De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

8 minuten leestijd

Wij leven snel en vergeten gauw, totdat plotseling het een of ander ons weer herinnert aan een moment in het verleden, dat stof gaf tot uitvoerige discussie en soms ook vele gemoederen in onrust bracht. Een voorbeeld hiervan is de ongeveer vier jaar geleden gedane „Oproep van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk tot bezinning op de verantwoordelijkheid van het Nederlandse volk inzake de vraagstukken rondom Nieuw-Guiaea".

't Is ds. Landsman, die in „Hervormd Nederland" in een artikel „Onrust rondom Nieuw-Guinea — Om onze plaats in de volkerengemeenschap" zich refereert aan deze Oproep, als hij gaat schrijven over het besluit van ons kabinet de verdediging van Nieuw-Guinea te versterken.

Ds. Landsman noemt deze Oproep geruchtmakend. In feite was ze berucht vanwege haar inhoud. Nederland moest zijn roeping ten aanzien van Nieuw-Guinea maar laten schieten en plaats maken voor een andere oplossing dan die de regering gekozen had en nog kiest, een oplossing, die zich ten doel stelt de bewoners van Nieuw-Gmnea op te voeden tot pohtieke bewustwording en zelfstandigheid opdat de Papoea's in vrijheid en verantwoordelijkheid hun eigen plaats in de volkerengemeenschap kunnen kiezen, o.i. de enig juiste oplossing, die een verantwoordelijke regering kan en mag en moet nastreven.

Volgens ds. Landsman is het probleem Nieuw-Guinea sinds de oproep van juni 1956 niet opgelost.

Eerder is het nog veel dringender geworden dan het toen reeds was.

De gebeurtenissen van de laatste weken hebben ons dat opnieuw duidelijk gemaakt. De verontrusting over de situatie waarin ons land, wat betreft zijn verantwoordelijkheid t.a.v. Nieuw-iGuinea, is komen te verkeren, is in brede lagen van ons volk momenteel groter dan destijds het geval was. Daarom zou een hernieuwde oproep tot bezinning, naar het ons voorkomt, thans veel meer begrip en weerklank vinden dan in 1956.

Bezinning is dus zeer noodzakelijk. Maar het is niet waarschijnlijk, dat er opnieuw een appèl van de synode van onze kerk tot ons volk zal uitgaan.

Is dat trouwens nodig? Eens gezegd blijft gezegd.

Ieder, die dat wil, kan op de oproep, die eertijds uitging, teruggrijpen en een poging wagen om te laten zien hoe actueel ze nog is. En wat let ons dit in „Hervormd Nederland" te doen?

Ogenschijnlijk niets. Toch zijn er echter grote bezwaren aan verbonden.

In de eerste plaats zou men de vraag kunnen stellen of dit nog wel zinvol is na de jl. kamerdebatten n.a.v. de publicatie van het besluit van de regering het vliegtuigmoederschip „Karel Doorman" met nog enkele andere vaartuigen naar Nieuw-Guinea te zenden bij wijze van „vlagvertoon" en bovendien de defensie van Nieuw-Guinea tegen eventuele Indonesische infiltraties te versterken door het zenden van landmachtonderdelen en vliegtuigen.

Alles wat daarover en ook wat daartegen te zeggen is, is in het parlement naar voren gebracht.

Het gaat niet om het beleid van bepaalde departementen, maar om het beleid van het kabinet. Dit beleid is door de volksvertegenwoordiging aanvaard met een behoorlijke meerderheid van stemmen. Wat wil men nu nog?

In de tweede plaats is er het bezwaar dat de kwestie Nieuw-Guinea, meer nog dan in 1956, in de sfeer van partij-politieke machtsstrijd is geraakt, nu de Partij van de Arbeid in de oppositie gegaan is. Zal niet elk pleidooi voor een nieuwe en fundamentele bezinning nog meer dan vier jaar geleden blootstaan aan de verdenking, als een bijdrage in deze partijpolitieke machtsstrijd te zijn bedoeld en in elk geval als zodanig gaan functioneren?

Beide wagen kunnen bevestigend beantwoord worden. Maar er moet aan toegevoegd worden, dat het grootste bezwaar toch op zijn minst gelegen is in de oproep zelf, zoals boven trouwens reeds is aangeduid, en het is zeer de vraag of de huidige synode de toen gedane oproep nog voor haar verantwoording zou willen nemen. De gang van de politieke gebeurtenissen in Indonesië sinds 1956 is toch wel bijzonder ontnuchterend geweest voor elke idealist, die nog hoopte op een betere verstandhouding tussen Indonesië en Nederland.

Tegenover zijn eigen bezwaren stelt ds. Landsman enkele feiten, die z.i. niet veronachtzaamd mogen worden.

In de eerste plaats is het, ondanks het feit dat de kaarten in de Tweede Kamer duidelijk liggen, niet zo dat men in de kring van de regeringspartijen volkomen gerust is over de huidige situatie en over het daarin gevoerde beleid. Wij wijzen b.v. op het kritische artikel in de (r.k.) „Volkskrant" van 10 mei jl. onder de titel: „Is plan Nieuw-Guinea wel zinvol? " Voorts op een artikel in de (liberale) „Nieuwe Rotterdamse Courant" van 19 mei jl. onder de, ietwat ironisch bedoelde titel: „Senaat tevreden over buitenlands beleid", waarin de schrijver zijn teleurstelling uitspreekt over het feit, dat de meerderheid van de Eerste Kamer zich zo gemakkelijk tevreden liet stellen en zo weinig liet blijken van een „constructieve visie" over het Indonesische vraagstuk en Nieuw-Guinea. In de tweede plaats heeft de discussie in de Eerste en Tweede Kamer plaatsgevonden vóór en tijdens de mislukking van de Parijse topconferentie, waardoor de toestand op het vlak van de wereldpolitieke verhoudingen, zodanig is gewijzigd, dat niemand zich nog aan voorspellingen over de consequenties van de verscherping van de oost-west tegenstelling waagt.

Als derde feit noemt ds. Landsman de vraag, wat nu wel het wezenlijke belang is van de inheemse bevolking van Nieuw- Guinea.

Om dit belang ging het de generale synode in haar oproep van 1956. Om dit belang gaat het nu uiteindelijk, naar haar eigen verklaring, ook onze regering. Om dit belang te dienen en het voor Indonesische infiltraties, die zouden kimnen uitlopen op een gemakkelijke machtsoverneming, die schijnbaar van de bevolking zelf zou uitgaan, te besparen, werd besloten de verdediging te versterken door het zenden van Nederlandse landstrijdkrachten het weerbaar maken van de inheemse bevolking. Daar is weinig tegen in te brengen, mits m.en het „verdedigen" verstaat als het onder controle houden van eventuele infiltraties van Indonesische militaire groepen.

Bezwaar echter heeft schrijver tegen de provocerende publicatie van deze maatregel en het vlagvertoon, waartoe besloten werd.

Maar — en dit zijn verstandige woorden:

Geen zinnig mens, die het werkelijk ernst is met de belangen van de bevolking van Nieuw-Guinea, zal er immers — gezien de huidige situatie in Indonesië, voor kunnen pleiten dat zonder meer de aanspraken van dit land door onze regering ingewilligd worden en een „overdracht" plaats vindt.

Als men daarvan uitgaat is, met de genoemde beperkingen, wat de regering besloot alleszins te verdedigen.

Maar ds. Landsman wil meer, nl. een constructieve visie voor datgene, wat op langer termijn moet geschieden. Hij stelt twee vragen:

Ten eerste; houden wij werkelijk voldoende rekening met de noodzaak van een ontkolonisering van Nieuw-Guinea nog in deze generatie? In 1956 werd nog gesproken over een termijn van enkele honderden jaren. Thans kunnen we ook in „Trouw", het antirevolutionaire dagblad, lezen dat deze periode door het getal tien moet worden gedeeld.

De nog zeer dunne laag van de Papoese bevolking die middelbaar of hoger onderwijs genoot, ziet scherp toe wat er in Afrika aan de gang is en weet wat ze wil. En als wij daar werkelijk achter staan, zullen we nog heel wat meer aan het lager en voortgezet onderwijs moeten doen dan thans het geval is. Ook zullen wij nog meer er op uit moeten zijn nu reeds zoveel mogelijk aan de kinderen des lands gelegenheid te geven verantwoordelijkheid te dragen op de sleutelposities in het maatschappelijke en staatkundige bestel. Dit betekent dat ook de taalkwestie opnieuw zal moeten worden bezien met het oog op de toekomst van een zelfstandig volksbestaan.

Ten tweede: als het vaststaat dat onze regering wel maatregelen kan nemen om infiltraties tegen te gaan, maar evenzeer dat wij Nieuw-Guinea niet tegen georganiseerd wapengeweld kunnen verdedigen, en als tevens gerekend moet worden met de wijzigingen in de internationale situatie, wordt het dan niet hoog tijd dat ons land zich ernstig afvraagt of er geen stappen op internationaal niveau, dat is binnen het kader van de Verenigde Naties, moeten worden genomen om, in een andere vorm, de toestand te herstellen, die bestond vóór, tengevolge van de publicaties van de reeds genoemde regeringsbesluiten, Indonesië aanleiding kon vinden haar krijgsmacht in oostelijk Indonesië te versterken, met al de gevaren van dien. Gaarne laten wij het aan deskundigen over deze mogelijkheid concreter te formuleren!

Beide vragen roepen om een serieuze beantwoording. Maar als dan ten aanzien van de tweede vraag een ontkennend antwoord zal worden gegeven of mogelijk binnenskamers reeds is gegeven, dat dus Nederland alleen zijn roeping zal vervullen, laat men dan ook dit antwoord aanvaarden, en niet doen, zoals wel eens gedaan wordt, alsof dit een negatief, onchristelijk antwoord is. Laat ons dan laten zien, dat een klein volk tot een grote en grootse taak bereid en in staat is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1960

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's