Om het wezen en welwezen der kerk
Onder deze titel publiceerde "Woord en Dienst" een correspondentie tussen dr. H. Berkhof en ds. G. Boer. De bedoeling is, dat deze discussie in zijn geheel wordt overgenomen. En wijl het onze zaak raakt, nemen wij deze gedachtenwisseling in De Waarheidsvriend tot kennismaking voor onze leden en kerkeraden op. Redactie.
Gedachtenwisseling over positie en problemen van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk, tussen dr. H. Berkhof en ds. G. Boer.
Zeer geachte Collega Boer,
Naar ik verneem, hebt ook u de uitnodiging der redactie aanvaard om in , Woord en Dienst' een gedachtenwisseling te beginnen over de positie en de problemen van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Ik hoor, dat u dit na aarzeling hebt besloten. Dat is mij net zo gegaan. Verwonderlijk is dat niet. Wii wagen ons samen aan een netelig vraagstuk. Het gevolg is, dat wij veel kans lopen om gestoken te worden — waarschijnlijk van meer dan één kant. Die kans lopen we geen van beiden graag. Maar het kon toch moeilijk anders, dan dat we beiden over dat bezwaar zijn heengestapt. Beiden hebben we de toestand der Hervormde Kerk voor de oorlog bewust doorleefd en doorleden. Wij hebben er naar gehunkerd, om van de. „hotelkerk" af te komen. En al denken we dan verschillend over de toestand en ontwikkeling van na de oorlog, voor ons beiden is het strijdig met het wezen van Christus' keek, wanneer wij onbekommerd langs elkaar heen leven en elkaar niet zouden aanspreken op wat wij geloven dat de gemeente des Heren is en moet zijn.
Toch heb ik ook na deze overwegingen nog een sterke aarzeling gevoeld. De taak die mij hier is toebedeeld, ligt me niet erg. Zeker, ik heb in de laatste jaren nogal eens mijn grote belangstelling getoond (en daarmee iets getoond wat al veel langer bij mij leefde). Maar ik deed het dan meestal in die zin, dat ik trachtte de bedoelingen van de Gereformeerde Bond duidelijk te maken aan al die kerkelijke buitenstaanders, die m.i. dit verschijnsel al te gemakkelijk kritiseerden en niet zagen tot welke zelfkritiek een dieper ingaan op de Gereformeerde Bond zou kunnen en moeten leiden. Gesprekken van die aard hebben mij altijd vruchtbaarder geleken dan een van buiten af kritiek oefenen op de Gereformeerde Bond, zoals dat onder ons veelal de gewoonte is. Daarmee stijven we de beide groepen toch maar in hun zelfrechtvaardiging. Ik dacht dat het meer zin had, wanneer we ons datgene leerden toeëigenen, wat de Bond ons in gehoorzaamheid aan Gods openbaring voorhoudt. Dat zou vanzelf tot gevolg hebben, dat wii geestelijk groeiden en dat daardoor een vruchtbaarder bodem voor gesprek zou ontstaan. Alleen langs deze omweg, waarop wij eerst leren wat God ons door de ander te zeggen heeft, komen wij echt verder.
En toch : ik begrijp dat we niet alleen op dit spoor mogen lopen. De vruchten daarvan rijpen nu eenmaal langzaam. Eer het zover is, kan er grote schade zijn aangericht. De verhouding tussen de Gereformeerde Bond en de „anderen" in onze kerk is er de laatste tijd vooral niet beter op geworden. Er is wederzijds veel wrok en bitterheid. Daarover zullen we ook op direkte wijze moeten durven handelen. Dat kan de diepere vragen niet oplossen, maar het kan zulk een oplossing wel bevorderen, zoals het huidige geprikkeld langs elkaar heenleven, de groei naar een geestelijke oplossing juist belemmert. Wij willen dus openhartig spreken en zo eerlijk mogelijk de dingen onder woorden brengen, gedachtig aan het apostolisch vermaan :
, Spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander". (Ef. 4 vs. 25). Ik weet, dat dit ook uw begeerte is. Laten we het samen wagen.'
Als beginpunt is misschien dat het vruchtbaarst, wat ons direkt naar de gevoelige punten en tevens naar de diepere tegenstellingen voert. Ik zoek dat punt in het wederzijdse wantrouwen en de oorzaken daarvan. De G. B. heeft het gevoel: wij tellen niet mee ; wij worden zoveel mogelijk van verantwoordelijke posten geweerd ; het liefst zag men ons helemaal uit de Hervormde Kerk verdwijnen. Is dat gevoel juist ? Er zijn in elk geval feiten genoeg, die het schijnbaar of werkelijk wettigen. Ik zeg er bij : schijnbaar. Want er zijn ook feiten, die een andere kant uitwijzen en er zijn ook mislukte pogingen gedaan om de G.B. in bepaalde sectoren van het huidige kerkewerk te betrekken. Maar ik heb er geen behoefte aan daarover te discussieëren. Ik erken: er is reden voor het gesignaleerde gevoel. Inderdaad wordt de G.B. gewantrouwd. We moeten om deze dingen geen doekjes winden. Toen de voorzitter van de G.B., na aan de voorbereiding der nieuwe kerkorde te hebben meegewerkt, plotseling tezamen met zeer merkwaardige medestrijders, zich tegen deze kerkorde beriep op de burgerlijke rechter, heeft dat feit zeer veel kwaad bloed gezet. De G.B. heeft deze geste niet gesteund, maar zijn voorzitter ook niet openlijk gedesavoueerd en betaalt nu de prijs daarvoor. De buitenstaander krijgt de indruk, dat de G. B. dit optreden minstens vergefelijk vindt. Dit feit, gevoegd bij de algemene campagne tegen de kerkorde in de G. B.-pers, leidt alom tot de conclusie : de G.B. wil (of liever : kan principieel) niet meedoen. Het niet meedoen aan de Paascollecte bevestigt deze overtuiging.
Er is echter meer.
Toen eenzelfde synode ds. De Jong tot conrector van het Seminarie benoemde en dr. S. van der Linde als docent te Utrecht voor de vaderlandse kerkgeschiedenis en de belijdenisgeschriften, is men in G.B.-kringen over het eerste zeer verontwaardigd geweest en heeft men het laatste slechts terloops gememoreerd, hoewel het van 't zelfde gewicht was. Verhalen over gemeenten, waar de G.B. achteruit wordt gezet, worden in de G.B.-pers breed uitgemeten. Over gemeenten, waar het tegengestelde geschiedt, wordt gezwegen. Terwijl toch bekend is dat vele Veluwse kerkeraden om des gewetens wil niet aan de begeerten van anders gerichte lidmaten tegemoet komen.
De lijst kan nog langer worden. Maar het gaat mij nu om de conclusie, waartoe dit moet leiden bij de anderen, voorzover dezen nog met enige welwillendheid dit alles trachten te interpreteren ; dat de G.B. principieel alles in de kerk van de hand moet wijzen, wat niet in zijn eigen geest geschiedt en dus niet tevreden kan zijn met een rechtmatige plaats in de Hervormde Kerk, maar alleen met een totale herbouw der Hervormde Kerk in de geest, die de G.B. voorstaat.
Dat is een standpunt. Ook wie het niet deelt, zal het kunnen respecteren. Maar kan ook van hem verwacht worden, dat hij hen die op dit standpunt staan, verzoekt om met hem samen te werken ? Dat zou zijnertijds het Trojaanse paard binnenhalen betekenen. En dat zou door de G.B. als een miskenning van zijn principieel protest moeten worden opgevat.
En nu is hier het punt, collega Boer, waar u ons grotere helderheid kunt verschaffen. Wij begrijpen nu niet, dat de G.B. zich beklaagt, dat hij geen evenredige plaats inneemt in de leiding der kerk.
Wij begrijpen ook niet, dat hij zich in de gemeenten waar hij in de minderheid is, op „rechten der minderheden" wil beroepen, die in de uitgesproken confessionele gedachtengang van de G.B. geen plaats hebben. We begrijpen evenmin, dat men zich daar over intolerantie beklaagt, als men die zelf meent te moeten oefenen. Kort gezegd : de G.B. gedraagt zich, waar hij heerst, als de uitsluitende gestalte van de wettige kerk, die hoogstens ook nog voor rechts-confessionelen ruimte laat; waar hij niet heerst, wil hij als modaliteit erkend en behandeld worden. Dit doet ons aan de politiek der rooms-katholieke kerk denken. Maar er is nogal verschil tussen gereformeerd en rooms. Wij willen dit graag in het raam van het gereformeerde belijden begrijpen. Zolang het niet begrepen wordt, is het alleen maar irritant en moet het gevolg wel zijn; dat men geen samenwerking met de G.B. begeert, omdat men niet gelooft dat deze ernstig gemeend kan zijn.
Collega Boer, u weet wel, dat ik dit alles niet uit hatelijkheid zeg. Vele Gereformeerde Bonders zijn mij lief, om hun vroomheid en levensstijl. Maar wij hebben dringend kerkpolitieke helderheid nodig. Wij moeten precies weten, wat we aan elkaar hebben. Wilt u die zaak in uw antwoordbrief behandelen ? Reeds bij voorbaat dank ik u hartelijk voor uw bereidheid om openhartig op deze netelige kwestie in te gaan.
Met ambtsbroederlijke groet,
H. BERKHOF.
Zeer geachte dr. Berkhof,
Om meer dan één reden heb ik, evenals u, met veel schroom de uitnodiging van de redactie van „Woord en Dienst" aanvaard. Het is ook geen kleinigheid om voor een veelkleurig forum te handelen over één van de neteligste zaken van onze Kerk. Daar is, behalve het door u genoemde, het karakter van deze briefwisseling debet .aan. Het gesprekskarakter gaat in de Kerk steeds meer overheersen. Wanneer het gesprek gaat over allerlei bijkomstigheden, is het zeer nuttig, maar wanneer het gaat over zaken, die onder ons volkomen zekerheid dienen te hebben, is er al heel wat van de heersende theologie in gegeven. Daarbij komt de ingewikkeldheid van het kerkelijk vraagstuk en de diepgaande bezinning, die nodig is om de nood der Kerk op de rechte wijze te peilen. Maar deze en vele andere bezwaren wegen toch niet op tegen wat ons beiden ter harte gaat, n.l. de vraag : Waar gaan wij met het geheel der Kerk heen ? Hoe ziet de Kerk er over 25 of 50 jaar uit ? Gaan wij van de hotelkerk naar de modaliteitenkerk, met uitzuivering van de uitersten ? Of gaan wij naar allerlei conflictsituaties, waarvoor de brandstof reeds allerwege opgetast ligt? Want ik ben het van harte met u eens, dat de verhoudingen tussen de anderen en de Geref. Bond behoorlijk verslechterd zijn in de afgelopen tijd. Daarom vragen wij ons met zorg af, of de gedaantewisseling van onze Kerk in dit tempo zal doorgaan en het oorspronkeliike karakter steeds minder gereformeerd zal worden. Hoe denken de anderen in de Kerk over deze ontwikkeling ? Moet de Geref. Bond zich niet alleen in feite, maar ook in principe voegen naar de huidige meerderheid ?
Ook onder ons is jaar en dag gehunkerd naar een Kerk, die verlost zou zijn van de tyrannie van de Reglementenbundel. Ook aan ons zijn de gebeurtenissen rond de oorlog niet ongemerkt voorbijgegaan. Ook wij ziin verblijd geweest over de wolkjes als eens mans hand, die deden hopen, verwachten en bidden. Toch meen ik, dat het verschil tussen u en mij niet alleen gaat over de toestand en ontwikkeling na de oorlog, maar reeds zijn wortels heeft in de oorlogstijd. Immers de aanvankelijke hoop en verwachting, ten aanzien van de helderheid van het belijden der Kerk, werd reeds spoedig verduisterd door de vaagheid en de onzekerheid juist op dit punt. Deze vermoedens werden hoe langer hoe meer bevestigd, toen de Kerkorde definitieve gestalte ontving en de Geref. Bond — enkele uitzonderingen daargelaten — tegen was.
Velen hebben dit tegenstemmen tegen deze Kerkorde niet kunnen begrijpen. Zij hebben soms ter verklaring van dit tegenstemmen bindingen gezocht, waar deze niet waren (vrees voor eigen naam of voor mensen) en bindingen niet kunnen of niet willen erkennen, waar zij wel terdege waren (gebondenheid in de conscientie aan de Here Jezus Christus en aan zijn Woord).' Ik meen niet teveel te zeggen, wanneer ik er op wijs, dat in de diepste kern hier de wegen uiteengaan : Waarderen, wij de gebeurtenissen tussen 1940 en 1950 als een wonder Gods of niet? Daartussen bewegen zich allerlei bemiddelende standpunten van veel of weinig hoop en vrees.
Zonder hier het wit-zwart schema te willen hanteren, meen ik, dat de teleurstelling en de wrok, voorzover die bij de anderen is, tegen de Geref. Bond, voor het grootste deel hieruit te verklaren is. De anderen hebben tot op de dag van vandaag niet kunnen begrijpen, dat wij om des gewetens wil neen hebben gezegd. Met opzet stel ik de dingen hier heel scherp, niet om de kloof onnodig te vergroten, maar wel om de verschillen zuiver te stellen. Na de aanneming van de Kerkorde zijn de verhoudingen er niet beter op geworden. Wij gevoelen ons op de preekstoel in ons element, maar op de kerkelijke vergaderingen als in een dwangbuis. Naast veel wat onze diepe belangstelling heeft, worden wij tot vermoeiens toe overladen met onderwerpen en voorstellen, die wij schadelijk, soms verderfelijk achten voor de Kerk, terwijl de o.i. allerbelangrijkste punten worden genegeerd of opzij geschoven. Dat wij gekrenkt worden door mensen, is het ergste niet. Dat zal omgekeerd ook wel eens voorkomen, helaas ! Maar dat de helderheid van het belijden, ja, dat de Waarheid Gods veelszins in de mist blijft, zie, dat krenkt ons meermalen tot in het diepst van onze ziel.
U stelt als ideaal, dat wij geesteliik naar elkander toegroeien, door niet alleen naar elkander te luisteren, maar ook datgene van elkander over te nemen, wat uit Gods Openbaring ons wordt voorgehouden. De weg, die u in deze briefwisseling wilt gaan, bergt de gevaren in zich van de onderdelen, waardoor het geheel ons dreigt te ontgaan. Hierdoor kunnen de verschijnselen belangriiker worden dan hun principiële achtergrond. U neemt uw standpunt midden in de praktijk en wilt op deze wijze allerlei ergernissen spuien, die onder de anderen kwaad bloed zetten. Ook dit is een weg. De geprikkeldheden spelen in het kerkelijk leven helaas een grote rol. Maar willen wij tot een dieper en vruchtbaarder contact komen, dan is het niet alleen zaak de vraag te stellen : Hoe komen wij van deze geprikkeldheden af, maar nog meer : Uit welke principiële achtergrond komen zij voort? Immers zij zijn wel voor een deel te verklaren uit al te menselijke en zondige verhoudingen, maar gaan daarin zeker niet op ! Onder de restrictie de praktijk telkens weer te mogen toetsen aan de principia, volg ik u op deze weg.
Bij de gevoelige punten noemt u het wantrouwen van elkander. Inderdaad hebben wij het gevoel, op zijn best verdragen te worden. Wij weten ook, dat niet allen er zo over denken, getuige o.a. deze briefwisseling, maar er zijn er, die ons gaarne, als een aan het lichaam der Kerk, vreemd deel, zouden willen uitsnijden. Welke redenen daarvan weerhouden. zijn ons soms wel, soms ook niet bekend, doen ook niet terzake, omdat wij, hoe pedant dit ook moge klinken, niet in de Kerk zijn door de gunst van de bovendrijvende groep, maar van Godswege een plaats in haar hebben gekregen.
Alvorens nu de feiten aan de orde te stellen, die er op zouden kunnen wijzen dat de anderen ons liever kwijt zijn, wijst u op andere feiten, die in een tegengestelde richting wilzen. U noemt als eerste de mislukte pogingen om de Geref. Bond in bepaalde sectoren van het kerkewerk te betrekken. Als voorbeeld fungeert de voorzitter van de Geref. Bond. Wat er in de Commissie, belast met de voorbereiding van de Kerkorde, is besproken, weet ik niet. Naar ik meen, was de leden der Commissie geheimhouding opgelegd. Wel weet ik, dat prof. Severijn op een vergadering van de Geref. Bond heeft verklaard, dat zijn handtekening onder het Ontwerp Kerkorde wel betekende, dat hij dit Ontwerp de Kerk wilde inzenden, maar dat dit niet betekende, dat hij het met deze Kerkorde eens was. Daarover is ook het een en ander geschreven in de inleiding, waarmee de Commissie zich tot de Kerk wendde. In de tweede plaats vergete men niet, dat prof. Severijn niet getekend heeft in zijn kwaliteit van voorzitter van de Geref. Bond. In de derde plaats is iemand volkomen vrij, om staande in de Kerk, zijn best te doen bepaalde amendementen aangenomen te krijgen en bij verwerping van deze amendementen, tegen te zijn. Wat is er op tegen, wanneer iemand in één van de kritiekste stadia van de Kerk zich met veel zelfverloochening aan dit werk geeft en bij dit alles zijn geestelijke vrijheid behoudt ?
Dat het proces voor de wereldliike rechter niet had mogen plaats vinden, zij onmiddellijk toegegeven. Verder kan aan ieder bekend zijn, dat de bakermat van dit proces niet lag in de kringen van de Geref. Bond, maar in de groepen, die liggen tussen de Geref.. Bond en de Zwingli-groep. Op het laatste moment zijn er enkele personen van de Geref. Bond bijgehaald. Ook kan bekend zijn, dat prof. Severijn niet tekende in zijn kwaliteit van voorzitter van de Geref. Bond. Dat de Geref. Bond zijn voorzitter niet gedesavoueerd heeft, is een zaak, die alleen de leden van de Geref. Bond aangaat. Dat de Geref. Bond hiervoor nu de prijs moet betalen, maakt op ons zeer weinig indruk. Wij hebben veel meer de indruk, dat deze zaak door de synodale pers al te gretig is gebruikt als een stok om een hond te slaan. Daarmede acht men zich vaak ontslagen van de zeer fundamentele kritiek, die op de Kerkorde van Geref. Bondsziide is uitgebracht. Hoezeer uw poging te waarderen is om deze dingen uit de weg te ruimen, het luisteren naar de Geref. Bond staat of valt hiermede niet. Voordat het bekende proces werd gevoerd, maakte ik in de wandelgangen van de synode een gesprek mee tussen twee collega's, de eerste uit M.O. kring, de tweede uit G.B. kring. De M.O. maakte de opmerking : Laat je geluid horen in de synode, er wordt naar je geluisterd ! Daarop maakte de G.B. collega de opmerking : Noem mij één punt, waarmee rrtet effect naar mij is geluisterd ? Op deze rake en scherpe vraag bleef de ander het antwoord schuldig. Dat kon ook niet anders, geachte dr. Berkhof, omdat er rondom de voorbereiding en aanneming van de Kerkorde niet wezenlijk naar ons is geluisterd. Dit wreekt zich tot op de dag van vandaag.
Het niet meedoen, het niet kunnen of willen meedoen, waarover u schrift, komt bij ons voort uit een veel positievere binding aan onze ambtseed voor God en de gemeente, die - wij dienen. Het negatieve, het afwijzende overweegt niet, zoals zo vaak wordt gemeend. Hier rijst juist het positieve ver bovenuit. Wij achten de koers, die de Kerk op dit ogenblik vaart, zodanig gevaarlijk, dat wij op veel daarom neen zeggen, om het veel sterkere ja tegenover het Woord des Heeren in een goede conscientie te mogen bestendigen.
Hoe is het te verwachten, dat de Geref. Bond van harte aan de paascollecte geeft, terwijl ons hart barstend vol zit met bezwaren tegen de gehele gang van zaken in de Kerk ? Laat men daarom niet beginnen bij de paascollecte ! Wanneer wij iemands hart hebben, dan hebben wij ook zijn portemonnee. Laat men eerst eens serieus ingaan op het geheel der bezwaren, dan komen de bijkomstige zaken vanzelf wel aan de orde.
Verder noemt u de benoeming van ds. De Jong en van dr. Van der Linde. Op de benoeming van de eerste is veel kritiek uitgebracht, schrijft u. Dat is waar. Nog afgezien van de opmerking, dat waarlijk niet alleen van Geref. Bondszij de kritiek is uitgebracht; afgezien van de vraag, of de benoeming van ds. De Jong een pleister bedoelde te zijn op de wonde van de Vrijzinnigen om het derven van een hoogleraarszetel in Leiden ; afgezien van de vraag, hoe de stemming ter synode is verlopen, rijst bij ons deze vraag : Heeft men in de kring van de anderen zo weinig begrip van wat er leeft aan teleurstelling en meer over de opvolging van prof. Severijn in Utrecht, dat ook u daarover heen glijdt, als ware dit een bijkomstigheid ? Wij weten wel, dat dit een benoeming van de minister geweest is. Maar ieder, die geen vreemdeling in het kerkelijk Jeruzalem is, weet ook, dat deze benoeming door velen is bevorderd en toegejuicht. Ongetwijfeld is daar door de benoeming van dr. Van der Linde in de schaduw geraakt. Wij verblijden ons over deze benoeming van harte, maar vragen tegelijkertijd : Meent de Kerk, dat hiermede is recht gedaan aan de meest billijke verlangens van de kring van de Geref. Bond ? Weerspiegelt het corps kerkelijke hoogleraren ook maar enigermate wat er leeft in de Kerk ? Zie verder naar de rij benoemingen, die de synode de laatste tijd heeft gepleegd. Kunt u dan begrijpen, dat iemand onder ons zich de opmerking liet ontvallen : Wilt ge tegenwoordig voor een benoeming in aanmerking komen, dan moet ge rechts-vrijzinnig zijn ! U wilt de lijst niet al te lang maken. Wij ook niet! Maar het zit ons wel vaak erg hoog, dat de Geref. Bond — enkele uitzonderingen daargelaten — uit alle sleutelposities wordt geweerd onder aanvoering van allerlei argumenten, die ons alleen maar bewijzen, wat wij allang wisten, n.l. dat wij geen personae gratae zijn.
Tenslotte wijst u op de Veluwse kerkeraden, die geen plaats geven aan anders gerichte lidmaten. Dit zou een of meer brieven vereisen om hierop eens dieper in te gaan. Nu alleen dit. Hier wreekt zich de onzekerheid en de onhelderheid van het belijden der Kerk. Welke maatstaf moeten deze kerkeraden aanleggen tot honorering van deze verlangens ? Zonder hiermede het beleid van al deze kerkeraden te verdedigen en zonder ook maar een ogenblik de grenzen der Kerk met die van de Geref. Bond te laten samenvallen, mag en moet gevraagd worden : Wordt daar het Woord Gods niet gebracht ? Openlijk wil ik hier verklaren, dat de verontschuldiging van de anderen voor mij steeds meer een vraagteken wordt, als zou de Kerk nog geen leerbeslissingen kunnen nemen. Immers de synode doet niet anders dan leerbeslissingen nemen, zeker op de Veluwe. Door het plaatsen van noodkerkeraden worden leerbeslissingen op grote schaal genomen. Wie geeft aan de synode het recht om over deze kerkeraden heen in te grijpen in de plaatselijke gemeente ? Zijn deze kerkeraden verantwoordelijk voor de prediking die ter plaatse gebracht wordt, of niet ? Hebben zij straks voor de rechterstoel van Christus verantwoording af te leggen, of niet ?
Nu kan aangevoerd worden, dat ook andere groepen in de Kerk van deze regeling gebruik kunnen maken. Dat zal misschien wel eens gebeuren. Maar ik kan u verzekeren, dr. Berkhof, dat deze regeling als een regelrechte aanval op wat de Geref. Bond voorstaat wordt gezien en gewaardeerd. Dit verbetert de situatie niet, maar verslechtert deze met de dag. Deze verslechtering komt nog te feller uit, wanneer wij bedenken wat er op allerlei plaatsen wordt afgemarteld om aan een prediking, die een voorwerpelijke-onderwerpelijke signatuur heeft, een plaats te geven of te doen behouden. De wijze van behandeling is soms — ondanks de hoogstaande en dringende adviezen van de visitatoren — zodanig beneden peil, dat wij hierover maar het beste kunnen zwijgen.
De Veluwe is nog grotendeels voor de Afscheiding en de Doleantie bewaard gebleven. Dat is een zegen, zowel voor de Veluwe als voor de gehele Kerk. Friesland en Groningen en andere streken van ons vaderland zijn er voor een deel bloedarm door geworden. In bezorgdheid èn voor de Veluwe èn voor andere delen van ons land vraag ik mij af : Moeten er nu nog meerdere streken volgen ? Dit is geen dreigement, maar een cri de coeur !
Nu de conclusie. U meent, dat de Geref. Bond alles van de hand moet wijzen, wat niet in zijn eigen geest geschiedt. Deze conclusie is onjuist. Want daardoor komen de idealen van de Geref. Bond in een onjuist daglicht te staan. Dit is maar niet onze zaak of ons zaakje, maar de zaak der Kerk. Hoeveel struikelingen er in de praktijk ook liggen, het gaat ons niet om onze zaak, maar om de zaak der Kerk ! Wij wijzen alles af, wat niet in overeenstemming is met het karakter van onze Kerk, n.l. de Heilige Schrift en de classiek gereformeerde belijdenis der Kerk. Het gaat de Geref. Bond niet om de verabsolutering van eigen standpunt, óok niet om de identificatie van Gods werk en ons werk, hoe groot de gevaren ook zijn op dit gebied, maar het gaat ons om de volle ongebroken plaats van het Woord Gods en de handhaving van de belüdenis in haar kerkelijk gezag. Men kan zich hiervan afmaken door te wijzen op gebreken in de predikanten en gemeenten van de Geref. Bond, maar dit is alleen maar een bewijs, dat de tucht van de Heilige Schrift en de belijdenis ook in eigen kring zo nodig is ! Wij vragen niet om handhaving alleen voor anderen, maar ook voor onszelf.
U zegt, dat wij niet tevreden zijn met een rechtmatige plaats in de Hervormde Kerk, maar een totale herbouw van deze Kerk voorstaan. Dit is beslist niet waar. Immers wij proberen niet anders dan de Hervormde Kerk haar oorspronkelijk karakter te hergeven. Het is m.i. een van de meest trieste bezigheden van de anderen, dat zij de Hervormde Kerk van gedaante veranderen, in strijd met het oorspronkelijk karakter, haar door God gegeven in de Reformatie. Wij willen in historische continuïteit blijven staan met het geheel der Reformatie, maar dan ook de volle geesteliike bagage, zowel van Guido de Bres, van Heidelberg, als van Dordt, meenemen. Dat is geen restauratie en geen repristinatie, maar een voortgaan in de volle stroom van het belijden der Kerk.
Dit is een door en door kerkelijk standpunt. Dat velen volgens u daarom geen samenwerking met de Geref. Bond begeren, is in strijd met dit hier geschetste kerkelijk standpunt. Dat dit zou betekenen, dat men het bekende paard van Troje zou binnenhalen, is niet vleiend, maar erg duidelijk. De vergelijking hinkt niet alleen, maar moet zelfs omgekeerd worden. Want de anderen behoeven „dit Trojaanse paard" niet binnen te halen, het is er al! Wanneer ik ietwat vrijmoedig mag zijn, zou ik met meer historische rechten mogen zeggen, dat wij met een ander Trojaans paard zitten, n.l. met allen, die in de loop der eeuwen de Kerk zijn binnengedrongen en de fundamenten der Kerk hebben ondermijnd. Wederrechtelijk, in strijd met haar karakter, wordt er allerlei wind van leer gevonden. Zouden dan zij, die voor dit oorspronkelijk karakter opkomen, het Trojaanse paard zijn ? Alleen zij hebben recht in de Kerk, die zich houden aan de spreekregel der Kerk, n.l. de belijdenis.
Hiermee is niet gezegd, dat de toestand der Kerk buiten de schuld van de Geref. Bond omgaat. Dit maakt ons zeer ootmoedig en doet ons de schuld der Kerk in de verwevenheid met de geslachten aanvaarden. Daarover wellicht een andere keer.
Tenslotte vraagt u helderheid in de kerkpolitiek. Hier hebt u deze. U brengt de problematiek direkt op het vlak meerderheid— minderheid. Dat is een naar vlak. Maar goed, het is waar, dat de minderheden op bepaalde plaatsen vragen, wat de meerderheid in andere plaatsen weigeren. Dit heeft niets gemeen met de politiek der roomse kerk, omdat het hier een kerkelijke aangelegenheid betreft, wat bij Rome niet het geval is. Dat dit op de anderen een irritante indruk maakt, zolang dit niet begrepen wordt binnen het raam van het gereformeerd belijden, verstaan wij ook. Maar wij verstaan niet, hoe in een Kerk met een gereformeerd karakter anders gehandeld kan en mag worden.
Inderdaad, wij willen geen modaliteit zijn in de thans gebruikelijke zin. Dat is niet alleen in strijd met onze confessionele gedachtengang, maar in strijd ook met het wezen van onze Kerk. Wanneer , dan ook ergens een minderheid met een beroep op de belijdenis om rechten van een minderheid vraagt, dan mag dit op de buitenstaander de indruk maken : O, nu zijn zij plotseling weer modaliteit, maar op grond van de belijdenis der Kerk. Dan heeft zulk een minderheid het recht der belijdenis achter zich. Dat maakt — dunkt mij — een groot verschil. Ik weet, dat in de praktijk allerlei aberraties mogelijk en werkelijk zijn, dat het kerkelijk leven een beeld van chaotische verwarring laat zien, maar dat doet aan deze principiële probleemstelling niets af. De Kerk heeft Art. 10 der Kerkorde te handhaven. En het lijkt mij — nu van de anderen uit gezien — niet moeilijk voor deze confessionele gedachtengang en handelwijze op zijn minst plaats te maken, gezien de historische rechten.
Dat dit alles bij oppervlakkige kennisneming de indruk geeft van intolerantie, is te verstaan. Maar wanneer men zich de moeite getroost dit van uit deze achtergronden te verstaan, dan zal de roep ook bij de anderen gehoord worden : Wij hebben vóór alle dingen helderheid in de belijdenis nodig. Het ja en neen karakter van onze Kerk is waarlijk niet met de invoering van de Kerkorde opgeheven. De tijd van de grootscheepse synthesen ziin meestal de tijden van de grootste ingezonkenheid van het geestelijk leven, hetgeen de kerkgeschiedenis ons leert. Wij menen, dat wij iets te bewaren hebben voor het geheel der Kerk. Daartoe staan wij in een betrekkelijk isolement. Deze generatie heeft zich voor deze schat bijna afgegrendeld in haar kramp, het koste wat het koste, een grootse synthese te bedrijven. De geschiedenis, ja, ten diepste God, zal daarover oordelen. In een kerkelijk uitgerangeerd ziin, in een tijdelijk opgedrongen isolement, kunneja de geestelijke impulsen liggen voor een volgende generatie, die, uitgehold door deze, synthese, weer gaat vragen naar de ongekende diepten van het Woord Gods en de belijdenis der Kerk. Het is niet de bedoeling, dat wij zolang wachten. Wii willen vandaag met al wat in ons is arbeiden en strijden voor het heil van onze Kerk. "
Ik heb de dingen zo scherp mogelijk proberen te stellen. Veel vraagt om diepere behandeling. Veel maakt misschien de indruk van al te hard. Wij komen niet verder met om de dingen heen te praten. Gaarne verwacht ik uw volgende brief.
Met hart. coll. groeten, uw
G. BOER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 april 1956
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's