De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERK, SCHOOL, VEREENIGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK, SCHOOL, VEREENIGING

26 minuten leestijd

NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK.
Drietal: te Arnhem (vac.-Becht), J. H. H. van Beem te Rotterdam-Vreewijk, J. P. E. C. Eerhard te Hillegom en G. Gerbrandy te Leeuwarden.
Beroepen : te Doornspijk K. v. d. Pol te Neder-Hardinxveld — te Breskens cand. D. Goudzwaard te Bruinisse — te Marssum (Fr.) H. F. C de Boer, cand. te Groningen — te Oud-Beijerland J. C. Wolthers te Putten (G.).
Aangenomen: naar Groningen J. E. Uitman te Vollehove — naar Dedemsvaart (toez.) H. J. van Heerde, cand. en hulppred. te Eindhoven — naar Hoogeveen W. Vroegindewey te Zegveld — naar Meeden (Gron.) F. H. van Aalst, cand. te Haarlem — naar Emmer-Erfscheiderveen cand. J. I. van Eizinga te Buitenzorg — naar Groningen J. Schoneveld te Alphen aan den Rijn — naar Rotterdam M. J. C Visser te Leeuwarden.
Bedankt: voor Harlingen J. C. Salverda te Hoofddorp — voor Angeren (bij Arnhem) C. D. Israël te Hattem — voor Nieuwe Tonge K. v. d. Pol te Boven-Hardinxveld — voor Loosduinen (2e pred. pi.) G. van Veldhuizen te Hantum — voor Lutten-Dedemsvaart K. Bokhorst te Murmerwoude — voor Stavenisse S. van der Linde te Lopik (Utr.).

DUITSCHE EVANG. GEMEENTE.
Beroepen : te Den Haag P. Kaetzke te Haarlem.

GEREFORMEERDE KERKEN.
Aangenomen.: naar Zevenhuizen (Gr.) J. Dijk te Sellingen.

CHR. GEREFORMEERDE KERK.
Drietal: te Doesburg cand. I. de Bruyne te Zwolle, cand. J. P. Geels te Apeldoorn en cand. P. H. van Marrum te Franeker
Tweetal : te .Drachten : J. F. Geels, cand. te Apeldoorn en I. de Bruyne, cand. te Zwolle.
Tweetal: te Sneek cand. I. de Bruyne te Zwolle en cand. D. van Wilsum te Soestdijk.
Beroepen : te Sassenheim cand. I. de Bruyne te Zwolle — te Nieuw-Amsterdam cand. P. H. van Marrum te Franeker.
Bedankt: voor Ede L. S. den Boer te Arnhem — voor Zeist W. Bijleveld te Haarlem-C.

GEREFORMEERDE GEMEENTEN.
Beroepen : te Goes, Opheusden, Middelburg, Rilland, Werkendam en te Tholen cand. A. van Stuyvenberg te Rotterdam — te Tricht, Giessendam, Rijssen, Katwijk aan Zee, Genemuiden, Amsterdam-C. en Terneuzen cand. J. van den Berg te Rotterdam — te Amsterdam-N. M. Heikoop te Utrecht.

Afscheid, bevestiging, intrede.
Wegens vertrek naar Numansdorp nam ds. H. K. Queré Zondagmiddag afscheid van de Ned. Hervormde Gem. te Domburg. Bij die gelegenheid bepaalde de scheidende leeraar de gemeente bij de woorden uit 1 Petrus 1 vers 22b—25. Toegezongen werd Psalm 121 vers 4. Toespraken werden gehouden door den praetor van den Ring Veere, ds. H. A. Jellema, van Grijpskerke, ouderling C. Louwerse en ds., G. J. Panhuise, van Aagtekerke, consulent.
Zondag 26 Juli a.s. zal ds. Queré intrede doen in zijn nieuwe gemeente Numansdorp.

Hulpprediker.
Tot hulpprediker bij de Ned. Hervormde Kerk te Velp is benoemd cand. A. S. Bijlsma te Utrecht
— Tot hulpprediker bij de Ned. Hervormde Gemeenten te Oegstgeest en te Zeist zijn resp. benoemd de candidaten J. Streefland te Rotterdam en G. H. van Willemswaard te Rhenen.

TERBREGGE.
De heer H. J. van der Spek, die gedurende vijf jaren als voorzitter der Ned. Herv. Jongel. Vereen, op G.G. „Immanuël" te Terbregge fungeerde en thans in verband met zijn huwelijk als zoodanig bedankte, is door bovengenoemde vereeniging tot eere-lid benoemd.

Giften en Legaten.
De Kerkvoogdij der Ned. Hervormde Gemeente te Delft ontving ten behoeve van de restauratie van de Nieuwe Kerk aldaar een legaat van van ƒ 1350.— van wijlen den heer W. C. C. van der Schoot.

Terug aan de afzenders.
Het districtsbestuur van de Hongaarsche Hervormde Kerk te Joego-Slavië heeft een gift van 5000 dinariën, bestemd voor zijn in nood verkeerend weeshuis geweigerd, omdat deze gift afkomstig was van een „Christelijken" dansavond.

Ned. Hervormde Gemeente te Apeldoorn. Kerkbouw te Beemte.
Bij de aanbesteding van den bouw van een kerk in de buurtschap Beemte door de Nederl. Herv. Gemeente te Apeldoorn, was de laagste inschrijving van G. J. Bornebroek, te Apeldoorn, voor ƒ 15866.—. De raming bedroeg ƒ 15500.—.

Uit de Synode.
In de Synodale Commissie werd gekozen als primus-lid ds. J. Barbas, tot secundus dr. Weeda, pred. te Oosterland. Tot primus-lid ouderling wordt gekozen prof. dr. Aalders, te Groningen ; tot zijn secundus mr. B. F. Verveen.
In het College van Toezicht op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen in de Ned Hervormde Kerk worden gekozen ds. F. Tammens, tot diens secundus dr. P. Smit.
Tot lid van den Raad van Beheer inplaats van den heer D. Bloemers wordt benoemd de heer Kamp, te Leiden.
Ds. D. Eilerts de Haan bedankte als lid van de Commissie voor de geestelijke belangen in den Wieringermeerpolder. In zijn plaats werd gekozen ds. R. Cremer, te Veendam.
In den Raad van Beroep werd bij acclamatie herbenoemd mr. H. J. M. Tyssens en gekozen, gehoord den Raad van Beroep, de heer N. S. Arriëns, notaris, Wassenaarscheweg te Den Haag.
In den Pensioenraad werd herkozen : jhr. mr. G. C. von Weijer.
In den Schippersraad werd gekozen ds. B. Gijzel.
De ouderlingplaats, ledig door het overlijden van den heer H. R. Lauwaars, wenschte de Schippersraad voorloopig ledig te laten.
Gekozen of herkozen als bestuursleden van „Valkenheide" werden: mr. H. F. H. 's Jacob, dr. J. W. A. Klinkhamer Bredius, jhr. Q. J. van Swinderen en J. Stuivenga, architect te Zeist.

De Utrechtsche rede. Verklaring van prof. Vollgraff.
De rector-magnificus der Rijks-Universiteit te Utrecht, prof. C. W. Vollgraff, deed de volgende verklaring in de Pers opnemen :
De rector-magnificus der Rijksuniversiteit te Utrecht, gelet op de bezwaren die te berde zijn gebracht tegen de door hem uitgesproken rede, getiteld : „Volksgeest en Wetenschap" (Haarlem, Tjeenk Willink en Zoon), rekening houdende met de mogelijkheid, dat sommigen in den lande niet bekend zijn met de verhouding tusschen den rector en den senaat, zooals deze aan de Nederlandsche Universiteiten bestaat, stelt er grooten prijs op bekend te maken, dat de bovenvermelde rede door hem is samengesteld zonder medewerking en verantwoordelijkheid, zooals vanzelf sprekend is, van den senaat der Rijksuniversiteit te Utrecht, en voorts zonder den bijstand van eenig lid van dezen senaat.

Federatie van Ned. Hervormde Diaconieën.
De 18de Conferentie is door de Federatie van Ned. Herv. Diaconieën gehouden te Lunteren, onder voorzitterschap van Z.Ew. prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruïne. Vertegenwoordigd waren 78 Diaconieën, wat aanmerkelijk méér was dan verleden jaar (46) Het aantal aangesloten Diaconieën is nu gestegen tot 663.
Jhr. dr. C. G. C. Quarles van Ufford (Apeldoorn) deed als secretaris verslag en zei ongeveer : »Na de moeilijke beginjaren is thans de tijd aangebroken waarop de Federatie zich een eigen plaats heeft verworven in het organisme van de Ned. Hervormde Kerk.
Het bestuur meent, dat een voorname taak bij den aanvang van deze aangebroken periode is, onzen arbeid te consolideeren en vooral af te steken naar de diepte, om de beginselen van de kerkelijke armenzorg steeds beter te doen verstaan. Ter bereiking van dit doel heeft het bestuur bijzondere aandacht geschonken aan het houden van classicale of gewestelijke samenkomsten.
Het ledental der Federatie steeg in 1935 van 557 tot 612 en bedraagt momenteel 663.
De plannen voor 't Emma-kinderhuis te Treebeek, het Ned. Herv. Diaconessenhuis te Meppel en dat te Emmen, zijn met medewerking van de Federatie de verwezenlijking nabij«.
Als bestuursleden van de Federatie werden herkozen de heeren mr. A. E. Stoop (Leeuwarden), H. Wisman (Utrecht), P. van der Kamp (Amsterdam), H. v. d. Leest (Kampen) en O. G. P. Mullaard (Arnhem) In de vacature-Roosjen werd gekozen mr. T. Borst (Groningen), in de vacatures Van Barneveld en Adriani de heeren Joh. V. d. Bank (Gouda) en L. van Sparretak (Middelburg). In verband met uitbreiding van het bestuur werden gekozen de h.h. A. Tibboel (Lisse) en H. Mandersloot (Almelo).
De heeren dr. J. de Haan (Tiel) en C. van Dijk (Barneveld) werden herkozen als bestuursleden van de Stichting Huizen van Weldadigheid en Barmhartigheid. In de vacature-Oosterwijk werd als zoodanig gekozen de heer A. G. Beltman (Deventer).
Onder luid applaus werd het voorstel van het bestuur om dr. J. H. Adriani te benoemen tot eere-lid, aangenomen.
Ds. H. J. Drost, van Arnhem, hield een referaat over : „De Diaconie". Aan het verslag ontleenen we het volgende :
Uitgaande van eenige symbolische afbeeldingen met betrekking tot de Diaconie in het kerkje te midden der Diaconessen-inrichtingen te Kaiserswerth, zeide spreker allereerst iets over het beginsel van den diaconalen arbeid. Met het Bijbelsche woord „dienen" komt men in een andere wereld. Vóór de komst van Chi; istus heeft alleen het volk van Israël daarvan iets verstaan. Jezus Christus heeft aan Zijn kruis het „dienen" in zijn hoogste beteekenis gegeven.
De gemeente Gods zij een dienende gemeente en het „dienen" in den diaconalen arbeid is uit God tot God. Eerst dan beantwoordt de Diaconie aan haar bestemming, als zij heenwijst naar den Verlosser der wereld.
Vervolgens toesprak spreker kort de geschiedenis van het instellen der Diaconie. Na de instelling heeft de Diaconie bij de inrichting der kerken in Klein-Azië haar vasteren vorm verkregen. Eén der eerste instellingen was die der onderlinge liefdemaaltijden. Zij, die daarop toezagen, waren de eerste diakenen, wier taak is samen te vatten in het: ik bezoek, ik bevrijd van schuld en druk ; ik kleed en voorzie van woning; ik verzamel aalmoezen en verbind gewonden; ik begraaf.
Na een vluchtig overzicht van de geschiedenis van het Diaconaat, vatte spreker zijn referaat samen :
1. Alle diaconale arbeid moet zijn een arbeiden in gehoorzaamheid aan den Heer der gemeente. Dit voorkomt eiken vorm van zelfvoldaanheid, daar zij, die gedaan hebben al hetgeen hun bevolen is, niet meer zijn dan onnutte dienstknechten;
2. alle diaconale hulp moet in wezen zijn geestelijke hulp, door den Heer der gemeente ons opgelegd. Waar dit geestelijk willen helpen niet meer het Leitmotiv is, en waar de hulp als zoodanig niet wil worden aanvaard, heeft de Diaconie haar recht van toestaan verloren ;
3. door de prediking en door kleine geschriften worde de gemeente aanhoudend er van doordrongen, dat de diaconale hulp een noodige zaak is;
4. de inzameling voor de behoeftigen onzer gemeente ontvange ten volle het karakter van offerdienst;
5. in de ontstellende reeks van brandende sociale vragen en zorgen, beperke de Diaconie zich. Wat men doet, doe men goed ;
6. hoe meer de Diaconie uit eigen beginsel leeft, naar die mate zal zij ook vruchtbaar inwerken en heilzaam zijn voor de vervallen Kerk.
In de discussie werd er op gewezen, dat men moeilijk kan spreken van „onbetaalde rekeningen der Kerk", gezien allerlei Christelijke arbeid. Geklaagd werd over de intellectueelen, die de Kerk aan haar lot overlaten en haar ook nog verwijten doen, wat de voorzitter vergeleek bij een man, die een ander het bloed aftapt en deze daarna verwijt, dat hij zoo bleek ziet.

Groen van Prinsterer en de Gezangen.
Groen van Prinsterer heeft eens een tegenstander van de Gezangen in de Kerk weerlegd met de opmerking dat door het zingen van de Gezangen de heilsfeiten, die van den kansel niet verkondigd werden, zingend door de gemeente tot uiting kwamen. (De Doleantie : dr. J. C. van der Does, tolz. 179).

De Modernen en de belijdenis-vragen volgens Artikel 39 Regiem, op het Godsdienstonderwijs.
De Modernen kunnen natuurlijk niet de belijdenis-vragen van artikel 39 Regiem, op het Godsdienstonderwijs beamen. Het gelooven in en het belijden van een Drleëenig God, met Jezus Christus als „Gods eeniggeboren Zoon" en de Godheid van den Heiligen Geest — staat hun in den weg.
Dr. Bronsveld vertelt van den tijd van 1875, toen de Modernen allerlei uitvluchten bedachten. Hij schrijft in , De Stemmen voor Waarheid en Vrede" : „Een aanhanger van de moderne richting van dien tijd kon deze vragen niet met een volmondig ja beantwoorden, tenzij hij zijn geweten geweld aandeed. Dat voelden de modernen ook wel. Vandaar dat zij trachtten aan de beantwoording der vragen te ontkomen. Zij meenden daartoe gerechtigd te zijn door een artikel van een ander Reglement, dat den predikant veroorloofde te rade te gaan met „de behoeften van zijn gemeente". Zoo worden de vragen, inzonderheid vraag één, gewijzigd (wat toen niet mocht).
In groote gemeenten als Amsterdam was er nóg een ander euvel ingeslopen. De candidaatlidmaten werden „aangenomen", doch op den dag van „de plechtige bevestiging" kwamen zij niet; en hun wegblijven viel door de groote massa niet op. De vragen werden aan allen gedaan en met een gemeenschappelijk ja beantwoord en — al of niet aanwezig — de leden werden in de lidmatenboeken ingeschreven !
In Nijmegen maakte een predikant zich schuldig aan een wijziging der vragen. Maar hij liep tegen de lamp.
Dr. Bronsveld vertelt het aldus :
»Eenig opzien baart het dat de Heer Hooykaas Herderschee, te Nijmegen, voor zes weken is geschorst in de waarneming van zijn predikambt. Hij zelf draagt er toe bij, dat deze zaak de noodige publiciteit erlangt. Het deed mij genoegen, dat het Classicaal Bestuur zich had doen gelden. Het wordt toch waarlijk tijd, dat er in onze Kerk iets gezien worde, dat gelijkt op gezag. De Nijmeegscbe leeraar, wiens geloofsovertuiging met de leer der Gereformeerde Kerk evenveel overeenkomt als zwart met wit en die desalniettemin leeraar blijft, heeft willens en wetens ; heeft, na zulks vooruit aangekondigd te hebben; heeft, gewaarschuwd, maar ondanks dat, ten tweeden male een duidelijk voorschrift der kerkelijke reglementen overtreden. Hij heeft bij een bevestiging van lidmaten, of zooals hij het noemt, bij een inleiding van nieuwe lidmaten in den broederkring, geweigerd de voorgeschreven vragen te doen en gevraagd, of zij Jezus lief hadden. Hij meent daarmee echt geestelijk te handelen, Gode meer gehoorzaam te zijn dan de menschen en zich een martelaar te maken der waarheid. Ik beklaag dezen martelaar niet, maar wel een gemeente, die zulk een man gesteld ziet tot haar herder en leeraar. Ik heb alle achting voor het karakter en de talenten van den heer Herderschee, maar zijn blijven in de Kerk doet op zijn positie een licht vallen, dat ik maar niet een schoon en zuiver licht kan noemen«.

Het geloofsbegrip.
Op de Ouderlingen-Conferentie der Gereformeerde Kerken heeft onlangs prof. dr. K. Schilder, van Kampen, gesproken over : „Het geloofsbegrip". Wij geven van deze lezing een „Kort Verslag" en laten ook van de discussie een en ander volgen.
Er zijn — aldus spr. — menschen, die, sprekende over het geloof, het eigenlijk hebben over de geloovigheid, de geloofservaring. De vraag wat geloof is, mag alleen beantwoord worden op grond van de Heiliger Schrift, als van de geloofservaring. Dat er geloof is in de wereld, als gave Gods, is zelf een stuk geloof en daarom moet afgewezen worden de methode om bij den opbouw van het geloofsbegrip de geloofservaring te hulp te roepen.
Voorts kunnen de kenmerken des geloofs, zooals deze zich voor onze waarneming in den geloovigen mensch laten zien, ook niet dienen bij den opbouw van het geloofsbegrip. Waar — aldus spreker — onder ons. Gereformeerden, nog nooit eenstemmigheid is verkregen over de orde der heilsweldaden en dus ook niet over de plaats van het geloof, tegenover de andere heilsweldaden (b.v. voor of na de bekeering), verontruste men zich niet al te zeer over de discussie, die nog steeds in den kring der Gereformeerden over de kwestie van het geloof en het geloofsbegrip toestaat.
Nu is er den laatsten tijd een moeilijkheid bij gekomen. Al was het gebouw van het geloofsbegrip nog niet voltooid, over den grondslag, het fundament, waren de Gereformeerden het tot nu toe eens. Doch nu wordt, en dat onder den naam van Gereformeerd, deze grondslag ondermijnd door de z.g.n. dialectische theologie, die de orde des heils ontkent en den „geloovende" aanvaard, doch den geloovige verwerpt.
Dit is een felle aanval op den grondslag van hetgeen onder de Gereformeerden onder het geloof wordt verstaan.
Het verschil tusschen hetgeen dat tot nu toe van Gereformeerde zijde geleerd wordt op dit punt, en datgene, wat van de zijde der Barthiaansche theologie wordt aangevoerd, zette spreker verder uiteen. Terwijl de Gereformeerde opvatting was, dat als God in een punt des tijds den mensch geeft dat zakelijke nieuwe leven, dat verder opwassend hem ook geeft het geloof, en God dus komt tot een lijn, waarin Hij werkt, wordt van de zijde der Barthiaansche theologie geleerd en als Gereformeerd of Reformatorisch aangediend, dat het in 't leven van den mensch blijft bij zulk ingrijpen Gods in punten des tijds, doch dat die punten nooit worden tot een lijn.
Spreker betoogde vervolgens, dat de oude Gereformeerde opvatting gehandhaafd en de meening der Barthiaansche theologie afgewezen moet worden.
Volgens spreker is de „geloovende" mensch een fictie zonder den „geloovigen" mensch en ook omgekeerd.
Daarmee is tevens beslist over de kwestie der kenmerken. Er zijn natuurlijk vruchten des geloofs, die echter voor den geloovigen mensch alleen kenmerken des geloofs zijn, wanneer hij, de geloovige, weer geloovend, de geloofsacte volstrekt voor Gods aangezicht.

Abraham Kuenen.
Abraham Kuenen, een van de meest bekende moderne theologen van Nederland, met een Europeesche vermaardheid, was hoogleeraar aan de Leidsche Universiteit.
Aan een artikel van M. A. Beek in Vox Theologie a, interacademiaal theol. tijdschrift, 7de jaargang No. 6, Juli '36 ontleenen we het volgende :
Abraham Kuenen was de zoon van een apotheker te Haarlem en is daar in 1828 geboren. In 1846 werd hij te Leiden als student in de theologie ingeschreven. Door zijn buitengewone gaven was het hem mogelijk vele dingen tegelijk te doen. Naast theologie bestudeerde hij ook de Semietische of Oostersche talen en zoo werd hij onder invloed van Scholten en Juynboll voorbereid voor de merkwaardige rol, die hij spelen zou, juist als Oud-Testamenticus in het opkomend modernisme.
Dit modernisme verscheen aan de horizon, toen Kuenen student werd te Leiden (1846), zes jaar na de befaamde rede van Scholten te Franeker, die door Roessingh als het natuurlijk uitgangspunt van de moderne theologie wordt beschouwd. Er waren toen drie scholen, die de theologie beheerschten, het Oud-Liberalisme, de Groninger school en de orthodoxe theologie van het Reveil.
Modern in den tegenwoordigen zin des woords waren noch Scholten noch Kuenen. In de oudliberale kring hield men nog zoo gaarne vast aan allerlei dierbare opvattingen. Het heeft Kuenen o zooveel moeite gekost de nieuwere dingen te brengen, b.v. aangaande de godsdienst van Israël. Hij kwam bij zijn studie tot resultaten, die hem onaangenaam waren door het nieuwe, maar waarheidsliefde dreef hem om ze te aanvaarden.
Prof. Scholten heeft weten te bewerken, dat Kuenen theoloog bleef en niet zich aan de Semietische talen ging geven (Juynboll). In 1& 51 promoveerde hij, en reeds in 1852 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de theologie. Hij was verplicht om onderwijs te geven in het N.T., maar hij begon, gelijk verwacht werd, daarnevens colleges te geven in het O.T. De Oud-Testamentische studie in Nederland was lang geheel verwaarloosd en het verval van deze studie was beschamend. Van der Palm, noch onderlegd in Habreeuwsch, noch in de critische vragen, gold als de autoriteit!
Kuenen liet zich in met de vragen naar den oorsprong der Oud-Testamentische geschriften èn naar den godsdienst van Israël. Dat zijn de twee voornaamste otojecten van zijn wetenschappelijken arbeid geweest. In 1861—'65 verschenen drie deelen van zijn „Historisch-kritisch onderzoek naar het ontstaan en de verzameling van de boeken des Ouden Verbonds". Zijn voorgangers in deze waren Eichhorn, de Wette, Vatke, Ewald. Het boek van Kuenen klaarde de wetenschappelijke situatie op. Later hebben Eerdmans studiën de hypothesen van Kuenen ondergraven, die nu niet meer aanvaard worden.
Gegrond op de nieuwe vrijzinnige inzichten verscheen in 1869—'70 Kuenen's tweede standdaardwerk: De godsdienst van Israël. Het is analytisch opgebouwd. Het begint met de beschrijving van de overtuigingen der profeten uit de 8ste eeuw, beschrijft van hieruit de tijd daarvoor en gaat dan weer terug naar historische tijd, eindigend met een uitblik in de ontwikkeling van het Jodendom na de verwoesting van Jeruzalem.
Veel van dit alles is verouderd. Zij die Eerdman's „Godsdienst van Israël" kennen, weten hoezeer de inzichten van de Leidsche school gewijzigd zijn.
In 1891 is Kuenen overleden.

Erasmus als religieuse persoonlijkheid.
Bij de Erasmus-herdenking te Rotterdam heeft prof. Koehler, van Heidelberg, gesproken over Erasmus als religieuse persoonlijkheid. Hoe vèr Erasmus afstaat van hetgeen de Heidelberger Catechismus leert, voelen we dadelijk, als we 't woord van prof. Koehler .beluisteren :
»Onder zijn tijdgenooten en nog tot in onzen tijd, wekt de houding van Erasmus ten opzichte van den godsdienst meestal slechts wantrouwen en ergernis. Zijn levensbeschouwing, positief genomen, kan als volgt worden geschetst: De naam van zijn geloof is de „philosophie van Christus". In deze levenshouding vormt het aesthetische een belangrijke zijde : schoonheid van vorm, fijnheid van geest, zuiverheid van uitdrukking, kortom stijl en harmonie niet alleen in de taal, maar ook in de levenswijze. Zoo heeft Erasmus zijn opvatting der „philosophie van Christus" reeds herhaaldelijk gegrondvest op het menschelijke, de humanitas. De leer van Christus ziet hij vooral in den geest van de Bergrede ; eenvoud en zuiverheid zijn haar eerste geboden. Erasmus' ideaal is een Christendom, dat door wetenschap gelouterd is om tot den zuiveren oorsprong van volmaakte menschelijkheid terug te keeren.
De geest zoekt de zuivere wijsheid te brengen aan ieder mensch naar zijn verstand en zijn ontwikkeling. Zoo predikte Christus Zelf voor arme visschers. Tolerantie en het toelaten van eenig verschil is dan ook in den geest van Christus,
Niet met geweld, maar met geleidelijke verhooging van kennis en beschaving kan men het menschdom opvoeren tot de zuiverheid van Christus. Erasmus is niet alleen de prediker van deze leer, hij zelf leeft daarnaar ; zijn „philosophie van Christus" eindigt in het mystieke gevoel van de zuiverste eenvoudigheid*.
Is het nu wonder, als men zegt en blijft zeggen, dat het geloof van Erasmus een ander geloof was dan van Luther, Calvijn en de andere Hervormers ?

Bij onze Oosterburen.
Wat leven we toch in ons land onder Oranje nog gelukkig. Daarvan zal vooral het christelijk deel onzer bevolking zijn doordrongen. Wij mogen, in tegenstelling met onze oosterburen, vrij spreken en over alles ons oordeel zeggen. Dat durft men in Duitschland niet, omdat men niemand vertrouwen kan. Wij mogen zelf over de opvoeding onzer kinderen beslissen ; in Duitschland mogen de ouders dat niet. Het „Hbld." bevatte volgend bericht:
De Duitsche Minister van Onderwijs dr. B. Rust, heeft een besluit uitgevaardigd, dat er geen nieuwe leerlingen, d.w.z. leerlingen die in dit jaar den leerplichtigen leeftijd bereiken, in de laagste klassen der bijzondere lagere scholen opgenomen mogen worden. In dit besluit verklaart hij o.m., dat van elk gezond Duitsch kind, dat den schoolplichtigen leeftijd heeft, geëischt moet worden, dat het de openbare volksschool bezoekt. Deze dient voor alle kinderen de plaats te zijn, waar zij gedurende hun eerste schooljaren de nationaalsocialistische opvoeding krijgen. Het instandhouden van particuliere scholen is daarentegen, naar zijn meening, in tegenspraak met de nationaal-socialistische opvoedingsprincipes.
Dat is de toestand onder nationaal-socialistisch bewind.
Dat is omkeeren van Gods orde. Dat is revolutie.
Laat ons de groote zegeningen van ons vrij christelijk onderwijs tellen en God er voor danken. Maar nog meer in , Zijn kracht gewaakt voor de door God den ouders toevertrouwde taak der opvoeding, en gestreden voor onze scholen met den Bijbel. (Uit: De Vuurtoren).

De Wereld-Zondagsschool-conferentie te Oslo.
Het Congres telde 2500 afgevaardigden uit 47 verschillende volkeren en behoorende tot 70 verschillende kerkgroepen. Uit de rapporten bleek, dat het Zondagsschoolwerk in Europa 8.650.000 kinderen op 107.765 Zondagsscholen omvat; in Noord-Amerika 20.627.000 kinderen op 185.383 scholen; in Azië 1719.000'kinderen, in Afrika 1.000.000 kinderen, in Zuid-Amerika 426.000 kinderen. Noord-Amerika is in dit opzicht dus verreweg het sterkst vertegenwoordigd.
Op deze Wereld-conferentie was ook aanwezig de bekende Japansche prediker Kagawa. Hij heeft er voor een stampvolle zaal gesproken over de Zondagsschool in Japan.
We laten iets uit zijn rede hier volgen :
Wat Kagawa te zeggen had.
In Japan is 60% van de gedoopten gewonnen door de Zondagsschool en in de Zondagsschool ligt daarom de toekomst van Japan. Men doet zijn best om meer Zondagsscholen te openen. Vroeger heeft Kagawa in de achterbuurten — slums — overal de volwassenen trachten te bereiken ; nu richt hij zich in de eerste plaats tot de kinderen. Door de kinderen wordt de Kerk uitgebreid. Vijf gronden zijn er, die het wenscheiijk maken onder kinderen te evangeliseeren (dat is in dit geval: zending te drijven) : 1. De kinderen hebben Christus noodig; 2. de kinderen zijn de toekomstige leidslieden; 3. kinderen zijn de beste evangelisten; 4. kinderen hebben nog geen functie, die hen belet Christen te worden ; 5. kinderen kunnen reeds jong tot bekeering komen.
Met de Zondagsschool in Japan gaat het echter niet vooruit. In de laatste jaren hebben de Zondagsscholen onder invloed van het militairisme niet minder dan 25.000 leerlingen verloren. Men acht het Christendom te internationaal in Japan. Een reden te meer, om vooral onder de kinderen te evangeliseeren. Inderdaad heeft thans bij het Zendingswerk de Zondagsschool de leiding. Maar ook moet de Zondagsschool haar taak goed verrichten. Ze moet het hart trachten te treffen. Ze moet goed onderwijs geven en richting schenken aan het leven. De Zondagsschool moet nieuwe leerboekjes (textbooks) hebben. Bepaald zulke, die ; aandringen op het oefenen van Christelijke gemeenschap, die een nieuwe vertolking geven van de natuur, waaraan de Bijbel zulke groote aandacht wijdt, en zulke, die aandringen op het voeren van Christelijke politiek.
Dit laatste punt werd door Kagawa wat breeder uitgewerkt. Hij ging daarbij uit van de gedachte, dat, als Japan ook in oorlog mocht kolden met een Christelijken Staat, dat de ondergang zal beteekenen van het Christendom in Japan.
Zoo zal met een goede Zondagsschool veel te bereiken zijn.

Rondblik buiten de Grenzen
Vorige week Donderdagavond werd vrijwel de geheele beschaafde wereld opgeschrikt door de tijding dat op den Engelschen koning een moordaanslag was gepleegd.
King Edward had dien middag in het Hydepark te Londen nieuwe vaandels aan zijn garde uitgereikt, en bij het passeeren van den Koninklijken stoet kwam plotseling, vlak achter het paard van den Koning, een revolver op het asfalt terecht. De vorst, die het incident opmerkte, reed rustig door, zonder den draf van z'n paard te versnellen. Een armzalige, kreupele man — Jerome Benigan is zijn naam —, werd door de politie aangehouden, en niet lang daarna telegrafeerden de nieuws-agentschappen over heel de wereld het bericht, dat een aanslag op den Engelschen Koning mislukt was.
Meerdere staatshoofden zonden Koning Edward telegrammen van gelukwensch.
Het schijnt dat we hier te doen hebben met de onberedeneerde daad van een uit 't evenwicht geslagen werklooze. Toen de dader door de politie gehoord werd, verklaarde hij niet de bedoeling te hebben gehad om te schieten. Hij had slechts willen protesteeren tegen de doodstraf. Op een brief aan minister John Simon gericht, had hij geen antwoord ontvangen !
Het eenvoudige voorval in het Hyde-park, dat gelukkig geen ernstige gevolgen had, vestigt er opnieuw de aandacht op, aan welke bijzondere gevaren het leven van een vorst bloot staat. Het wordt almeer „gewoonte" om in den politieken strijd van het vuurwapen gebruik te maken. En dit in elk opzicht verfoeilijke voorbeeld spreekt meestal sterk tot warhoofdige elementen als deze Benigan er een schijnt te zijn.
Dat een werkelijke of schijnbare moord-aanslag op het Engelsche Staatshoofd tot ver buiten het Britsche Rijk meer dan anders belangstelling opwekt is te begrijpen. Engeland hééft reeds zooveel moeilijkheden te overwinnen in dezen tijd. Er wordt aan zijn invloedrijke positie op meerdere plaatsen geknabbeld. Jarenlang reeds werd de EUropeesche politiek voor een belangrijk deel door Londen beheerscht. Maar het schijnt, dat men daar nu het spoor min of meer bijster is. Althans : of men niet meer bij machte is om de teugels strak in handen te 'houden, 't 'Droeve verloop van de Abessijnsche kwestie heeft het aanzien van Engeland een gevoeligen knauw gegeven, terwijl ook het eigenmachtig optreden van Duitschland weinig geschikt is om het vertrouwen in Engeland, als de beheerschende factor in de Europeesche politiek, te herstellen.
En de voorbereiding van de zjg. Locarno-conferentie is ook al niet verloopen zooals Engeland het graag had gewild. Er zou een samenspreking plaats hebben tusschen Groot-Brittannië, Frankrijk, België en Italië. Deze mogendheden zouden dan overleggen over verdere besprekingen, waarbij dan ook Duitschland betrokken zou worden. Er moest toch weer een betere verhouding tusschen de volken komen In Geneve was men „scherp" tegen Italië opgetreden, maar ja : men kan toch niet boos blijven ! En Mussolini bleek dan ook tot samenwerking bereid. Alleen maar, hij zocht die met Berlijn en niet met Londen. Als Duitschland niet aanstonds uitgenoodigd werd, kwam Italië ook niet ter conferentie. En nu zullen Engeland, Frankrijk en België waarschijnlijk met z'n drietjes een conferentie gaan houden. Maar een Locarno-conferentie zal dat niet heeten. Want dan zou Duitschland zich mogelijk gepasseerd gevoelen. En men heeft er, begrijpelijk, geen behoefte aan om de verhoudingen nog scherper te maken dan ze reeds zijn.
Reeds eenige weken werd in de dagbladen geschreven over de conferentie te Montreux : de Dardanellen-conferentie. Het zou teveel plaatsruimte hebben gevraagd, als we van alle ups en downs welke, als gewoonlijk op internationale conferenties, bij deze samenspreking vielen waar te nemen melding hadden gemaakt. Maar nu er vrijwel overeenstemming is (bereikt moeten we dit punt toch nog even memoreeren. De gevoerde besprekingen betroffen de z.g. Dardanellenconventie, welke in 1923 te Lausanne werd gesloten. Hierbij werd een regeling getroffen omtrent de Dardanellen : de veel omstreden toegangsweg naar de Zwarte Zee. Eten door verschillende landen gegarandeerd statuut waarborgde niet alleen de vrijheid van scheepvaart, maar ook een algeheele ontwapening in dezen doorgang. Nu de internationale situatie echter ook voor Turkije steeds ernstiger wordt, heeft het op behoorlijke wijze verzocht de souvereiniteit over deze strategisch zoo belangrijke zee-engte terug te krijgen, waarbij het zich bij voorbaat verplichtte tot het toestaan van een vrije doorvaart voor het handelsverkeer en een strikt beperkte doorgang voor niet in de Zwarte Zee thuis behoorende mogendheden. Een blik op de kaart is voldoende om duidelijk te maken dat ook vooral Rusland bij deze kwestie belang had. Er ontstond tijdens de onderhandelingen dan ook ernstig verschil van meening tusschen de Sovjetunie en Engeland. Engeland wilde Rusland alleen doorgang verleenen als het in de Middellandsche Zee hulp moest verleenen krachtens een Volkenbondspact. Uit regionale pacten - onderhands afgesloten verdragen - zou echter geen recht op doorgang ontleend kunnen worden. Een oplossing schijnt nu gevonden te zijn door Turkije het recht te verleenen om ook doorgang te verleenen, indien zulks voor de naleving van bijstands-verdragen, waarbij Turkije zélf betrokken is, noodig mocht zijn.
Men begrijpt, dat deze bepaling Turkije tot een begeerenswaardig bondgenoot heeft gemaakt. Of de nieuwe bepaling echter voor Italië erg gunstig genoemd kan worden? En voor Duitschland?
Hoewel Italië tot de garandeerende landen van 't Dardanellen-accoord behoorde, wenschte Mussolini niet aan de besprekingen te Montreux deel te nemen. Toen waren de sancties namelijk nog niet opgeheven. Het is de vraag, of deze houding voor Italië voordeelig is geweest.
Hoewel de rebellie in Spanje deze week het onderwerp van den dag was, zullen we er thans kort over zijn. Ondanks kolommen vol nieuws uit Spanje, is het nog niet erg duidelijk wat daar precies gaande is.
De onlusten waarop nu gedoeld wordt — „onrust" heerscht er al vele maanden lang — zijn begonnen, toen vorige week de monarchistische leider Calvo Sotelo op beestachtige wijze werd vermoord. Politie-mannen maakten misbruik van hun uniformen door Sotelo buiten den huiselijken kring te lokken, om hem toen met een schot in den rug om het leven te brengen. Dit was het teeken voor anti-regeeringsgezinde elementen een waren burgeroorlog te ontketenen. Deze begon in Spaansch Marokko, onder leiding van generaal Franco, gouverneur van de Canarische eilanden. En al spoedig sloegen de onlusten naar Spanje zelf over. Binnen één etmaal moest de Spaansche regeering driemaal van hoofd verwisselen. De toestand schijnt aldus te zijn, dat monarchisten, militairen en fascisten strijd voeren tegen de sterk rood-getinte regeering. En deze laatste zoekt daarbij kracht onder de haar welgezinde arbeidersbevolking, die van wapens wordt voorzien om tegen de rebelleerende soldaten en anderen op te treden.
En Moskou schijnt de lachende derde te zijn

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERK, SCHOOL, VEREENIGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 1936

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's