Oxfordbeweging in omvang ziet toenemen, als hij let op 'de verrassend geslaagde proeven van godsdienstonderwijs op de middelbare en lagere scholen, dan kan men hier een religieuze opleving zien. Wanneer hij daarentegen let op de toeneming van occulte stroomingen, op het zoeken van rem-placanten voor het Christendom, op de statistieken die de ontkerkelijking aantoonen, op de ontwrichting van het gezinsleven, op de groote massa der arbeiders, die totaal onverschillig tegenover den godsdienst staan, dan moet hij toch twijfelen aan een vernieuwing van het religieus besef.
Voor velen is het zondebesef de kern van den godsdienst. Er gaat een breuk door het menschelijk leven. Religie is veriossings-en verzoeningsbehoefte. Aan de moderne philosophie danken wij het, dat aan de Idee van het Goede, het Ware en het schoone ook het Heilige is toegevoegd. Spreker verwees daartoe oa. naar het boek van Rudolf Otto : Das Heilige. De vorige periode kenmerkte zich door de idee der evolutie; thans is het de idee der totaliteit, die ons gegrepen heeft. Voor de opvoeding is de totaliteitsidee allerheilzaamst. De mensch kan niet bij stukjes en beetjes opgevoed worden. Hij is een totaliteit en moet als zoodanig worden grootgebracht. Hieruit blijkt, dat de opvoeding zonder godsdienst een onvolledige opvoeding is. Een bestaan, waarin geen plaats is voor het heilige, het goddelijke, is niet menschwaardig. Uniformiteit is uit den booze. De kinderen in de godsdienst te laten ingroeien, is alleen mogelijk in een godsdienstige sfeer, waarvoor godsdienstige menschen onmisbaar zijn. De beste opvoeding, die men de kinderen kan geven, is zelfopvoeding van de opvoeders. Spr. meende, dat vóór alles het gezin de plaats moet zijn waar den kinderen religie wordt bijgebracht en dat de school daaraan geen hinder in den weg mag leggen. Het „Leitmotiv" der waarachtige christelijke opvoeding, immers, Jezus zelf heeft gezegd : Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet. In zijn slotwoord wees prof. Gunning op de grootheid van den Bijbel, die als boek van godsdienst onvergelijkbaar is.
Evangellsatie en straatprediklng.
„Daar heeft men geen gemeente voor zich" — zegt prof. Van Veldhuizen in zijn mooie boek „Hoe te prediken in dezen tijd" — „maar een toevallig samengekomen menigte, klein of groot. Daar kan men niet met de overtuiging optreden: de menschen vóór mij zijn van kinds af in de gemeente opgevoed, zij hebben geleefd onder het evangelie, zij hebben den leeraar beroepen en regelen hun eigen kerkelijke zaken, als zij hem het ambt toevertrouwen. Daar is men inderdaad als een reiziger of marktkoopman, die er alles op moet zetten dat de door hem aangeprezen waar wordt aanvaard, ook al geldt het hier : „Koopt om niet". De Zendeling in het heidenland kan niet veel kennis veronderstellen. .Hij moet de menschen de eerste beginselen bij brengen. Hij moet langzamerhand zoó boven hen uitgroeien, dat hij gezag onder hen krijgt en dit kan laten gelden. Zoo is het Paulus gegaan in de Grieksch-Romeinsche wereld. Dan staat de prediker heel hoog, maar niet op een kansel, doch midden tusschen de luidjes in, die hij op een markt of een pandopo tracht bijeen te krijgen. Hij is als de pedagoog, die zich moet uitputten in hulpmiddelen, hun duidelijk te maken wat hij van hen wil. Men bevindt zich niet als herder tusschen zijn kudde schapen, maar mogelijk midden tusschen de wolven, die men met zijn viool heeft te verteederen, gelijk een musicus uit het welbekende verhaaltje.
In eigen gemeente is dat zoo anders ; dan staat men te midden van een kring, .die vanouds aan het Evangelie gewoon is; de kinderen zijn gedoopt en onderwezen — als het goed is — en er is een christelijk gebruik met tradities".
De prediker, die de gemeente heeft op te wekken en te vermanen.
„De Evangelieprediking moet er op uit zijn iets te bereiken. De prediker is door de gemeente beroepen en staat in 'haar dienst, doch hij is beroepen ook om het Evangelie te verkondigen met al zijn eischen en voorwaarden. De gemeente heeft hem op een plaats gesteld, waar hij in zekere zin als een profeet Gods moet staan tegenover de gemeente. Hij mag geen hardvochtig herder wezen, gelijk Jezus de eenvoudigen van Zijn tijd moet beklagen als schapen, die ruw behandeld worden. Matth. 9 : 36, overgeleverd aan veedrijvers, die met hen smijten. Men moet maar eens zien, hoe een koe naar de markt gebracht wordt; de eenige wenk, die het beest ontvangt is een slag met den stok, somtijds op één oogenblik van achteren om op te schieten en van voren om geremd te worden, omdat de geleiders bet niet eens zijn en het dier krijgt de slagen !" „Wie het Evangelie moet prediken heeft, natuurlijk met takt, de zielen te leiden." „De prediker is niet de mond der gemeente, doch den mond Gods moet hij vertolken. Hij mag geen menschen behagen, hij moet spreken naar het hart, niet naar den mond van Jeruzalem. Het profetische ambt moet, anders dan het priesterlijke van den liturg, zekere vrijheid hebben."
„Er is wel eens als een probleem. beschouwd, hoe Paulus de gemeente zoovele bevelen kon voorhouden (imperatlvi)." „Het N. T. is vol van het begrip Parakleze, dat komt van een werkwoord parakalein, dat zoowel troosten als vermanen beteekent. Hieraan hebben wij hij de preek stellig te denken. De brief aan de Hebreen, die feitelijk geen brief in den letterlijken zin is en dan ook geen adres heeft, is een preek, welke met een begeleidend schrijven wordt toegestuurd aan de vroegere hoorders. Deze brief heet in eigen mond een woord van Parakleze en is vol van dergelijke wendingen om de hoorders-lezers weer op te wekken en in te scherpen, dat zij getrouw blijven in hun geloof.
Misschien is 1 Petrus ook een soort preek en nog waarschijnlijker Jacobus en in die oudste preeken der Kerk, gelijk ook in den apocrief en briefpreék 2 Clemens vinden wij voortdurend ernstige vermaningen en zelfs zoo noodig (bestraffingen. Een preek, die niets zal uitwerken, kan zonder schade gemist worden."
„De gemeente zal dus ook als object der prediking geacht moeten worden, maar in hoogere zin, niet als vee, dat voortgedreven wordt, maar als broeders en zusters in den Heere, die gesteund moeten worden in hun geloof, gewaarschuwd voor gevaren, kortom gesticht, opgebouwd in den waren zin van .het woord. De gemeente verschijnt in de kerk beslist in de verwachting dat dit gebeurt. De predikant zelf is niet volmaakt en de gemeente zal insgelijks met Paulus belijden het nog niet gegrepen te hebben. Zij verwacht uitrustend van den arbeid der week, die in andere dingen bestond, dat de man door haar gekozen om Gods Woord te brengen, toont des Heeren wet te overdenken dag .en nacht. Hij moet haar een bescheiden gids zijn." (Prof. van Veldhuizen: Hoe te preéken in dezen tijd. Blz. 96—97).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1936
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1936
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's