De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

De kloppende Zaligmaker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kloppende Zaligmaker

10 minuten leestijd

Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem Avondmaal houden en hij met Mij. Openbaringen 3 vers 2a.

Toen Johannes op Patmos verbannen was, sprak de Heere tot hem, dat hij al hetgeen hij zag, in een boek moest schrijven en dit zenden aan één van de zeven Klein-Aziatische gemeenten, waarbij ook hoorde de gemeente van Laodicea.

Deze behoorde tot die gemeenten, die een meer bezonken, gerijpt leven konden hebben, op wie een grotere verantwoordelijkheid rustte dan op de jongere gemeenten. Zij beroemde er zich op, want zij zegt: „Ik ben rijk en verrijkt geworden en heb geens dings gebrek”. Zij bedoelde hier haar geestelijke rijkdom mee. Zij meende gezond te zijn en zij was krank. Zij meende te leven en zij was dood. En nu kunnen wij onszelf en anderen wel een schijn van godzaligheid geven, doch de Alwetende, die harten kent en nieren proeft, kan men nooit bedriegen. De Heere liet daarom schrijven aan deze gemeente: „Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet”.

Uit lauwe Christenen bestaat zij, die de waarheid van het Evangelie wel toestemmen, doch verder de gulden middenweg bewandelen, die in het verderf eindigt. Lauw, onverschillig zijn zij, tegenover de Christus Gods, daarom wordt hun aangezegd: „Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, daarom zal Ik u uit Mijn mond spuwen”.

Maar ziet hier weer die nederbuigende goedheid des Heeren, die tot haar komt en de ernstige raad komt geven, om andere schatten te kopen; n.l. goud, beproefd, komend uit het vuur, klederen en ogenzalf. Nog vol liefde is de Heere Jezus voor deze gemeente, want om de maat van Zijn goedertierenheid vol te maken, laat Hij na deze ernstige bestraffing een liefderijke vermaning en heerlijke belofte volgen: „Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop!”

Dat aankloppen betekent al de moeite en arbeid, die Hij aanwendt om de mens te bekeren. Hij laat zich niet aanstonds afwijzen, gelijk een reiziger, die doortrekt en een nacht om onderdak komt vragen; doch Hij klopt telkens. Dat kunnen wij dikwerf niet beseffen, dat wij met zulk een Christus te doen hebben. Ook het bekommerde hart kan dat gedurig niet indenken.

Want als de ziel staart op haar schuld, kan zij niet indenken dat de Hogepriester Jezus vaardig is, om het bloed der verzoening te openbaren, als de volkomen bedekking harer schuld. Of als wij te doen hebben met de hardheid des harten en het niet kunnen begrijpen, hoe het gebogen kan worden, dan is er genade voor nodig om het te verstaan, dat wij te doen hebben met een vaardig Koning, die ieder ogenblik gereed is om Zijn koninklijke almacht te openbaren, ook in de kleinmaking van ons hart.

Wie heeft niet dat kloppen van de Zaligmaker wel eens gehoord? Onafgebroken klopt Hij. Wat dat kloppen dan betekent? Laten wij het zo eenvoudig mogelijk uitdrukken: Het kloppen van het geweten, is het kloppen van de Koning der kerk.

Hij klopt waarschuwend, vermanend, bestraffend. Hij klopt door de prediking in des Heeren huis, als het Woord wordt uitgedragen. Nu is het een teder kloppen, liefelijk in de prediking van het Evangelie, als Hij vermoeiden en belasten nodigt om tot Hem te komen; dan weer klopt Hij met de donder der wet. Hij klopt door al de roepstemmen, waarmede Hij tot ons komt. Wanneer de rouwklagers door de straten doorgaan is het een roepstem: „Bereidt uw huis, want gij gaat sterven!” Wanneer wij staan bij de geopende groeve, bij het graf. dat nooit zegt: „Het is genoeg”, is het een roepstem: „Vandaag ik, morgen gij!”

Hij klopt door voor- en tegenspoed. Al werd Hij tot nu toe telkens afgewezen, Hij klopt totdat Hem de toegang verleend wordt, totdat de deur des harten geopend wordt of totdat de tijd der genade voorbij is. Hij wil, dat het hart geopend wordt en Zijn stem beluisterd wordt. Daaruit zien wij dat het kloppen des Heeren tegelijkertijd een spreken is. Dat hebt gij nu ook in uw eigen leven, dunkt mij, bij ervaring. Zijn wij niet gewoon bij aangrijpende gebeurtenissen te zeggen: Dat is een roepstem des Heeren? In dit kloppen aan de deur des harten horen wij de stem: „Bekeert u, bekeert u, want het Koninkrijk Gods is nabij gekomen”. Dan vernemen wij dit woord: „Wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade aan zijn ziel?” Ja, in de grond der zaak is ons leven een roepen des Allerhoogsten, een kloppen van de grote Koning der kerk, een stem des Heeren.

Doch er worden helaas zovelen gevonden, voor wie de stem des Heeren door het rumoer der wereld onopgemerkt voorbij gaat. Het leven is zo druk, zovele stemmen gaan er op, die trachten de stem des Heeren te verdoven, die allen zo luide roepen, opdat wij de stem des Heeren maar niet zouden vernemen.

Indien iemand Mijn stem zal horen, zegt de Heere. Nu komt het er op aan, want nu blijkt het dat er zijn, die de stem des Heeren zullen vernemen, doch óok, die de stem niet zullen vernemen. Schrikkelijk zal het wezen, als de Heere aanhoudend roept en er geen acht gegeven wordt op de stem des Heeren. Van nature zal niemand dat kunnen doen, want hoe zouden wij, die dood zijn in zonden en misdaden, luisteren naar het Woord des Heeren?

Gelukkig, als de Heere de zondaar Zelf in het hart grijpt en wij horen mogen de stem van de Zoon des Mensen. Dan komen wij met onze zonden voor het aangezicht des Heeren en laten ons door die stem oordelen en veroordelen.

David vernam die stem, toen hij bad: Gena, o God, gena, hoor mijn gebed; verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden. De tollenaar had die stem des Heeren verstaan toen hij bad: „O God, wees mij zondaar genadig!”

Maar daar staat niet alleen: Die Mijn stem zal horen, maar dan volgt ook: en die de deur zal open doen. De Heere Jezus open doen, wil immers niet anders zeggen, dan Hem door de werking des Heiligen Geestes als Middelaar en Verlosser te erkennen, op Zijn gerechtigheid nederzinken, met een Thomas te mogen belijden: „Mijn Heere en mijn God”.

Uit onszelf komen wij daar nooit. Dan ontsluiten wij nooit de deur voor de Heere. Maar wij hebben immers te doen met een Zaligmaker, die door de gesloten deuren heen komt, die binnen treedt om zelf de deuren open te doen, om zich zelf een toegang te banen tot het hart van Zijn volk. Dat is dan ook de enige hoop die er overblijft: de Heere kan en wil en zal het doen.

Dan zegt de ziel: de Heere is zo getrouw als sterk. Hij zal zijn werk, voor mij voleinden. Want als de ziel zichzelf eindelijk eens verliest door haar eenzaamheid en gebrek te leren kennen, dan wordt het op eenmaal anders daar binnen. Dan gaat zij luisteren naar het kloppen, de deur wordt ontsloten en het hart vervuld met Zijn heerlijke tegenwoordigheid.

Dat leert de ziel in haar leven die heerlijke ogenblikken kennen, dat zij, trots al haar machtige vijanden, zich overwinnaar gevoelt in Hem, Die haar zo uitnemend heeft lief gehad en Christus verbindt die heerlijke belofte aan de opening des harten, wat tevens zo onuitsprekelijk veel nut oplevert: Ik zal tot hem komen. Ik zal Avondmaal houden met hem en hij met Mij.

Hier in dit woord hebben wij de toezegging van die zalige gemeenschap. Het is iets wat ongelooflijk is, Christus en de mens. Ik zal tot hem inkomen. Christus komt tot ons in, wanneer het ogenblik der bekering aanbreekt en het: „vrede zij ulieden”, beluisterd wordt. Wanneer de ziel weten mag, voor tijd en eeuwigheid geborgen te zijn in de Heere Jezus Christus.

Doch, behalve dit is er nog een ander inkomen van Christus, namelijk: als Hij straks wederkomt op de wolken des hemels, om dan eeuwig het heil van de Zijnen te volmaken en in vervulling te doen treden al de beloften, die Hij aan Zijn strijdende kerk op aarde heeft gegeven. Dan verschijnt Hij de vijanden tot schrik, maar voor Zijn volk zal de laatste slagboom wegvallen, die hen scheidt van de Bruidegom hunner ziel. Dan weerklinkt de jubeltoon:

Hij komt, Hij komt om d' aard te richten,
    De wereld in gerechtigheid.
Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten.
    Wordt in rechtmatigheid geleid.

En daarmede gepaard zal er een gemeenschapsleven aanvangen tussen Christus en de Zijnen, waarin Hij niet langer op een afstand zal blijven van hen, maar waarin zij Hem zullen zien van aangezicht tot aangezicht.

Deze toekomst, die hen wachtende is brengt de gelovigen een leven van vrede en vreugde, want zij weten, dat niets in staat is hen meer te scheiden van de liefde van Christus. De Heere komt dit ook te verzekeren, want Hij zegt: Ik zal avondmaal met hem houden en hij met Mij.

Een geestelijk avondmaal zal dat wezen, waar de Heere Jezus zelf het brood des levens is. Hij zelf is de nieuwe wijn die toegediend wordt. En wat zouden de aanzittende gasten in zulk een avondmaal dan smaken en proeven? Immers de liefde Gods. Want die liefde is het waaruit alle heil voortvloeit. De liefde Gods is de heilsfontein waaruit opwellen alle schatten der godzaligheid.

Die liefde is het, die de zaligheid uitmaakt van de gemeente des levenden Gods. Die liefde is de stroom der genade, waarin Gods kinderen mogen wegzinken.

Het is de liefde, waarvan gesproken wordt in het Hooglied, als daar gezegd wordt: Vele wateren zouden de liefde niet kunnen uitblussen, ja de rivieren zouden ze niet verdrinken, al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmaal verachten.

Mogen wij nu niet uitroepen: „Hoe groot is het goed, dat weggelegd is voor degenen die U vrezen.”

Is de deur des harten bij u reeds ontsloten voor die kloppende Zaligmaker?

Weersta Hem toch niet langer. Het kan zo spoedig te laat zijn. De dood wenkt ieder uur. Onder zovele bemoeienissen verloren te gaan, het zal een oordeel in het oordeel zijn. De Heere verbreke uw harten en geve, dat het tot een oprechte bekering des harten mocht leiden. Doch weet gij, dat de Heere uw deel is, wat is uw toekomst dan schoon. Want als gij hier de raad Gods hebt uitgediend, dan zult gij komen in die plaats waar geen zonde meer is, noch rouw, noch gekrijt. Dan zult gij aanzitten aan de avondmaalsdis van de bruiloft des Lams. Daar zult gij altoos met de Heere zijn, om daar in te stemmen met de triumferende kerk.

Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht.
Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht!
Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen,
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;
Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven
En onze Koning is van Isrels God gegeven.

Maartensdijk (U.).
W. L. MULDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De kloppende Zaligmaker

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's