BEKEERING VAN K. VAN GENNE
Ik zal u nu nog een enkel woord meedeelen, hoe zalig het mij geweest is toen ik uit de dienst ontslagen was en weer in de vrijheid kwam. Ja, veel zou ik daarvan kunnen zeggen, zoo ik er mocht worden Ingeleid. Ik kwam dan eenige dagen voordat ik wist dat wij ontslagen zouden worden, in de kazerne, en toen werd mij gezegd door mijn kameraden, dat ik van de dienst ging. Hierover was ik wel verblijd, maar ik wist het toen ook nog niet zeker. Niet lang daarna werd ik er echter ten volle van verzekerd. Ik wist niet wat ik den Heere zou toebrengen. Zag ik op de afgelegde weg, dan moest ik met mijn aangezicht in het stof bukken in aanbidding en diepe verwondering over de goedheid Gods. Wat al
ondersteuning en bewaring in zooveel gevaarlijke en moeilijke wegen had ik ondervonden ! Ja, het riep mij alles de goedheid Gods toe, niet alleen naar het uitwendige, maar voornamelijk naar het inwendige. Ik moest daarbij uitroepen : „De kennis is mij te wonderbaarlijk, ik kan daar niet bij". Ik werd bewaard voor een zondige en ijdele vreugde over de verlossing uit een moeilijke weg. Ja, daar was ik zeer bevreesd voor, maar ik mocht al de goedheid Gods 't mijwaarts loven en prijzen, in het eenzame en in het openbaar, ja, de verheffing Gods was in mijn keel. Mijn zielevrienden waren om mijnentwille met mij verblijd, hoewel ik van hen, door de hartelijke verbintenis als het ware afgescheurd werd, echter in de hoop van eenmaal storeloos met elkaar te leven in de zalige Heerlijkheid, waar nimmer scheiden zal plaats hebben.
Ik nam dan op een Maandagavond van mijn geestelijke betrekkingen afscheid en gevoelde zeer veel gewilligheid om mij onbepaald aan den Heere over te geven. De banden waren wel zeer nauw, maar de Heere maakte mij van allen los en ik mocht een onuitsprekelijke vreugde in mijn ziel gevoelen. Des anderen daags ging ik naar een oud, godzalig leeraar, eenige uren van de stad, waar ik zooveel weldaden genoten had. Ik was door hem al lang verzocht door een bijzondere betrekking, die wij voor deze op elkander gevoelden. Met groote vrede ging ik mijn weg. Uit-en inwendig was ik nu in vrijheid. Ik kwam daar dan bij dien leeraar, die zeer verblijd was dat hij mij zag en mij met alle welnemendheid behandelde, terwijl ik aan die plaats vele blijken van Gods hooge goedkeuringen had.
Veertien dagen heb ik daar vertoefd, met zeer veel blijdschap dies gemoeds. Ja, ik had somtijds buitengewone uitlatingen Gods aan mijn ziel, voornamelijk in de openbare en huiselijke godsdienstoefening, en in het eenzame had ik zeer nauwe gemeenschapsoefening met mijnen God.
Eenmaal, toen ik de kerk uitkwam, onder veel gevoel van des Heeren liefde, viel ik, in een vurig verlangen om ontbonden te worden, op mijn knieën in 't verborgen neer, deze woorden uitroepende : „Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien". Ik meende ook niet anders, of het zou mijn sterfdag geweest zijn, maar het was des Heeren tijd toen nog niet. Ook ben ik in de catechisatie eens zeer verkwikt. De dominee handelde over het zaligmakend geloof. Ik kreeg hieronder zooveel inzien in mijn zalige betrekking tot den Heere, dat ik er onder wegzonk, ja, het was, of de kerk de hemel reeds was. Ook was het verkeeren met mijn vrienden in den Heere van een bijzondere verkwikking, waardoor daar banden gelegd zijn, die in de eeuwigheid niet verbroken zullen worden. Ook deze weg was mij dus dienstbaar tot versterking op de levensweg. Ik ging toen vandaar naar mijn ouders. Veel was er gebeurd en Ui had veel gevoel van de goedheid Gods, zoodat ik een lange tijd dagelijks zingen moest: „Wat zal ik, met Gods gunsten overlaan, Dien trouwen Heer voor Zijn gena vergelden". Ook moest ik voor den God mijn levens en Zijne goedertierenheid nedervallen op mijn knieën in hartelijke dankbaarheid. Ja, hoe gebrekkig het alles ook was, aan mijne zijde beschouwd, het was van boven, en daar ging het ook weer heen.
De geschiedenis van den verloren zoon kwam mij ook gedurig voor en wel deze woorden op mij toepassende : Deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden, hij was verloren en is wedergevonden". Ik reisde mijn weg toen gemoedigd voort, en de blijdschap des Heeren was mijn sterkte. Ook bij mijn vrienden werd ik toen weer in 'blijdschap ontvangen ; zij waren verblijd over de groote dingen, die God aan mij gedaan had en verheerlijkten God daarover.
Meer zal ik nu niet melden, omdat ik hiertoe geen roeping heb. Zoo sluit ik dan met deze woorden van 1 Petrus 1 vers 3 : „Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijn groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden en met de woorden van Openib. 1 vers 5 en 6 : , Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewasschen heeft in Zijn bloed en ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode, Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht tot in eeuwigheid.". Amen.
Einde.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1936
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 maart 1936
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's