De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

DE HOOP OP GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE HOOP OP GOD

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt onrustig in mij ? hoop op God; want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts. Psalm 42 vs. 8.

Het gesprek, dat de mens met zichzelf voert, ligt doorgaans het diepst. Een ander weet niet alles van hem en kan niet alles begrijpen. Voor een ander kan men soms zo'n schutterige en scheve indruk maken. Met zichzelf is de mens altijd op bekend terrein. Hier schaadt geen onhandige houding, hier baat geen voorgewende houding. De psalmist spreekt zijn. eigen ziel aan : , , Wat buigt gij u neder, ^o mijn ziel en zijt onrustig in mij ? "

De ziel kan gebogen zijn als een riet voor de wind en een mensenhart kan onrustig zijn als dat riet, waar de winden hun eindeloos spel mee spelen. Als de ziel zich buigt, dan buigen zich het hoofd en de gestalte mede, dan is het zelfs of heel de omgeving mede neerdrukt. Het onrustige hart, wie zal dat rust geven?

De psalmist zwerft in het eenzame land van de Jordaan, het land van wilgen en van biezen, dan in het hooggebergte van de Hermon, met zijn vele toppen, dan in een of ander kleiner gebergte. In dat woeste land doen de stortregens in de regentijden het water donderend neerstorten in de afgronden, zodat de ene afgrond roept tot de andere, zodat het water als bij golven slaat over de balling, als hij over bergpaden gaat. De eenzaamheid van dit land is het beeld van de verlatenheid van de mensen en van God voor deze psalmist. De mensen honen hem er om, dat hij geen heil bij God heeft. De mensen schijnen er behagen in te hebben, als het niets met u is. Dergelijke spot raakt diep, wel tot in het meest pijnlijk trefbare, tot in het gebeente, voor de man die naar God dorst. Dit treft te meer, omdat het waar is. De psalmist voelt zich van God verlaten.

, , Mijn steenrots, waarom vergeet Gij mij ? " Hij kan niet naar tabernakel of tempel, hij mist God en kan Hem niet missen. Bij dag en bij nacht kost hem dit tranen, hij schreeuwt naar God, als een hert, gejaagd.

, , Wat buigt gij u neder o mijn ziel en wat zijt gij onrustig in mij ? "

Misschien bevindt iemand bij de intrede van, dit nieuwe jaar zich in zo'n toestand: dorsten naar God als men niet of nauwelijks kan opgaan, of ook dorsten naar God bij gewone, normale kerkgang. Wat kan men zich eenzaam voelen onder de mensen en wat kan men zich van God ver verwijderd voelen zelfs onder Zijn. instellingen, onder de bediening des Woords en der sacramenten.

De psalmist cultiveert zijn ellende niet, hij spreekt zijn eigen hart moed in : „Hoop op God !" Mag een mens, die naar het eenparig oordeel der mensen geen God heeft en die zich ook inderdaad van God verlaten en vergeten weet, op God hopen ? Mag men met Job zeggen : , , A1 zou Hij mij doden, zo zal ik nog hopen ? " Is het waar, dat God goddelozen rechtvaardigt om niet? Zo zeker mag men voor dit jaar op God hopen, als Christus Jezus, de Man van kribbe en kruis, psalm 42 heeft overgenomen. Is er ooit iemand van God vergeten geweest als Hij, Die in de Godverlatenheid als een hert geschreeuwd heeft tot de levende God ? Is er ooit iemand geweest, die als Hij van het klein gebergte Hem heeft aangeroepen?

Heeft ooit rondom iemand de afgrond geroepen tot de afgrond, als. rondom Hem, Die in de duisternissen era diepten was ? Zijn ooit over iemand zo al Gods golven en al Gods baren heengegaan als over Hem, Die geklaagd heeft: , , Ik ben gezonken in grondeloze modder? " En hébben ooit wederpartijders iemand de ganse dag gehoond met een doodsteek in Zijn beenderen, als ze op Golgotha tot Hem zeiden : „Waar is Uw God ? " Om Jezus wil nu mag men op God hopen, ook als er niets te hopen zou zijn, want in Christus is Hij barmhartig en zeer genadig. Dat dan toch hope al dat volk, dat meent van God verlaten en vergeten te zijn. Hij zal u niet verlaten. Hij zal u niet vergeten. Juist voor zulke goddelozen mogen wij dit jaar uitroepen als het jaar van Gods welbehagen. Het neergebogen en onrustige hart, juist dat mag hopen !

, , Want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts". Nog is de psalmist midden in de narigheden als hij zegt: „Want ik zal Hem nog loven". Nog is daar het land van de Jordaan, de Hermon en het kleingebergte, nog roept de afgrond tot de afgrond, nog zijn er de golven en de baren, de wederpartijders en de vergetende God en toch looft hij God. „Des nachts zal Zijn lied bij mij zijn, het gebed tot de God mijns levens". Hier is dan het volk, dat psalmen zingt in de nacht, in de nacht van het lijden, in de nacht van de aanvechtingen, in de nacht van de Godverlatenheid. Hier is het goud niet verdonkerd, hier schittert dan toch de genade. Zingen in de nacht. Dat heeft de Borg gedaan in de nacht van Zijn lijden. Waar een mens dat leert doen, daar zijn de sporen van de Zaligmaker. Waar God alzo de genade Zijns Zoons ziet doorbreken, daar wordt Hij verheerlijkt door Zijns Zoons werk en daar verheugt Hij Zich. Dit psalmen zingen in de nacht maakt ook indruk op de mensen. De man van Psalm 42, een onbekende dichter, is bij velen door de eeuwen heen bekend geworden. Hoevelen heeft hij in holte en afgrond leren zingen ? Hier moeten zelfs de wederpartijders, die hatelijk vroegen: , , Waar is uw God ? " beschaamd voor zwijgen. Ze zullen toch moeten toegeven, dat die man wel een God heeft, een God zelfs in de nacht.

Ik zal Hem nóg loven. En waarvoor looft de Psalmist Hem ? Voor de verlossingen Zijns aangezichts. Wat zegt die man dat eenvoudig en klaar. Als God Zijn aangezicht vertoont, als God Zich openbaart, dat is de verlossing. Al zou het op de Hermon zijn, ver van tabernakel of tempel, dan kan Hij ook daar Zijn aangezicht vertonen. Het vrije veld zelfs kan een Bethel worden. Maar de Psalmist verlangt naar de voorhoven. Die wens geeft God ook. De voorbeelden zijn er vele van, dat de Heere voor een volk, dat Hem niet missen kan in Zijn inzettingen, ruimte maakt. Niet eindeloos hoefde het Godvruchtige volk in de dagen van de Remonstranten in doleantie te zijn. En niet eindeloos behoeft een naar God dorstend volk in onze dagen te hijgen naar Zijn openbaring in de oude kerk.

Dat is onze vaste overtuiging ! Als het volk niet op kerk-politieke, maar op religieuse wijze naar „huis" verlangt, dan zal de Heere ruimte maken. Dit is het, wat de predikdienst en de dienst der sacramenten voor ons zo waardevol maakt. Zijn tegenwoordigheid. Zijn aangezicht alleen.

Zijn aangezicht te zien, dat is verlossing !

Dat verlost van de eenzaamheid. Als men God in Christus mag aanschouwen door het geloof, dan wordt men opgenomen in de heilige familie ; dan wordt God zijn Vader, Jezus zijn oudste Broeder, de Heilige Geest zijn Leidsman en al degenen, die in Christus zijn, zijn verwanten. Dan kan een mens allen en alles missen, dan voelt hij zich zelfs op de Hermon niet alleen.

Dat verlost van de wederpartijders. Als het aangezicht Gods over iemand is, dan mag hij schuilen bij Hem, waar hij de twist der tong niet meer voelt.

Dat verlost van de zonde. Dan gaan niet meer al Gods golven en al Gods baren over hem heen. In Psalm 42 wordt de zonde zo met name niet genoemd, maar zij speelt wel op de achtergrond. De verlossing in Christus is in laatste of in eerste instantie verlossing van zonde. Waar men van zonde verlost wordt, daar krijgt men God terug. En dat gebeurt in deze Psalm, want het laatste wat de Psalmist zegt is: , , Hij is mijn God".

Tenslotte, onze tekst is een refrein. Vers 12 herhaalt vers 6 en Psalm 43 vers 5 nog eens. Het enige verschil is, dat vers 12 spreekt over de verlossingen , , mijns" aangezichts. In de verlossing toont God Zijn aangezicht en toont de Psalmist Hem zijn aangezicht. Het geloof heeft altijd een openbaringszijde en een geloofszijde. En het refrein mag mogelijk betekenen, dat men telkens weer in zijn oude noden terug valt, en dat men telkens weer op nieuwe verlossingen rekenen kan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE HOOP OP GOD

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1957

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's