Een gewichtige vraag
„Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Hebreen 2 vs. 3a.
Toen niet lang geleden in het buitenland een volle autobus boven een ravijn in zijn vaart naar het verderf door een boom opgevangen werd, was het wonderlijk in onze ogen. Dat die boom daar juist stond.
Maar is uw ziel er nog nooit verwonderd over geweest, dat wij, die op aarde zijn, ons nog bevinden tussen hemel en hel; dat wij, die ons de hoogste gelukzaligheid onwaardig hebben gemaakt, nog niet gevallen zijn in de diepste rampzaligheid? Het moet door ons beleden worden: „Zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer' en gadeslaan onz' ongerechtigheden. Ach! wie zal dan bestaan”, d.w.z. wie zou er dan niet rampzalig zijn? Is het geen wonder van Gods genade, dat, toen de mens viel. Goddelijke armen hem hebben opgehouden?
En nu moge dit voor uw ziel nog groter wonder, ja, het grootste wonder zijn, dat er voor zulke mensen als wij zijn — voor zondaren — nog een weg geopend is tot de gelukzaligheid en een ontkomen van deze eeuwige rampzaligheid mogelijk is; dat er nog een weg voert van de stad des verderfs, die zich op de rand van de eeuwige afgrond bevindt, naar de stad der grote zaligheid.
Een weg, mogelijk gemaakt door Goddelijke liefde, uitgedacht door Goddelijke wijsheid en ontsloten door Goddelijke genade.
Hoe wordt in deze niet de liefde Gods geopenbaard, dat Hij het liefste gegeven heeft wat Hij had: Zijn Eniggeborene. Zijn Zoon, in dewelke al Zijn welbehagen is. Dat Hij Hem overgegeven heeft om zondaren, die tegen Hem op 't hoogst misdaan hebben, nog zalig te maken en zich een volk te formeren, dat Zijn lof bezingen zou. O, moest ons hart niet wegsmelten onder zoveel liefde?
Jezus Christus is de verdienende oorzaak van deze grote zaligheid. Hij heeft de weg tot de grote zaligheid gebaand en het recht op deze grote zaligheid voor een schuldig volk verworven. Neen, Hèm is het recht hierop niet geschonken. Hij heeft de koopprijs ten volle betaald. Aan Gods gerechtigheid moest Hij voldoen. Wat alle engelen en mensen niet konden opbrengen, heeft Hij gegeven. Dát is de grote prijs van de zaligheid: Zijn dierbaar bloed. Door Bethlehem, langs Gethsémané en over Golgotha heen heeft Hij dwars door dood en graf de weg tot de grote zaligheid gebaand. Angsten der hel heeft Hij verdragen om de vreugde van het zalig hemelleven te verwerven.
Ten volle heeft Hij voldaan. Niets van de mens behoeft er aan toegevoegd te worden. Neen, zalig neen, want als er iets van de mens zou moeten bijkomen, dan was het zalig worden een onmogelijke zaak geweest. Dat leren Gods kinderen door ontdekkende genade beleven en belijden, dat de mens van nature geneigd is tot alle kwaad en onbekwaam om iets voort te brengen, dat Gode welbehagelijk is. Maar daarom, daar Christus offerande volkomen is, daarom is het voor de grootste der zondaren, zolang hij hier op aarde is, nog mogelijk om zalig te worden.
Misschien is het de klacht van uw hart en de zucht van uw ziel: voor mij zal het wel niet kunnen zijn, mijn zonde is te groot om vergeven te worden. Maar, geliefde, al had u al de zonde van heel de wereld, dan nog was de borggerechtigheid van de Heere Jezus Christus overvloedig om uw zonde te bedekken. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Gods Woord is waar! In de Bewerker van de grote zaligheid wordt alles gevonden wat gij tot het leven en de zaligheid van node hebt. Overpeinst het, waarde lezer, sta er biddende bij stil. Hebt ge licht, wijsheid, liefde, genade, geloof, vergeving van zonde van node? Het wordt alles in de Zaligmaker gevonden. Welk een uitnemende zaligheid heeft Hij verworven. Ze wordt grote zaligheid genoemd, want ze houdt een volheid van geluk in. Zoals gezondheid tegelijk niet-ziek-zijn betekent, betekent de grote zaligheid vrij zijn van de dienst der zonde; vrij zijn van de straf der zonde. Het betekent vrij zijn van de vijanden der ziel, van ziekte, smart en pijn. Aldaar zal geen nacht zijn; daar zullen geen tranen meer geschreid worden, want God zal alle tranen van hun ogen afwissen.
En ze houdt in een volheid van kennen, lieven en loven van de Drie-enige God; ze houdt in een eeuwige gemeenschap met God. Het zal wat zijn, om eeuwig te zingen in de genietingen van God. Verlangt uw ziel er naar om eeuwig Hem te zien en u in Hem te verlustigen? Met verbazing en verwondering roept Paulus het dan ook uit: „Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben”. (1 Cor. 2 vs. 9).
Deze grote zaligheid wordt ons nog gepredikt tot op de stond van heden. Dat is de gezegende gave, die ons vóór eeuwen opnieuw in de Kerkhervorming geschonken is. Ze wordt ons nog om niet aangeboden: Komt, koopt zonder prijs en zonder geld wijn en melk. Wenende staat de grote Zaligmaker aan de deur van ons hart en roept Hij het ons toe: „Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? “
Geen acht nemen, dat is niet onpartijdig in het midden staan en afwachten, maar het is verachten. Geliefde, het is één van twéé. onderzoek toch uw hart, wat het doet. Acht nemen of geen acht nemen. Dat willen we van nature nu juist niet bekennen, dat wij zulke verachters zijn. want dan moet onze eigengerechtigheid er aan en onze vermeende godsdienst. Wij bedriegen ons met de gedachte als zouden wij wel willen, maar de Heere niet. Het is juist andersom. De Heere heeft geen lust in de dood des goddelozen, „maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve”. (Ezech. 33 vers 11).
Velen zijn er, die geen acht nemen op de prediking van zo grote zaligheid, dat het bij de Heere nog mogelijk is, dat bij Hem milde handen en vriendelijke ogen zijn voor degene die de zonde begeert te haten en te laten, dat Hij al wat ons ontbreekt wil geven, zo we het smeken. Ja, we gaan zo mogelijk wel naar de kerk. En o, we kunnen zo luisteren of het mooi en boeiend gezegd wordt, we letten op de voordracht van de prediker, maar de prediking van zo grote zaligheid golft over ons heen. Zo weinigen zitten neer, hunkerend naar de inhoud van de prediking. Zo weinigen zijn als Maria: „Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart”. We geven er geen acht op, dat elke prediking de laatste kan zijn, dat we elk ogenblik kunnen wegzinken in de eeuwige rampzaligheid, waar het aanbod van zo grote zaligheid niet gehoord zal worden tot in alle eeuwigheid.
Velen zijn er, die geen acht nemen op de tijd waarin we zo grote zaligheid moeten zoeken. Ik zal Christus volgen, zegt menigeen, doch laat mij toe, dat ik eerst mijn vader begrave. Wij willen eerst de wereld nog dienen, wij willen eerst nog rijk worden, onze bezittingen vermeerderen. We geven acht op de wereld en wereldse zaken — —, later, dan zullen we acht geven op zo grote zaligheid. Is dat uw gedachte en doen! En bedenkt gij het niet, dat het leven een damp is en dat de dood ieder uur wenkt? Ziet toch buiten, hoe het blad afvalt! Hoevelen zijn u niet reeds voorgegaan. En toch....... als we het leven der mensen zien, dan is het alsof er geen einde zal komen aan de tijd. We zijn bezig van de vroege morgen tot de late avond. We zijn druk met velerlei dingen...... maar we hebben geen tijd om bezig te zijn met datgene, wat tot onze vrede is dienende. Maar één ding is nodig.
Jonge mensen, gij weet niet hoe lang het nog het heden der genade blijft. Anderen van uw leeftijd hebben reeds de tijd moeten verwisselen met de eeuwigheid. Ouders, wijst gij er uw kinderen op? En gij zelf, ouderen en ouden van dagen, die nog altijd deze grote zaligheid veracht hebt, gij denkt misschien: ik had vroeger de Heere moeten zoeken — en 't is waar, ook vroeger hadt gij Hem moeten zoeken — maar het is nog niet te laat, nog zegt de Heere: „Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet”. Heden wordt u nog geroepen tot deze grote zaligheid. O, veracht Hem toch niet langer. Is deze grote zaligheid het niet waard, dat we er alles voor verachten?
Stel toch niet uit tot gelegener tijd........ want hoe zullen wij ontvlieden, indien we op zo'n grote zaligheid geen acht nemen? Denkt u dan te kunnen ontvlieden achter uw onmacht? Achter uw verontschuldigingen, welke die ook zijn mogen? De Heere zal er ons achter vandaan halen. Dan op duizend vragen geen wederwoord. Dan zullen we verstommen. Dan zal alles ons ontzinken, en wat zal dat zijn!
Hoe zullen wij ontvlieden? Paulus weet voor de verachters geen weg meer. Toen de mens tegen de Heere en Zijn heilige wet kwam te zondigen, heeft de Heere in Zijn genade Zijn geliefde Zoon gegeven............ maar als we tegen het Evangelie blijven zondigen, geen acht nemen op onze verlorenheid en vloekwaardigheid, geen acht nemen op het Woord Zijner genade, dan is er geen offerande meer.
„Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonde”. Hebr. 10.
Hoe zullen wij ontvlieden? Vreselijk zal het zijn om te vallen in de handen van de levende God. „En hoeveel te zwaarder straf zal hij waardig geacht worden, die de Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en de Geest der genade smaadheid heeft aangedaan”. Hebr. 10.
Hoe zullen wij ontvlieden? Neen dán geen ontvlieden meer mogelijk. Maar nú nog staat Hij met armen wijd uitgebreid om u met al uw zonden, met al uw noden en zorgen, met al uw vragen en bekommernissen op te vangen.
Misschien zegt uw ziel: o, Gij gebiedt mij om te komen, maar ik kan niet komen. Geliefde, de Heere verlangt niet van u, dat ge met méér tot de Heere komt. Want die acht leren geven op zo grote zaligheid, die komen te staan voor de onmogelijkheid te moeten en niet te kunnen, te mogen en niet te willen. Het wordt de nood van het hart: o, ik ben een verachter van de Heere en Zijn Woord, en Hij is het zo waard om gediend, geliefd en gevreesd te worden. Ik ben een verachter van de dierbare Borg en Zaligmaker, en Hij is het zo waard om door mij in het geloof omhelsd te worden. Ik ben een verachter van zo grote zaligheid, een verachter van mijn eigen ziel. Ze leren zich zelf de schuld geven en God rechtvaardigen.
Het wordt de smart van het hart buiten deze grote zaligheid te staan. Hem te missen wordt alles te missen. Hier mee zijn ze bezig bij dagen en nachten. Dan gaan we achten wat we altijd veracht hebben, en verachten wat we geacht hebben. Dan wordt ons leven een aangebonden leven aan de troon der genade, een zien op Jezus, die de grote zaligheid verworven heeft, om door Hem deelgenoot te mogen worden van zo grote zaligheid. Zalig dat volk, dat acht leert nemen op zo grote zaligheid. Zij zullen zich verblijden eindeloos.
Geliefde, nog staat hier: hoe zullen wij ontvlieden? Nog is het mogelijk buiten ons, in Hem. Maar blijft ge geen acht nemen op zo grote zaligheid, dan wordt het: hier is geen ontvlieden meer mogelijk.
Wat is uw antwoord?
Brandwijk.
G. H. VAN KOOTEN.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 november 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's