EEN DOMINE VERTELT
XI Ziekenbezoek
Hier had ik weer stof tot overdenken. Want wij hebben deze dingen van onze kindse dagen af gehoord, maar zijn wij er ooit in de ziel eens over ontstoken geweest, zoals deze jonge kranke, die het voor de eerste maal vernam?
Intussen hebben wij Henk wel verteld, hoe die zaak hier stond. Dat wij het niet beter gemaakt zouden hebben, dan dat Jodenvolk; ja, het nu ook niet beter maken. Dat wij niet zo braaf zijn, als wij er uitzien. Dat wij schuldig en zondig zijn en zo niet voor 's Heeren Aangezicht kunnen verschijnen.
Wanneer de Heere Jezus ons dit alles vertelt, zoals Hij aan de Joden deed en ons de naakte waarheid zegt, dan worden wij eerst ook boos. Want dat willen wij niet dulden, omdat wij zo hoogmoedig zijn en ons haantje koning kraaien moet. De Heere Jezus moet ons dat toch eerst zeggen, alvorens Hij voor ons in de dood ging.
Daar riep Henk ineens : „Ik ben zondig en slecht!"
Langzamerhand werd het tijd, om heen te gaan. Ik las een gedeelte uit Gods Woord en daarna zochten wij samen 's Heeren Aangezicht.
Ik stond op, om Henk een hand te geven. Maar zie ! dat kind wierp mij van de ene verrassing in de andere.
Grote ontsteltenis tekende zich af op zijn gelaat. Hij begon bitter te wenen en zei : „Ach, nu gaat u heen, en ik weet nog niet, wat ik bidden moet!"
Toen werd ik tegelijk ontroerd en verslagen. Ontroerd over hem. Verslagen of eigenlijk ontnuchterd over mij zelf.
Lag hier ook Jacob in Pniël? die zijn God niet wilde laten gaan, tenzij Hij hem zegende ? Hier lag althans een jongeling, in wiens ziel het stormde. Hij wist niet, wat hij bidden moest. En toch : hij moest en zou het leren; nu of nooit! Want zonder gebed was het hem geen leven meer.
Wat ging er om in mij zelf ? Och ja, ik was nog al tevreden en voldaan opgestaan.
Ik meende mijn werk vrij behoorlijk gedaan te hebben en was verrukt over hetgeen ik had gehoord. Het was toch zulk een treffend bezoek geweest. Henk had zo ingespannen geluisterd en zijn wondere opmerkingen gemaakt. Wij hadden tot slot gelezen en gebeden. Welnu, zou het dan niet goed wezen ? Dan mochten wij toch verwachten, dat de Heere daarop door Zijn Geest vruchten zou geven ? En nu weent mij daar dat kind eigenlijk, dat het nog precies even ver is als aan het begin. Maar het blijft ook op zijn stuk staan.
Het had immers gevraagd : „ik zou ook zo gaarne bidden leren". En die vraag was gebleven. Henk hield ze vast.
Meer en meer begon ik te begrijpen, hoe hij de dingen bedoelde. Mijn lange gebed had hem zeker beangstigd. Bij hem stond het vast: ik moet ook leren bidden. Maar nu hij mij hoorde, dacht hij vermoedelijk: „Ach neen! zo lang kan ik het niet." Hij kon dat alles ook niet volgen en vatten.
Toen ben ik weer gaan zitten en zei tot hem : „Henk, gij behoeft niet dezelfde woorden te bidden als ik, wanneer het maar waar en oprecht is. En al zou je nu niets onder woorden kunnen brengen, dan weet de Heere toch, wat er in het hart omgaat. Eén zucht is voor Hem genoeg. God heeft geen behoefte aan een ijdele omhaal van woorden bij ons. Als je je zondig en schuldig voelt, bid dan maar : „O, God, wees mij zondaar genadig !"
Als gij weer zo'n pijn hebt, bid dan maar : „lieve Heere Jezus leer mij maar mijn pijnen te dragen met het oog op U en op Uw kruis".
Dat moest ik hem nu voorzeggen. Na elke drie of vier woorden sprak Henk ze eerbiedig na. Daarna klonk het „amen" ook uit zijn mond.
Toen is hij stil geworden en kon ik heengaan.
De Heere had mij daar weer wat geleerd. Er zijn kinderkens, die met melk gevoed moeten worden. De vaste spijze kunnen zij nog niet verdragen. Dat vergeten wij veel te vaak. Het is alsof de Heere dan zegt tot Zijn dienaren : „hebt toch wat geduld met Mijn lammeren !"
O, wat bederven wij het menigmaal in velerlei opzicht. Nu eens door de lengte en de quasidiepte onzer gebeden. En dan weer door onze uitwendige, vrome zalfjes. Wij gaan dan als echt voldane plichtmensen weer naar huis. Wij menen, dat er heel wat door ons gebeurd is en wij deden niets dan de dingen bederven.
Eén ding is hier alleen vertroostend, dat de Heere onze fouten herstelt.
Dit eerste bezoek van onze jonge kranke werd gevolgd door meerdere. De lichamelijke toestand bleef bedenkelijk. Van beenamputatie vernam ik evenwel nog niets en vroeg daar liever ook niet naar.
Henk las nu veel in de Bijbel, voor zover hem dat mogelijk was. Ik had hem o.a. het Evangelie van Johannes gegeven ; een klein boekje, dat hij gemakkelijk in de hand kon houden.
Daar kwam nog iets bij. God had hem een vriend gegeven in zijn nood ; een oude man van omtrent 80 jaren, die lag op het ledikant, naast het zijne. Hij had daar al lang naast Henk gelegen, maar eerst niets gezegd, totdat Henks nood hem trof. Nu sprak hij met hem over vele dingen uit Gods Woord en legde ze hem uit, zoals hij het naar zijn weten kon. Hij las ook voor, als Henk er zelf niet toe in staat was. Al was nu ook alles niet even helder, wat „Opa" zeide, soms ook wel een beetje zonderling, ik heb mij wel gewacht, hier afbrekende critiek te geven of een correctie aan te brengen, daar ik overtuigd was, dat de Heere het hier wel ten goede zou leiden. Ik was die oude man dankbaar, die, zelf aan de rand van het graf, dat kind in de bloei des levens nog tot opbeuring mocht zijn.
Vooral zag ik hierin echter Gods wondere hand. Nog altijd zorgt de Heere wel, wanneer het Zijn kleinen geldt, dat er hier of daar een profeet of profetes beschikbaar is, die hun, zij het ook op hoogst eenvoudige wijze, de weg ten leven mag voorhouden.
De toestand van Henk bleef ongeveer hetzelfde. Alleen de pijnen werden wat minder. Met belangstelling bleef hij steeds luisteren, al sprak hij niet meer zoveel als in den beginne.
Eenmaal heb ik ook zijn ouders nog ontmoet. Heel stil waren zij binnen gekomen, terwijl ik Henk een gedeelte voorlas uit de Heilige Schrift en daarna met hem in het gebed ging. Na het „amen" keerde ik mij om en zie! daar stonden zij achter mij. Hun houding was eerbiedig en ontroerd. Ik zag duidelijk, hoe veelbetekenend Henk zijn ouders aankeek. Het was ook voor hen wel, om door de grond te zinken.
Nog slechts eenmaal daarna heb ik Henk weer bezocht. Het was voor het laatst en ik vermoedde er niets van.
Toen hij mij zag, riep hij opgetogen : „Met Kerstfeest mag ik naar huis, heeft de dokter gezegd !"
Voor hem was het bericht verblijdend, maar het kon evenzeer een verkeerd teken zijn. Op dezelfde wijze als voorheen, nam ik afscheid.
Daarna moest ik voor acht dagen van huis. Groot was mijn ontroering, toen ik bij thuiskomst mij spoedde naar het ziekenhuis en van een zuster vernam, dat Henk gestorven was. Uiteindelijk was men toch nog overgegaan tot amputatie van zijn zieke been en na twee dagen was de dood er op gevolgd.
Wat deed dat toch weer kil en koud aan, dat de ouders het mij niet eens hadden laten weten, al was er dan nog wel een andere predikant op de begrafenis geweest. Nooit heb ik iets meer van hen gehoord. Dat is trouwens meer zo de stadse wijze van doen bij nietmeelevenden. Het is wel gebeurd, wanneer men een volgende keer op ziekenbezoek kwam, het bed leeg gevonden werd. De zieke was dood en begraven. Ik spreek nu niet over het werk, dat hier verder te doen valt. Ik constateer alleen het feit.
Het een met het ander stemde mij droevig, maar toch ben ik nog lang blijven denken aan Henks laatste jubelkreet op aarde : „Met Kerstfeest thuis !"
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's