ÉÉN UIT EEN STAD EN TWEE UIT EEN GESLACHT
Meditatie
Bekeert u, gij afkerige kinderen, spreekt de Heere, want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en zal u brengen in Sion. Jeremia 3 vers 14.
Een triest verschijnsel in onze tijd is het gebrek aan bijbelkennis. Onlangs vroeg een leraar op een kweekschool na de Schriftlezing aan zijn leerlingen, wie de oude mens is die sterven moet, van wie Paulus in zijn brieven spreekt. Na lang zwijgen luidde het antwoord: „Waarschijnlijk Paulus' grootmoeder!"
Vele ouderen brengen het er echter helaas niet beter af dan de jonge garde. Wij kennen de Schrift niet meer in haar grote verbanden. Allerlei teksten dwarrelen bij ons rond als bladeren in de herfst. Wij dreggen een bijbeltekst op uit ons onderbewustzijn en om het verband bekommeren wij ons niet.
Zo kan 't gebeuren, dat wij de Bijbel laten zeggen, wat hij nu juist met een bepaalde tekst niet bedoelt. Wij gaan slechts op de klank- af zonder te begrijpen wat God nu precies heeft bedoeld. Dit is ook dikwijls het geval met de tekst welke hierboven staat geschreven.
„Mijn moeder en zuster zijn al bekeerd, zodat ik in der eeuwigheid geen kans meer heb", zei een juffrouw, waarbij zij verwees naar deze uitspraak: „Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht".
Op de klank af verstaan, lijkt het inderdaad alsof deze tekst op één lijn moet worden gesteld met b.v. dit woord: „Want velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren", of „De poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die dezelve vinden".
Geeft ook onze tekst niet uitdrukking aan de gedachte van het geringe aantal verlosten, tegenover de velen die verloren gaan?
Wij moeten echter letten op het verband en dan zal het tegendeel blijken.
Jeremia vergelijkt in dit hoofdstuk Juda, het tweestammenrijk, met Israël, het tienstammenrijk. De profeet stelt beide rijken voor als twee zusters. Israël noemt hij „Afkerigheid" en Juda „Trouweloosheid". Beide zusters hebben het er heel slecht afgebracht.
Israël heeft zich niet maar van God afgekeerd, maar zij is de vleesgeworden afkerigheid. En Juda is de verpersoonlijkte ontrouw. Maar de ongerechtigheid van Juda is daarom zo erg, omdat ze in Israël een waarschuwend voorbeeld voor ogen heeft. God had Israël namelijk om zijn ongerechtigheid zwaar gestraft. Israël zucht reeds lange tijd in de ballingschap, terwijl God voor het trouweloze Juda het heden van zijn genade nog laat voortduren.
Maar Juda bekeert zich niet, ondanks het waarschuwend en afschrikwekkend lot, dat haar zuster Israël heeft getroffen. Juda maakt het integendeel nog erger dan Israël deed.
Daarom is er bij het tienstammenrijk nog meer hoop op terugkeer tot God. Tot dit volk gaat dan ook de oproep daartoe uit: Bekeert u, gij afkerige kinderen ... en Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en zal u brengen in Sion.
De Heere God, zijn afkerig Sion kennende, verwacht niet, dat de grote massa zich zal bekeren. Maar al zijn het er nog zo weinig, Hij zal ze met open armen ontvangen.
Zie, dat is Gods genade, al is het er maar één, of al komen er maar twee. Hij zal die weinigen niet verachten, doch dit geringe overblijfsel behouden.
Met dit geringe aantal wil de Heere een nieuw begin maken. Hij zal daaruit, als uit een kern, de volheid weer doen voortgroeien. Sion zal daarvan getuigen in de herstelde dienst des Heeren, in een geheiligd leven.
Zo beschouwd is dus deze tekst juist een rijke belofte. Er zijn inderdaad gehele geslachten en families, waar nauwelijks enige oprechte Godsvrucht is te bespeuren. Maar God roept in zijn lankmoedigheid zulk afkerig volk, zulke gezinnen en zulke families door dit woord tot bekering. En al is het dan maar een enkeling, die acht geeft op de roepstem van God, op de nodiging des Evangelies, de Heere zal ook die enkeling nog in genade aannemen. Is dit niet bijzonder bemoedigend?
Met die enkeling, met die weinigen, maakt God een nieuw begin. Hij zal de zonden vergeven, het hart vernieuwen en het leven verlossen van het verderf.
Hij zal dit overblijfsel tenslotte brengen naar Sion, waar het in eeuwigheid zal wonen in zijn zalige gemeenschap. Dit gaat in vervulling, wanneer de schare, die niemand tellen kan, voor Gods aangezicht verschijnt met de palmtak der overwinning in de hand, roemend en prijzend Gods grote genade, waardoor zovelen werden behouden uit de brand van het grote gericht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1964
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1964
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's