De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

8 minuten leestijd

De Heere nu beschikte eenen grooten visch om Jona in te slokken en Jona was in het ingewand van den visch drie dagen en drie nachten. Jona 1:17.

Iedere lezer van onze krant zal, naar mij dunkt wel op de hoogte zijn met de inhoud van het eerste hoofdstuk van Jona's profetieën. Jona had van den Heere de opdracht gekregen te'gaan naar de groote stad Ninevé, die groot was in ongerechtigheid, om tegen haar te prediken. Hij is aan Ihiet bevel des Heeren ongehoorzaam geweest. Hij moet gaan naar het Oosten doch trekt naar het Westen. De Heere weet den voortvluchtige echter wel te arresteeren. Het gaat stormen op zee en het schip, waarin Jona zich bevindt, waarin hij zelfs rustig ligt te slapen,
dreigt met man en muis te vergaan. De opperschipper bevreesd vanwege het groote gevaar maakt den vreemdeling wakker : „Wat is u gij hardslapende ?" Het scheepsvolk werpt het lot en 't is de Heere zelf, die hem door dit lot aanwijst als de schuldige, Jona is nog niet waar hij zijn moet en toch is de Heere bezig hem af
te trekken van den hoogen troon waarop hij heeft gezeteld, want hoort, hij belijdt tegenover het scheepsvolk, dat hij de oorzaak is van het leed, dat hun overkomt en hij biedt zich als offer aan, „Neemt mij op en werpt mij in zee".
Eerst trachten de heidenen, die dus nog eerbied voor het leven van een mensch blijken te hebben, door roeien aan land te komen, als zij zien dat dat niet gaat nemen zij Jona en werpen zij hem in de zee.
Ongetwijfeld hebben zij hem wel een oogenblik nagestaard, toen hij in de golven verdween en in hun hart heeft de gedachte geleefd : „Deze man is een kind des doods". Dat was echter niet de waarheid, want die man, dien zij in de zee
hadden geworpen, lag voor rekening van een God bij Wien uitkomsten zijn tegen den dood.
De Heere, die alles in Zijn, handen heeft zorgde er voor, dat Zijn kind Jona de verderving niet zoude zien. Hij leidde het zoo, dat Jona werd ingeslokt door een grooten visch en hij was in het ingewand van den visch drie dagen en drie
nachten.
Er is een oude plaat, die ons een zeer eigenaardige beschouwing biedt over hetgeen Jona is overkomen. Gij ziet, dat het scheepsvolk Jona heeft losgelaten, maar hij heeft het water nog niet bereikt of de groote visch slokt hem in. Dat
is niet met de waarheid in overeenstemming. In het tweede hoofdstuk hoort gij den Godsman getuigen : „De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij ; het wier was aan mijn hoofd gebonden (2 : 5). Hij is
dus gezonken tot in de diepten der zee en kwam op den bodem terecht. Niets anders scheen hem te wachten dan verderf en ondergang en Jona
'heeft in dien ondergang de slaande hand zijns
Gods aanschouwd. Het was recht als de Heere hem voor eeuwig ging verwerpen. Hij had het recht Gods geschonden en nu komt hij, de hooge trotsche man, op de plaats waar al Gods volk, door de werking des Heiliigen Geestes komt, hij wordt het met het vonnis eens. Zijn leven raakt het verderf en juist dan als hij denkt weg te zinken in de diepten van de hel komt er verademing
Wat het is weet Jona niet, maar hij gevoelt dat hij door een monster verzwolgen wordt.
Zijn einde is nabij, . . . . . . .  maar neen, Jona, gij zult niet sterven, maar leven en de werken des Heeren vertellen. De groote God, die over alles te gebieden heeft zorgt er voor, dat hij ongedeerd door de muil van het monster heenkomt en in
het ingewand van den visch, waar het wel zeer benauwd moet zijn geweest, was hij toch veilig.
Hij was er als in Gods safe.
Ziet dat alles wat Jona den profeet is overkomen was een teeken, een teeken, dat ons het Borgtochtelijk lijden van den Heere Jezus predikt.
De Heere Jezus Zelf heeft het eenmaal gezegd : „Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvisch alzoo zal de Zoon des menschen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde (Matth. 12 : 40).
Het is echter noodig, dat het ons steeds voor den geest staat wat de Heere Jezus ook in dat twaalfde hoofdstuk van het Evangelie van Mattheüs heeft gezegd : „En zie, meer dan Jona is hier".
Jona heeft geleden om eigen zonde. Hij wilde dat niet doen, wat de Heere hem had opgedragen. Bij den Heere Jezus is van zonde geen sprake.
Hij heeft zonde gekend noch gedaan. Hij heeft echter de zonde van Zijn volk op zich genomen.
Hij heeft die zonde op zich doen aanloopen. Hij is zoozeer met de zonde van zijn volk één geworden, dat de Apostel uit naam van heel de Kerk komt betuigen dat Hij zonde gemaakt is voor ons. En dan, o wonder van ontferming, gaat Hij met die zonde beladen de wateren van Gods oordeel in. Tot in de diepste diepten daalt Hij
af. Zelfs in de krochten der hel komt Hij om daar Gods toorn te dragen. Ja, zooals Jona drie dagen en drie nachten heeft verkeerd in de buik van den visch heeft de Zoon, des menschen drie dagen en drie nachten verkeerd in het hart der aarde. Toen Hij in het graf lag had Hij nog geen rust. Een slaapstede, een doorgang naar het eeuwige leven is het graf voor al Gods, kinderen. De Borg heeft in het graf den vloek des Heeren Heeren gevonden. Hij verkeerde daar nog onder den toorn des Heeren en die toorn rustte in volle verschrikking op Hem zoolang totdat
aan de gerechtigheid des Heeren volkomen was betaald, totdat het recht Gods niets meer te vorderen had. Wat Jona toen hij in 't ingewand van den visch was heeft gekermd is in het lijden en sterven van den Borg volkomen waarheid gebleken: „Al Uwe baren en Uwe golven gingen over mij henen". Geen straf of zij is door den
Borg getorst, geen vloek of hij is door Hem gedragen.
Maar nu is er dan ook verzoening. Een volkomen verlossing. De steenen van Gods ellendigen zijn gansch sierlijk gelegd en hoort de Schrift juicht: „Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn." Hij heeft den vloek gedragen en Zijn volk gaat voor eeuwig vrijuit. Het is nu maar de groote vraag,
waarde lezer, of gij tot dat volk behoort. Ach de dagen waarin wij leven zijn boos. Men zegt, dat er in het kerkelijk leven zulk een rijke opbloei te bespeuren valt. De kerk zal heel de wereld voor zich winnen, maar ik vrees dat die man gelijk had, die een dezer dagen schreef, dat een hongerlijder dan het dikst is als hij 't dichtst nabij
zijn einde is. Men roept hard, men maakt groote plannen, maar de ontbinding gaat door en de geestelijke ontbinding onzer dagen blijkt wel zeer sterk uit de lichtvaardige wijze waarop men zich voor de eeuwigheid tevreden stelt, Jezus heeft
het alles volbracht, wij geloovem dat en alles is in orde. Inderdaad wie in den Zoon gelooft heeft het eeuwige leven. Maar wat in onze dagen als geloof wordt aangeprezen, is surrogaat. Het is geen vrucht van het werk des Heiligen Geestes.
Om getroost te leven en zalig te sterven, tobt gij zieke, gij oude van dagen, jonge man of vrouw, noodig het ware geloof der kinderen Gods, en ziet, wie daarin deelt, leert iets kennen van hetgeen ook door Jona is doorleefd. Hij gaat de diepte in. Hij wordt van het schip van zijn deugden en werken, van zijn gerechtigheid
en verdienste, geworpen in de zee van Gods toorn en gramschap. Hij leert de grootheid van zijn zonde en de ernst van zijn ongerechtigheid kennen. Alles, wat hij vroeger waande te zijn, ontzinkt hem en hij wordt het voorwerp van
Gods toorn. Maar ziet, juist in het, oogenblik, dat hij dacht voor eeuwig om te komen, geeft de Heere hem verademing. Het was voor Jona in de eerste plaats verschrikking, toen hij in het in gewand van den grooten visch terecht kwam,
maar toch óok verkwikking.

Hij zag, dat de Heere in zijn dood nog geen lust had, dat het nog kon, dat zulk een gered werd. Ziet, dat ervaart die ziel, die onder het recht Gods verloren gaat. De Heere troost haar en doet haar verstaan, dat het bloed van Jezus Christus reinigt
van alle zonden, en als de drie dagen en nachten van Zijn gramschap voorbij zijn, doet Hij haar liet volle licht opgaan en mag zij wandelen in het schijnsel van de Zon der Gerechtigheid.
Dat wil de Heere ook u schenken. Vraag daarom of het Hem mocht behagen door den Geest dat wonder in u te werken, dat nog grooter en onbegrijpelijker is dan het verblijf van Jona in den visch. Zonder dat wonder gaat gij voor eeuwig
ten onder. Als dat wonder u te beurt valt, zal Hij, de God der wonderen, u van het eene wonder naar het andere leiden, en als gij Zijn raad op aarde hebt uitgediend, gaat gij in tot het Wonderland boven in den hemel, waar Hij, Wiens naam Wonderlijk is, eeuwig Zijn volk zal verblijden. Op weg naar dat land weten zij zichzelf
slechts aan te klagen, maar geven zij Hem de eer, ook in hun lied :
Looft den HEER', die wond'ren werkt ;
Israël Zijn volk versterkt : 
Hem, die Jacobs heilig kroost
Zeeg'nen zal met vreed' en troost.

(Benschop)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's