De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

TROON EN BOOG

11 minuten leestijd

en een regenboog was rondom de troon Openbaring 4 : 3 (m.)

„Rondom Hem zijn wolken en donkerheid", zegt de Psalmist. Dat leert ons, op eerbiedige afstand te blijven van den Almachtige, Wiens bestuur wij niet kunnen doorgronden en 'Wiens souverein welbehagen wij niet mogen betwisten. Maar dte ondoordringbaarheid van Gods Raad gaat vergezeld van de trouw van Zijn Verbond. Daarom zijn „gerechtigheid en gericht de vastigheid Zijns troons". (Psalm 97).

Tot die troon heeft Johannes in de geest mogen opblikken, naderen zelfs. En geen wonder, „want zie, een deur was geopend in de hemel". Het is Christus, Die door Zijne borggerechtigheid die deur voor zondaren deed opengaan, om nu door Hem met al hun nood tot God te gaan. Voorts, „zie, er was een troon gezet in de hemel''. Hij, Die er op zat, God Zelf, is door geen mensenoog te zien. Slechts een niet-verblindende heerlijkheid schittert Johannes tegen, n.l. de steen Jaspis en Sardius gelijk (de kornalijn en de opaalsteen), dus om beurten licht- en donkerrood. Dit is Gods getemperde heerlijkheid, in het betonen van genade. Hierbij sluit nu aan een regenboog, rondom de troon, in het aanzien de steen Smaragd gelijk (het weldadige groen).

Troon en boog waren daar voor het oog des zieners, om bewonderd en overdacht te worden. Voor een dienstknecht Gods als Johannes, om de getuigenis Zijns Naams naar Patmos verbannen, was het niet ondienstig, na de ontvangst der zeven brieven aan de zeven gemeenten in Klein- Azië, opgetekend uit de mond van de verhoogde Heere en Zaligmaker, nu zelf bepaald te worden bij het heerlijk en heilrijk albestuur Gods, in het bijzonder ten behoeve van Zijne strijdende Kerk en lijdende knechten op aarde ; juist door al het wereldwee heen, dat toen te wachten stond en ook thans nog te wachten staat. Ja, hier is de troon der heerlijkheid. Welk een voorrecht en welk een ontferming, als de Heere Zijn volk en Kerk aldus doet verstaan, dat Hij hen niet eindeloos in het verdriet laat; dat Hij hen niet zal begeven en ook niet zal verlaten.

Wij vergeten dat te zeer, als wij beneden en rondom blijven zien. Daar is toch een deur geopend in de hemel. Daar doorheen ontvangt het oog des geloofs een blik op de troon Gods als waarop beide, gericht en genade, worden geoefend. Wat het eerste betreft, „gingen van de troon uit bliksemen en donderslagen en stem'men" (vs. 5) ; de stemmen als gevolg van wat de bliksemen en donderslagen teweeg brachten, de echo's, de jammeren zonder tal op deze gevloekte aarde.

Maar daarnevens waren toch ook „zeven vurige (lichtende) lampen, brandende voor de troon, welke zijn de zeven Geesten Gods'', die, ondanks het uitgaan der gerichtdragende elementen, rustig voortgaan te branden, ten teken van de voortgaande uitdeling der Geestes-gaven alom, aan Gods Kerk van alle tijd en plaats.

Vandaar, dat dag en nacht Gods almacht en heerlijkheid worden geroemd voor Zijn troon, door engelen en zaligen (de 24 ouderlingen als tweemaal 12), vertegenwoordigers van de strijdende en triumferende Kerk) ; „Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal!" (vs. 8) ; Hij, die in verleden, heden en toekomst alles deed en doet komen naar Zijn welbehagen. Zo wordt Hem aanbidding en eer en dankzegging gegeven. Hem, Die op de troon zit en leeft in alle eeuwigheid, (vs. 10).

Dat is het nu : Hij zit op de troon. Laat ons elkander vooral dit herinneren, in deze beklemmende tijden. Hij zal de heerlijkheid Zijner almacht openbaren, ook al zou er voor Gods levende Kerk opnieuw een Patmos-tijd aanbreken. Ook regeert Hij in genade, zelfs terwijl de bliksemschichten en donderslagen uit Zijn troon voortschieten. Ja, al zullen wellicht meerder en zwaarder Godsgerichten over deze aarde henengaan, 's Heeren heerlijkheid is de stenen Jaspis en Sardius gelijk, dat is: „waarheid en gena gaan voor Zijn aanschijn henen".

Wanneer wïj iets kennen van die zich den Heere toebetrouwende eenzame gemeenzaamheid als van Johannes, mijn lezer, hoe zouden die bliksemen en donderslagen, mitsgaders hun uitwerking, dan kunnen deren, wijl het vergund wordt te geloven en te zien, wie en hoe de Heere Zijn wil voor een Johannes-volk, eenzaam en verschoven, neergedrukt in menige ellende !

Johannes mocht in den gelove die geopende hemeldeur binnengaan: houd dat vast. Hij mocht in den geest tot de troon naderen: houd dat óók vast. Is hier niet het bewijs, dat die Christus, Die overwonnen heeft en is geizeten met Zijnen Vader in Zijnen troon (3 vs. 21), de grote Deur-Opener is in de hemel, en dat Hij dat blijft voor die zich op Zijn trouw, gerechtigheid en voorspraak verlaten ? Is hier niet tevens op bemoedigende wijze gewaarborgd een toegaan tot de genadetroon van Hem, Die een Toevlucht is t' allen tijde ?

De almachtige Albeheerser is tevens de genadige Albestuurder, Die Zijn nabijheid evenzeer als Zijn troostrijke hulp en wonderbare leiding en bewaring in deze jammerwereld aan Zijn kind en Kerk verzekert. Maar, opdat dit dan ook dringe tot het betamelijk verbeiden van den Heere en het willen treden en volgen in Zijne wegen. Ook al zijn ze ondoorgrondelijk en wonderbaar.

Zijn doen is enkel majesteit, Aanbiddelijke heerlijkheid, En Zijn gerechtigheid onendig !

Die heerlijkheid houdt Hij niet voor Zichzelf, maar is in de Zoon Zijner liefde bestemd voor allen, die Hem vrezen en op Zijne goedertierenheid hopen. Genadig welbehagen volvoert Hij aan arme Adamskinderen, maar die nederig naar Hem vragen. Daarom, Mijn volk, verschrikt en vreest niet, zijt niet venbaasd, want Mijn troon staat in de hemel en blijft daar staan, ook al zou er geen troon meer op aarde overig zijn. Die troon wordt ook door de vloed der tijden niet bewogen; integendeel, Hij beweegt ze Zelf en doet op Zijn tijd de stormvloeden des oordeels tot hunne oevers wederkeren.

Het bijzondere is echter, dat een regenboog rondom de troon was. 't Is de boog van Gods trouw. Wij kennen haar immers als verschijnsel in de natuur, met haar zeven kleuren (van buiten naar binnen : rood, oranje, geel, groen, lichtblauw, donkerblauw en violet) ? Zij ontstaat aan het firmament door straalbreking in de regendroppels, immer op een donkere achtergrond.

Het merkwaardige is nu, dat in de boog om de troon de middelste kleur, het groen der hope, overheerst. Daarom is zij in het aanzien de steen Smaragd gelijk. Daarover straks. Doch als boog is zij al dadelijk het symbool van de trouw en vastigheid van Gods genaverbond, zoals voor Noach „de boog in de wolk" dat predikte voor het natuurverbond.

Gods Kerk, vertegenwoordigd in Johannes, krijgt hier de verzekering van Gods eeuwige en gadelooze trouw. Ja, alsof de Heere Zich Zelf, ons ten troost, daaraan gedurig wil herinneren, daarom is de boog rondom de troon. Want al wat van die troon moge uitgaan, is overkoepeld door eeuwige trouw en barmhartigheid.

Dit te mogen aanschouwen, heeft bijzondere reden. Want tegelijkertijd werden bliksemen aanschouwd en donderslagen gehoord. Gods gericht ging dus over de wereld, en Gods Gemeente een tijd van verdrukking en loutering tegemoet. Satan zal trachten haar als een prooi te bemachtigen. Maar dan blijkt hier, hoe het er voor elke oprechte discipel des Heeren niet hopeloos, maar aan alle zijden hoopvol voorstaat. Opdat Sion nu en nimmer zegge: „De Heere heeft mij verlaten, de Heere heeft mij vergeten", 't Is anders. „Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd ; uwe muren (de boog) zijn steeds vóór Mij". (Jesaja 49).

Zó, als de Heere het indertijd ook Noach had toegezegd, wat het natuurlijk leven betrof (Gen. 9) : gij zult die boog zien in de wolken, en die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen u. Maar daarnevens : „Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en alle levende ziel", (vs. 16). Dat gaat dus dubbel op.

En heeft de Heere er Zich niet aan gehouden? Tientallen eeuwen liggen achter ons, daarvoor ten bewijze. Nog altijd draagt Hij deze zondige wereld en alle dingen door het Woord Zijner kracht, ondanks de aarde met steeds meerder wrevel is vervuld geworden. Het is om het meerder Offer, dan wat oudtijds Noach had gebracht, om Hem, Wiens gerechtigheid alléén behoudt, waarom dan ook straks de ziener, eveneens voor de troon, ziet „het Lam, staande als geslacht".

In dat Lam-voor-de-troon ontvangt „de regenboog-rondom-de-troon" hare betekenis, gewagend van een God des behouds en niet des verderfs voor allen, die Hem aanroepen in der waarheid. Wanneer het onheilzwangere zwerk zich al meer voor ons oog uitbreidt, brengt de Heere de regenboog-rondom-de-troon in het gezichtsveld des geloofs. Mocht dan het oog niet omneveld zijn door de beslommeringen des levens, of erger, de zinnen verblind door den god dezer eeuw en de geest, die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid; ook niet omfloersd door droefenis vanwege het lijden dezes tijds of vanwege eigen zonde en kleingeloof.

„Weest dan ijverig, en bekeert u". (3 vs. 19).

Immers, als in de natuur de zon te doen krijgt met de zware regenwolk, dan tekent zij haar heerschappij daarover af door de veelkleurige weerkaatsing harer stralen daarop. Juist daarop.

Zo gaat beurtelings ons oog van de boog naar de zon en van de zon naar de boog. Is dat niet nog veel meer waar in geestelijke zin? Als de Heere Zijne barmhartigheid openbaart, die roemt tegen het oordteel? De heerschappij Zijner liefde en genade gaat er boven, ook boven alle in- en uitwendig verderf, dat niet dan het ergste zou kunnen doen vrezen. De Zon der gerechtigheid geeft genezing onder Zijne vleugelen. De straalbreking Zijner beloften tekent zich af op het donkere zwerk van een veroordelende wet en een beschuldigend geweten. Kan het anders, of een ziel in nood richt beurtelings het oog van de boog naar de Zon, naar die het beloofd heeft en getrouw is, en van de Zon naar de boog, verwaardigd te steunen op en te leven uit Zijn nooit-beschamende belofte ?

Wat deden de 24 ouderlingen ? Zij aanbaden Hem, Die op die met een boog omgeven troon zit, en vielen voor Hem neder. In de gestalte van verootmoediging en smeking is, als hier, Gods Kerk steeds voor de troon en in de bescherming van het Lam. In zulk een afhankelijk en toevluchtnemend geloofsleven ligt de troost bij alle droefenis, de rust bij alle onrust, de veiligheid bij alle dreiging, de uitkomst in alle nood, de vergeving voor alle schuld en het leven voor tijd en eeuwigheid.

Voorwaar, dit beweldadigd volk behoeft niet te vrezen, maar zelfs in het aangezicht eener bange toekomst enkel te hopen.

Johannes ontvangt die blik der hope, als hij verklaart, dat de boog in het aanzien de steen Smaragd gelijk was, het lieflijk groen, de middelste kleur. Alsof daarbij, voor het oog de andere kleuren rechts en, links verbleekten. Dan is die boog wel zeer sterk en zeer duidelijk. Dan rust dus Gods trouw op onberouwelijke beweegredenen en op een onberouwelijke keuze.

Van een zó heldere en krachtige boog in de natuur kunnen wij het oog haast niet afwenden. Ieder wordt er bij geroepen: welk een heerlijkheid, welk een grootheid van Hem, Wiens vingeren a. h. w. op de wolk staan afgedrukt. Gij wordt er óók bijgeroepen, mijn lezer, in de wir-war der aardse dingen menigwerf bevangen en midden in allerlei drukdoenerij. Hier is de vingerafdruk des Heeren Heeren, een krachtige en hoopgevende betuiging aan mensen, die niets vermogen en niets verdienen. Hoezeer worden wij afgemaand van alle valse weg, van doolpaden, die op eigen hart en kracht doen vertrouwen, of waarin men zich vergooit aan het woord en werk van mensen, die al te zamen leugenaars zijn. „Heere! op Uw Woord heb ik gehoopt", zegt de Psalmist. Hij is er niet beschaamd mee uitgekomen.

Die God, Die alleen waarachtig is, hebben wij aan het woord te laten, en zo moge Hij ons zeggen en geven, wat ons nuttig en heilzaam is voor leven en sterven beide. Het met den Heere te „wagen", is niets te wagen. Hier is niets te verliezen dan juist onszelven. En dat moet, zal ook ons een deur zijn geopend in de hemel inplaats van in de hel.

Maar dan is dit „aanzien" van dfe boog des Heeren nodig, waarachtige bekering van alle ijdele wandel. God van Zijn zijdte — laat ons dit nimmer vergeten —, ziet en gedenkt Zijns Verbonds in der eeuwigheid, want „een regenboog is rondom de troon". Daarom, wilt gij hopen en niet vrezen : „houd in uw weg het oog op God gericht" ; vertrouw op Hem en d' uitkomst zal niet falen. Alzo zal Gods kind voor struikelen en doorvloeien, voor alle ontering ook van Zijn Naam bewaard blijven. En uwe ziel zal er wèl bij varen. Niet vooruitlopen, maar Hem vrezen. Zijne hulp verbeiden". Zo heeft ook het barre Patmos een Johannes niet de dood kunnen bereiden; hij is er door God uit verlost.

Mogen vandaag de bergen wijken en de heuvelen wankelen, maar

Hij is het. Die verlossing ; zond, Aan al , Zijn volk. Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

(Heteren)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 juli 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's