MANKE MURK
EEN VERHAAL UIT HET FRIESCHE VOLKSLEVEN
Met toestemming uitgrever J. H. Kok te Kampen
Even werd het stil. De versch gedolven grafheuvel van Elske lag zóó vlak bij. Mede aan deze herinnering was het te danken, dat men de meisjes zonder iets meer te zeggen naar binnen liet gaan.
Vooral voor Pleuntje, die daar in dubbelen zin nog voor den ingang stond, was dit plotseling zwijgen van de dorpsjeugd een geluk, omdat hier zooveel had kunnen worden bedorven. Met een ietwat verlegen blik keken beiden in het ruime kerkgebouw rond, waar nog weinig plaatsen waren ingenomen. De achterste rijen stoelen waren vrij, had de hulpkoster gezegd, en daar gingen zij naast elkaar zitten. Eerbiedig vouwde Dirkje de handen in den schoot voor een stil gebed, en werktuigelijk deed Pleuntje nu hetzelfde, omdat dit zeker zoo hoorde. En wéér kwam zacht over haar lippen : „Onze Vader, die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wille geschiedde op aarde, gelijk die volbracht wordt in de hemelen”
Eene lichte beweging zei haar, dat Dirkje klaar was, en zij dus ook de oogen weer openen kon. Wat was het mooi in de kerk. Zoo echt ouderwetsch. Alles eikenhout, met sneeuwwitte muren en plafond. En dan die zware, koperen lichtkronen, die blonken alsof zij van goud waren. En dan die mooie preekstoel met uitgesneden beelden in de paneelen. Pleuntje kon vanaf haar zitplaats duidelijk een vrouw zien afgebeeld met een kind aan haar hand en een kleintje op den arm. Zeker een moeder met haar kroost. Zou het beteekenen, dat de kinderen hier ook hooren, evenals de ouders ? En dat orgel, daar ginds ! Welk een hoogte. Wat zouden die zilveren buizen beteekenen, die daar alle trapsgewijze naast elkander stonden ? En daarboven waren engelen met groote witte vleugelen en een gouden bazuin aan den mond. En in 't midden zat iemand met een kroon op het hoofd en een ander speeltuig in de handen.
Plots begon het orgel te spelen.
Dat deden toch die beelden daar boven niet ? Maar wie dan ? Pleuntje zag niemand. Even schrok zij.
En langzamerhand verschenen méér menschen, meest vrouwen en meisjes, en vulden de groote, wijde ruimte. Daar kwam zoowaar een vrouw met een klein kind op den arm naar binnen, om achter den preekstoel door een deur te verdwijnen, 't Was Jurgens Griet, die uit bakeren ging en ten teeken van waardigheid hier verscheen met een grooten, witten boezelaar over haar zwarte japon. Daar ging er nóg een, en nóg een, die Pleuntje niet kende, omdat zij maar weinig omgang met de dorpsgenooten had, doch zij allen schenen voor hetzelfde doel te komen. „'t Is doopen, " fluisterde Dlrkje, en zocht achter in haar kerkboekje bij voorbaat het Formulier op.Doopen. Ook dat was voor Pleuntje iets geheel nieuw. Zij was ook gedoopt. Haar moeder had het haar wel eens verteld, toen zij nog een kind was, maar waarom en waartoe wist zij niet. Misschien, dat zij dit nü wel gewaar werd. Zij had geen spijt te zijn gegaan.
Daar kwam Murk. Nog even zag zij hoe eerbiedig hij zijn pet afnam bij het binnenkomen. Toen durfde zij niét meer te kijken uit vrees, dat anderen dit zouden merken. Zij was immers niet gekomen om hém, maar voor iets heel anders en veel hoogers. Of hij haar ook opmerkte ? Liever had zij, dat hij van haar aanwezigheid onkundig bleef.
Plotseling zweeg het orgel en trad de voorlezer voor het bordje. Als voorzang gaf hij op Psalm 84 vers 1 en nadat dit door hem was voorgelezen, viel het orgel weer in en weldra zongen allen :
Hoe lieflijk hoe vol heilgenot, o Heer, der legerscharen God, Zijn mij Uw huis-en tempelzangen.
Wat klonk dat plechtig. Zacht zong Pleuntje mee als geleid van Dirkje, die uit volle borst met een klankvolle stem dit lied der eeuwen mede aanhief. Daar verscheen de dominé op den kansel. Wat kwam zijn grijze haar bij dat zwarte kleed met die witte bef scherp uit, en welk een deftige verschijning. Alles was hier deftig, al ging het dan ook met eenvoud gepaard.
Nu volgde een kort gebed, waarop de dominé sprak : „Laat ons allereerst overgaan tot het bedienen van den heiligen Doop aan de kleine kinderen der geloovigen.”
Weer nam Dirkje haar kerkboek en liet Pleuntje mede zien naar wat daar geschreven stond en door den prediker werd voorgelezen.
„De hoofdsom van de leer des heiligen Doops is in deze drie stukken begrepen :
Eerstelijk, dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren, en daarom kinderen des toorns zijn, zoodat wij in het rijk van God niet mogen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden. Dit leert ons de ondergang en toe sprenging met het water, waardoor ons de on reinheid onzer zielen wordt aangewezen, opdat wij vermaand worden een mishagen aan ons zelven te hebben, ons voor God te verootmoedigen en onze reinigmaking en zaligheid buiten ons zelven te zoeken.
Ten tweede betuigt en verzegelt ons de heilige Doop de afwassching der zonden door Jezus Christus”
Met klimmende aandacht luisterde Pleuntje naar dit overschoone stuk belijdenis der Christelijke Kerk door alle tijden als uit het hart gegrepen. Neen, zij begreep dat alles lang niet, maar toch sprak het tot haar. 't Was geheiligde taal, die in haar binnenste weerklank vond.
En toen volgde het hoogtepunt. De nabij den preekstoel gezeten ouders moesten opstaan, terwijl de bakers met de kleine kindertjes binnen kwamen en deze de moeders in de armen legden. En weer klonk het van den kansel:
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1937
De Waarheidsvriend | 18 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 januari 1937
De Waarheidsvriend | 18 Pagina's