De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

DE RELIGIE DER BELIJDENIS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RELIGIE DER BELIJDENIS

9 minuten leestijd

   In het orgaan der Confessionele Vereniging, de „Hervormde Kerk", d.d. 19 Juli e.v., werd een referaat opgenomen, hetwelk volgens aantekening door dr. Woelderink de 4e April j.l. op de Ernst Sillem Hoeve werd gehouden Voor de theologische studenten, die daar waren samengeroepen door het Leerstoelfonds der Confessionele Vereniging, over het onderwerp : „De religie der belijdenis".
   Het verwondert ons niet, dat dr. W. ons bij deze uitdrukking heeft betrokken, want inderdaad hebben wij die meer dan eens gebruikt in de discussie omtrent de kerkorde en de belijdenis. Hoewel wij, voorzover dr. W. weet, nooit een definitie van deze uitdrukking hebben gegeven, blijkt toch uit zijn weergave, dat De Waarheidsvriend niet zo onduidelijk is geweest op dit punt.
   Toch nog niet zó duidelijk, dat misverstand is uitgesloten, als dr. W. tenminste meent, „dat Fundamenten en Perspectieven" nu juist een beeld geven van de religie der belijdenis, waarop wij het oog hadden. Het lijkt er haast op, alsof dr. W. zou willen zeggen : Hetgeen gij hebt bepleit, dat hebt gij verkregen in Fundamenten en Perspectieven, een officieel stuk, en nu distantieert gij u daarvan.
   Neen, het is nog veel erger : Hij bezigt de uitdrukking „zijn eigen kind", alsof wij aan enig vaderschap ten aanzien van Fundamenten en Perspectieven deel hadden — en dat enkel en alleen, omdat dit officiële stuk ook de uitdrukking „religie der belijdenis" heeft gebruikt.
   Als er van een „eigen kind" sprake moet zijn, kan dat alleen op de uitdrukking „religie der belijdenis" betrekking hebben, maar verder gaat het niet, want, wat F. en P. als „religie der belijdenis" wil voorstellen, blijkt in menig opzicht te verschillen van, wat wij menen, dat daaronder behoort te worden verstaan.
  
   De uitdrukking „religie der belijdenis" wordt blijkbaar verschillend opgevat. Indertijd was dat ook het geval met de uitdrukking : „kerk der belijdenis". Wij verstonden daaronder de kerk, welke in de belijdenis aan het woord is, en daarin ook omtrent zichzelf getuigenis geeft. Toch maakte men daarvan ook wat anders, b.v. belijdeniskerk.
   Wij vragen, wat kan de uitdrukking „de religie der belijdenis" anders betekenen dan de religie, welke in die belijdenis aan het woord is, welke daarin belijdt? En als men nu b.v. evenals de Confessionele Vereniging — althans volgens haar statuten — belijdt, dat die belijdenis overeenkomt met de Heilige Schrift, wat kan dan de religie der belijdenis anders betekenen dan de religie der Schriften, of wilt gij de religie van Christus?
   't Is echter ook alweer zó, dat deze beide uitdrukkingen nog geen definitie kunnen zijn, omdat men omtrent de religie der Schriften, of van Christus, verschillende opvattingen huldigt, al naar men de Schriften meent te kunnen interpreteren en het beeld van de Christus naar eigen smaak vervormt.
   Dr. Woelderink ziet klaarblijkelijk wel in, dat de uitdrukking „religie der belijdenis" verschillend kan worden opgevat. Hij zelf vindt het beter in navolging van prof. Miskotte van de „Kern der Zaak" te spreken en wil haai althans zo verstaan : het eigenlijke van de belijdenis, de hoofdwaarheden. Hij vindt de religie der belijdenis, als wij het goed begrijpen, in F. en P. alzo, d.w.z. wat de hoofdzaken aangaat, terug.
   Het doet ons leed, dat dr. W. het zo ziet, en als hij van mening is, dat zijn opvatting van de religie der belijdenis, zoals hij die aan het slot van zijn lezing weergeeft en in F. en P. terug vindt, heus zou overeenkomen met wat wij onder de religie der belijdenis verstaan, zou dat op een bedenkelijk misverstand wijzen.
   Mogelijk ook wil hij tegemoet komen aan F. en P. Men zou dat kunnen concluderen uit zijx: opmerkingen over de houding van F. en P. met betrekking tot het Schriftgezag.
  
   Van hoofdwaarheden gesproken. Het Schriftgezag is inderdaad wel een zeer fundamenteel geloofsstuk van de religie der belijdenis. Wat dr. W. daarvan zegt, is echter niet zonder bedenking. Hij bestrijdt dr. Volger, die o.i. toch niet zulke dwaze opmerkingen heeft gegeven, b.v.: zonder „een leer over de Schrift" zijn F. en P. zonder fundament. Ook het slotartikel van ds. L. over dit punt in de „Hervormde Kerk" van 28 6 '51 is lang niet zo vlot, als dr. W. zich hier betuigt. Dr. V. kon volgens dr. W. weten, dat F. en P. van het Schriftgezag uitgaan en wordt door dr. W. vermaand om in te zien, dat „voor het gezag der Schrift opkomen iets anders is dan een bepaalde Schriftbeschouwing hebben".
   Dr. V. heeft geen behoefte aan onze bijval, maar hij houde ons ten goede, dat wij om de wille van de religie der belijdenis onze bedenkingen tegen de redenering van dr. W. uitbrengen.
F. en P. gaan van het Schriftgezag uit, zegt dr. W.
Maar wat betekent het feitelijk gezag zo zonder meer?
Wat is dat voor gezag? Traditioneel gezag, historisch gezag, profetisch gezag, goddelijk gezag?
   Wij kunnen nog verder vragen : Blijkt het uit F. en P., hoever de erkenning van dit „feitelijk" gezag gaat? Als wij deze dingen schrijven, hebben wij F. en P. niet bij de hand, maar wij herinneren ons toch voorbeelden waarin F. en P. zwevend blijft, hoewel zeer duidelijke Schriftuitspraken anders rnochlen doen verwachten, b. v. omtrent de dood. Wij hebben daarop trouwens bij de behandeling van F. en P. gewezen.
   Dr. W. wil wel van een geloofsgetuigenis aangaande het Schritfgezag, maar niet van een leer over de Heilige Schrift weten. Dit zou ons van de kerk naar de school brengen! Wat F. en P. omtrent dat feitelijk gezag zegt, wil hij derhalve als geloofsgetuigenis aanvaarden, hoewel het volgens hem „misschien" valt te betreuren, dat F. en P. niet van het getuigenis des Heiligen Geestes spreken.
   Hoezeer daarachter ook bij hem een beschouwing schuilt, kan duidelijk worden uit hetgeen hij in dit verband verder schrijft. Wij achten dat intussen nog geen rationalisme.
   Hij wijst er ook op, dat de belijdenis het gezag der Schrift fundeert op het getuigenis des Heiligen Geestes. Hij acht dit iets anders dan een bepaalde Schriftbeschouwing of inspiratieleer, en schijnt dit geloofsgetuigenis op één lijn te willen stellen met de uitdrukking „feitelijk gezag" dat de inhoud der Schrift op ons uitoefent, van F. en P.
   In zeker opzicht kan men dat niet weerspreken, aangezien het „feitelijk" gezag der Heilige Schrift altijd door de Heilige Geest werkt. Maar het is dan toch de Heilige Schrift, welke dat gezag heeft. F. en P. gewagen van het gezag van de inhoud der Schrift en die inhoud komt tot ons door de Heilige Schrift. Wij kunnen aan die inhoud niet geraken zonder die Schrift. De belijdenis nu zegt : De Heilige Geest getuigt, dat die Schrift van God is, en die Schrift getuigt van zichzelf, hoe sij tot stand gekomen is.
   Is dat niet alles inhoud des geloofs en geloofsgetuigenis ?
   Hoe nu zullen wij deel hebben aan de „religie der Schriften" — want zo kunnen wij toch ook haar inhoud aanduiden — dan door die religie zelf, welke gemeenschap is met de God der religie?
   De geloofsbetrekking tot de Heilige Schrift wortelt alzo in een levensbetrekking tot die God. De erkenning van niet goddelijk gezag der Heilige Schrift is als zodanig een levensuiting dier religie, is daaraan eigen.
   En daarin nu betuigt de religie der belijdenis haar echtheid en gemeenschap met de religie van Christus, dat zij met het getuigenis van de Heilige Geest omtrent het goddelijk gezag der Heilige Schrift begint, zijnde deze niet alleen de bron der kennisse Gods in Christus, maar ook de regel des geloofs.
   Het heeft voorts volstrekt niets uit te staan met rationalisme, als de belijdenis een bepaalde Schriftbeschouwing of leer aangaande de Heilige Schrift geeft, gelijk zij doet. Wij willen dit gaarne met dr. W. een geloofsgetuigenis noemen, —• dat is het ook maar wij ontveinzen ons niet, dat het ook een leer aangaande de Heilige Schrift is, en wel de Christelijke leer.
   Voor het standpunt van dr. W. kan het pleiten, dat de vrijzinnigheid een nadere omschrijving of bepaling aangaande de Schrift zou wensen, omdat de formulering van F. en P. orthodox kan worden opgevat. Tegen zijn standpunt echter getuigt, dat diezelfde vrijzinnigheid zeer beslist het getuigenis der Ned. geloofsbelijdenis omtrent de H. Schrift verwerpt, als zijnde een Schriftleer of Schriftbeschouwing, welke met haar opvatting van de Christelijke religie niet strookt.
En wat nog meer zegt: die vrijzinnigheid ziet een centraal verband tussen de belijdenis aangaande de Heilige Schrift (Ned. Gel. bel. art. 2—7) en de overige artikelen, zodat de belijdenis omtrent de Schrift en de inhoud des geloofs niet los van elkander staan. M. a. w. de „formele" leer aangaande de Schrift en de belijdenis van haar inhoud, kan men niet zo radicaal scheiden, als dr. W. wil doen geloven.
   Uit dien hoofde is het dan ook niet zo onschuldig, als F. en P. geen formele leer der Schrift wil geven om te blijven staan bij een beroep op het feitelijk gezag. Deze term is trouwens evenzeer als de uitdrukking : de bijbel is Gods Wood, aan verschillende op­ vatting onderworpen, en toch weten wij zeer goed, wat degenen, die met de Confessie belijden, bedoelen, als zij zeggen : de Bijbel is Gods Woord, juist, omdat deze zich zo duidelijk uitspreekt omtrent de Heilige Schrift.

   Als wij op het verband tussen de inhoud der overige artikelen en de belijdenis omtrent de Heilige Schrift letten, kan het duidelijk worden, dat de „religie der belijdenis" wordt bepaald door de leer der Heilige Schrift in art. 2—7. En wat deze artikelen leren omtrent de Heilige Schrift, is toch niet anders dan wat in het geloof daaromtrent openbaar wordt, gelijk de Schrift ook getuigt, dat de Christus en de apostelen in deze belijdenis zijn voorgegaan. Christus zegt zelfs, dat de Schrift niet gebroken kan worden.
   Dr. W. vindt dit misschien rationalistisch, of fundamentalisme, maar wij houden het dan maar met de belijdenis der Vaderen.
In ieder geval kan gebleken zijn, dat de uitdrukking „de religie der belijdenis" niet zo onbepaald of wisselvallig is, als wij de fundamentele hoofdzaak, waardoor zij wordt gekend en onderscheiden, zien, zoals het in art. 2—7 Ned. Gel. belijdenis wordt beleden.
   Dat is nog wel wat anders dan de hoofdwaarheden, al hebben wij ook geen bezwaar om van het „eigenlijke" of de „kern" van de zaak te spreken, mits daaronder worde verstaan het leven der Kerk in de gemeenschap met Christus, zoals ons dat in de Heilige Schrift wordt voorgesteld. Het komt altijd weer op die Schrift neer. En nu kan men wel alles wat naar leer zweemt, willen uitbannen — maar dan loopt men toch gevaar van te zweven in een mysticisme, dat zich overeind tracht te houden aan de critiek op wat anderen leren en aan de eigen beschouwingen, welke aan die critiek ten grondslag liggen.
   Wij blijven er bij, dat de art. 2—7 over de Heilige Schrift de grondslag vormen van de gereformeerde belijdenis en dat het daarin beleden Schriftgezag kenmerkend is voor de „religie der belijdenis".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE RELIGIE DER BELIJDENIS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's