UIT DE HISTORIE
Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten.
De belofte is door de Wet niet krachteloos gemaakt. Vers 15—18. (I).
Hoofdstuk III.
Broeders, ik spreek naar den rnensch : zelfs eens menschen verbond, dat bevestigd is, doet niemand te niet, of niemand doet daartoe. Vers 15.
Na de hoofdzaken te hebben besproken, komt Paulus tot een nieuw betoog, hetwelk ontleend is aan een menschelijke overeenkomst. Deze vergelijking schijnt wel wat zwak te zijn, om er, gelijk de apostel wil, dingen van groote beteekenis mede te willen bevestigen. Want het is nu eenmaal beter, dat men menschelijke zaken met Goddelijke argumenten kracht bijzet, dan dat men Goddelijke aangelegenheden met, menschelijke voorbeelden zoekt te staven.
Cicero zegt dan ook over Homerus: het menschelijke draagt hij over op de goden ; ik voor mij zie liever, dat men het Goddelijke overdraagt op de menschen.
Inderdaad is het waar, dat wij zwak staan, wanneer vanuit het menschelijke conclusies getrokken, worden met opzicht tot het Goddelijke.
Ge hebt meermalen van mij gehoord, dat ook de zaken van politieken en huishoudelijken aard van Goddelijken aard zijn, omdat God ze ingesteld heeft en ze ook onderhoudt, evenals de zon, de maan en andere creaturen.
Ontleenen wij dus iets aan hetgeen God ingesteld of verordend heeft, dan is dat wel degelijk geoorloofd en van kracht.
De profeten bijvoorbeeld hebben zeer dikwijls beelden gebruikt, welke ontleend waren aan schepselen. Christus hebben zij een Zon, de Kerk de maan, en de leeraren sterren genoemd. Zoo zijn er door de profeten nog ontelbaar vele andere gelijkenissen gebezigd, welke zij ontleenden aan boomen, doornen, bloemen en vruchten. Het Nieuwe Testament is van dergelijke voorbeelden vol.
Wanneer er dus sprake is van een Goddelijke werking met betrekking tot eenig schepsel, dan mag en kan men daaruit wel degelijk een conclusie trekken ten aanzien van Goddelijke zaken.
In Mattheüs 7 vers 11 zegt Christus : „Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden".
Vanuit menschelijke overwegingen besluit Christus hier tot Goddelijke.
Het is een Goddelijke ordinantie, dat vaders aan hun kinderen goede gaven geven. Wanneer men een en ander dus wil gebruiken om er iets Goddelijks mede te bevestigen, dan is dat geoorloofd. Zou men echter gebruik maken van een menschelijke verdorven neiging, dan zou dat verkeerd en waardeloos wezen.
Ik zeg deze dingen hierom, opdat niemand kome met de spitsvondige redeneering, dat het betrekken van menschelijke aangelegenheden op Goddelijke geen waarde zou hebben. Wanneer wij vanuit iets menschelijks een toespeling maken op iets Goddelijks, dan heeft dat wel degelijk beteekenis, mits wij een dergelijke vergelijking kunnen fundeeren op iets wat God zelf ingesteld heeft. En in de onderhavige kwestie is zulks het geval.
De burgerlijke wetgeving toch, welke een instelling Gods is, kent de bepaling, dat men een menschelijk testament niet krachteloos mag maken; zoolang de Testamentmaker nog leeft, heeft het Testament nog geen kracht. Wijl het nog geen bevestiging verkregen heeft, doch zoodra de Testamentmaker overleden is, mag men aan het Testament niets meer veranderen. De wetten bepalen dan ook, dat iemands laatste wil heilig moet gehouden worden.
We hebben hier te doen met een gewoonte, welke onder menschen rein gehouden en ongerept gehandhaafd wordt.
Vanuit dit menschelijk gebruik bouwt Paulus zijn betoog op.
Hoe komt het, zoo merkt de apostel op, dat men wel menschen, en niet God gehoorzaamt ? Politieke en burgerlijke inzettingen worden strikt in acht genomen. Niets wordt daaraan toegevoegd ; men doet er ook niets af ; kortom, men verandert er niets aan. Daarentegen wil men wèl Gods belofte omtrent een eeuwigen zegen veranderen, terwijl de geheele wereld deze belofte aangaande hemelsche en eeuwige dingen niet alleen met groote dankbaarheid en met open armen moest aanvaarden, maar ook behoorde te aanbidden.
Paulus maakt hier gebruik van menschelijke voorbeelden en wetten, om de menschen te overtuigen.
Daarom zegt hij : Ik spreek naar den mensch, dat wil zeggen: ik wil u een menschelijk voorbeeld geven. Bij testamenten en dergelijke wordt uitgevoerd en in acht genomen, wat bepaald, is. Er wordt niets af of toe gedaan. Voor de rechtsgeleerden geldt iemands laatste wil als een wet, en serieuze menschen zijn in de afwikkeling van iemands uiterste wilsbeschikking zeer plichtsgetrouw en nauwgezet.
Wanneer nu, zoo zeg ik, het Testament van een mensch zoo trouw wordt behartigd, zoodat er niets af of toe gedaan wordt — moet dan niet met veel grooter trouw het Testament Gods in acht genomen worden, hetwelk Hij Abraham en zijn zaad beloofd en geschonken heeft?
Toen Christus stierf, werd het Testament, dat Hij gemaakt had, bevestigd; en nat Zijn dood werd het geopend, dat wil zeggen : de aan Abraham beloofde zegen is onder alle volkeren der aarde gepredikt. En dit is de wil geweest van den Goddelijken Testamentmaker, en door den dood van Christus is deze beschikking bevestigd en bekrachtigd.
Niemand mag aan Christus' Testament ook maar iets veranderen, gelijk de leeraars der Wet, die er menschelijke inzettingen op nahouden, inderdaad doen.
Zij toch redeneeren aldus : wanneer ge u niet laat besnijden ; wanneer ge de Wet niet houdt; en wanneer ge niet zelf werkt, dan kunt ge niet zalig worden.
Zulks is echter niet in overeenstemming met Gods uiterste wilsbeschikking of Tesstament. Want de Heere heeft niet tot Abraham gezegd: wanneer ge dit doet, of dat, dan zult ge gezegend worden. Evenmin zei God: alleen zij, die besneden zijn en de Wet betrachten, krijgen den zegen; doch zonder meer : in U zullen alle volken des aardrijks gezegend worden.
Het is als wilde Hij zeggen : uit louter barmhartigheid beloof ik u Christus, die uit uw zaad voortkomen zal. Hij zal alle volken, die gedrukt worden door zonde en dood, doen doelen in den zegen, dien Hij schenkt. Alle volken zal Hij van den eeuwigen vloek, welke op hen rust, bevrijden, diegenen namelijk, welke in het geloof de belofte aannemen, dat in uw zaad zij gezegend kunnen worden.
Daarom zijn, gelijk eens de valsche apostelen waren, de papisten en alle werkers van eigen gerechtigheid, welke wij heden ten dage kenmen, niet anders dan, verkrachters van het Testament Gods, welken zij niet vreezen, hoewel Hij een verterend vuur is (aan menschelijke Testamenten kunnen zij niet komen, omdat zij hierin verhinderd worden door het recht).
Het ligt in den aard van alle huichelaars, om menschelijke inzettingen nauwgezet te ontzien. Hetgeen Godes is, verachten en kwetsen zij echter.
De onbezonnen verachters van het Testament Gods zullen evenwel te zijner tijd een schrikkelijk oordeel moeten ondergaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1941
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1941
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's