De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

7 minuten leestijd

De weermiddelen van Ned.-Indië
Is de toestand der weermacht, in verband met de gewijzigde internationale verhoudingen, in het bijzonder wat de uitrusting en de organisatie betreft, hier te lande — zooals wij bij vorige gelegenheden schreven — geheel onvoldoende, hetzelfde moet helaas gezegd worden van de weermiddelen van Nederlandsch-Indië, waarover de Indische Regeering beschikt voor de handhaving van de zelfstandigheid en voor het opkomen van de strikte neutraliteit in conflicten tusschen andere mogendheden van het 'koloniaal bezit in Azië. Zelfs is de toestand van de defensie in de Koloniën nog zorgelijker dan die van het moederland, en dat in een tijd, waarin de atmosfeer in het Oosten strak gespannen is, de toonaangevende personen in Japan tot sterkere krachtsinspanning en grootere expansie aansporen en de politiek van het Keizerrijk in Oost-Azië gericht is op imperialisme en op uitbreiding van grondgebied.
Zooals bekend is, is de 'verdediging van Nederlandsch-Indië, evenals de handhaving van haai' neutraliteit, voor het belangrijkste deel opgedragen aan de Marine. Het Koloniale leger speelt bij oorlogshandelingen slechts een ondergeschikte rol.
Hoe is het nu met de zeegaande vloot van Nederland in de Indische wateren gesteld ?
Blijkens het aanbouwplan van 1930 was het toenmalig Kabinet van oordeel, dat de Zeemacht in Nederlandsch-Indië moest bestaan uit een vloot van 2 kruisers, 8 jagers en 12 onderzeebooten, terwijl verder nog aanwezig moest zijn een reserve-vloot van 1 kruiser, 4 jagers en 6 onderzeebooten ; in totaal dus 3 kruisers, 12 jagers en 18 onderzeebooten.
Dit was het minimum, moest zijn. dat beschikbaar
Intusschen zijn deze getallen nooit bereikt.
Het aanbouwplan werd slechts voor een zeer klein gedeelte uitgevoerd. Dit blijkt ook uit de opmerking, die bij de behandeling van de laatsite defensie-begrooting in de Tweede Kamer, einde van het vorig jaar, gemaakt werd en waarin de klacht geuit werd, dat in de jaren van 1931—1935 alleen ter zake van den nieuwbouw een achterstand was ontstaan van niet minder dan bijna 25 millioen gulden, een achterstand, die in dit jaar, ondanks de voorgestelde verhooging voor aanbouw van schapen, nog weer aal toenemen. Voorts valt er op te wijzen, dat tengevolge van het niet beschikbaar zijn van gelden, de vloot geleidelijk veroudert. Het oudste gedeelte van het materiaal is zelfs weinig meer waard en begint aan den dienst te ontvallen.
Ook ten aanzien van den aanbouw van marinevliegtuigen, die tot steun van de vloot moeten dienen, is een groote achterstand te constateeren.
Zoo is de gevechtskracht der vloot lang niet wat zij zijn moet. Zij is te zwak om te voldoen aan de eischen, die haar taak haar stelt.
Daarbij komt nog, dat de marine-basis Soerabaja onvoldoende is versterkt. Aan die versterking ontbreekt nog heel wat. Zou deze marinebasis dan ook verloren gaan en dus niet meer toegankelijk zijn voor onze onderzeebooten en voor de overige vloot, dan zouden deze schepen na korter of langeren tijd tot machteloosheid zijn gedoemd.
In het zoo zeer uitgebreide gebied, waarin de zeegaande vloot zal moeten optreden, is geen tweede marine-basis, die anders goed zou zijn te gebruiken, aanwezig.
Ook moge nog gewezen worden op de petroleumhavens Tarakan en Balikpapan, gelegen op de Oostkust van Borneo, die om hun groote beteekenis, te weten het verschepen van overvloedige hoeveelheden petroleum, een buitengewone aantrekkingskracht op oorlogvoerenden zullen hebben.
Geeft het materiaal der vloot dus geen opwekkend beeld van de militaire situatie, waarin Nederlandsch-Indië zou verkeeren bij het uitbreken van een oorlog in den Pacific, even ongunstig staat het er bij de Marine voor, wat de personeelsvoorziening betreft.
Wij zullen op dit oogenblik over de personeelsvoorziening van de vloot in Indië niet veel zeggen, alleen moge er op gewezen worden, dat na het gebeurde met de Zeven Provinciën in het jaar 1933 een belangrijk tekort aan. personeel is ontstaan, walk tekort tot op heden nog niet is kunnen worden aangevuld. De vorming van goed personeel kost toch niet alleen geld, maar vereischt bovendien ook tijd, zelfs veel tijd. Daarom zal bij de verhooging van de gevechtswaarde der vloot door aanbouw van schepen, de personeelsvoorziening een vraagstuk worden van ongemeen groote beteekenis.
Dat de Regeering in Nederland overtuigd is, dat bij den gewijzigden internationalen toestand de maritieme defensie ten 'behoeve van Nederlandsch-Indië op afdoende wijze behoort te worden verbeterd en aangevuld, blijkt uit haar voornemen om, evenals voor Nederland een defensiefonds werd gesticht om de materieele uitrusting der weermacht te verbeteren, Ook een dergelijk fonds voor Nederlandsch-Indië in te stellen, ten einde de gevechtskracht der vloot in de Koloniën te versterken.
Dat zulk een maatregel noodzakelijk is, hebben wij naar aanleiding van den toestand, waarin op dit oogenblik de weermiddelen in de Overzeesche Gewesten verkeeren, hierboven breedvoerig uiteengezet, maar ook dient een voorziening onverwijld getroffen te worden, nu het 'blijkt, dat de Koloniale landen als Amerika, Engeland, Frankrijk en Japan, naast de maatregelen, die zij treffen om hun legers beter en krachtiger toe te rusten, ook bezig zijn hun vlooten te reorganiseeren en aan te vullen. Daarom is het eisch van een voorzichtig, maar toch krachtig regeerbeleid, dat onverwijld al die voorzieningen getroffen worden, die kunnen dienen voor de handhaving van onze onafhankelijkheid en van onze positie in den Indischen Archipel.
Ook bij een verhooginig van de gevechtswaarde van onze vloot in Nederlandsch-Indië is groote haast.

Eén nationale Jengdbeweging
Bij de schriftelijke behandeling der Onderwijsbegrooting in de Eerste Kamer, hebben de leden der Nationaal Socialistische Beweging ook de Jeugdorganisatie ter sprake gebracht.
Zooals bekend is, wordt in het officieele geschrift der N.S.B., Brochure 4, evenals dit ten aanzien van de Hitler jeugd in Duitschland het geval is, de Staat een rol bij de opvoeding der jeugd toebedeeld.
Dus werd in de Eerste Kamer dan ook de eisch gesteld, dat de Staat zal zorgen voor voortzetting van de opvoeding tot staatsburger, ook na het verlaten der school in ééne Nationale Jeugdvereeniging. En daaraan wordt dan goedig toegevoegd : »Daarnaast kan plaats worden ingeruimd voor de confessioneele Jeugdvereeniging, die de jongelingschap opvoedt in de door de ouders gewenschte confessioneele gedachten«.
Het passende antwoord, dat de Minister van Onderwijs op dezen Nationaal Socialistischen eisch gaf, luidt:
Hij verzet zich met klem tegen de stelling, dat na het verlaten van de school de opvoeding tot Staatsburger door den Staat moet worden voortgezet in ééne nationale jeugdvereeniging. De Staat heeft hier hetzij geen taak, hetzij een taak in samenwerking met andere grootheden ; in geen geval is hij albevoegd en alleen-bevoegd. Het komt hem zeker niet toe te dwingen tot het lidmaatschap van één enkele nationale jeugdvereeniging — daargelaten, dat de aanduiding „nationaal" in dit verband zonderling aandoet, omdat in zulk een jeugdvereeniging een aantal geestelijke goederen, die sinds eeuwen nationaal bezit zijn, niet tot hun recht mogen komen.
Dit antwoord is alleszins juist.
Kostelijk is ook, wat de Minister verder schrijft:
»Met groote voldoening constateert de ondergeteekende overigens, dat de hier aan het woord zijnde leden welwillend genoeg zijn om aan de ouders te blijven toestaan, dat hun kinderen mede lid zijn van een confessioneele jeugdvereeniging. Dat deze welwillendheid — evenals die om de bijzondere scholen te laten voortbestaan — een ernstige inconsequentie is, aangezien aldus de splijtzwam van den godsdienst toch nog in het volkslichaam blijft werken,
vermindert niet de blijdschap van den ondergeteekende, dat aldus althans nog enkele deelen geestelijke vrijheid worden bewaard*.
De Standaard, die ook op dit antwoord van den Minister de aandacht vestigt, laat daarop volgen :
»'Er is hier wel reden voor ironie.
Men ziet intusschen in Duitschland, dat de „welwillendheid" tegenover „confessioneele" jeugd vereenigingen, die dan geen inleidingen meer mogen houden over staatkundige of maatschappelijke beginselen, niet al te lang duurt. Zooals ook de „welwillendheid" tegenover bijzondere scholen, als men er de kans toe ziet, heel spoedig plaats maakt voor een verbod. Via de Hitler-jugend poogt men de jeugd te ontkerstenen.
Men ziet, welke gevaren van dien kant dreigen, al zullen de nationaal-socialisten straks bij de openbare behandeling van de Onderwijsbegrooting wel weer een onschuldig gezicht zetten.
Het pleidooi voor de eenheidsorganisatie is evenwel geleverd. In Nederland zullen de nazaten der stichters van onze Christelijke jeugdorganisaties, van de strijders voor de Scholen met den Bijbel ook, toch wel toonen, dat zij geen ontaarde zonen en dochters zijn?
Dat geve God!«
Met deze conclusie van De Standaard zijn wij het geheel eens.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's