De Dordtse Leerregels
Hoofdstuk V. — Artikel 10. En diensvolgens spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard; uit het getuigenis des H. Geestes, Die met onze geest getuigt, dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn; eindelijk uit de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods deze vaste troost in deze wereld niet hadden, dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedrieglijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn.
Hoe komen we tot de zekerheid?
Artikel 10 laat de verzekerdheid, dat de gelovigen zullen volharden opkomen uit het geloof aan de beloften Gods en uit het getuigenis van de Heilige Geest. Zijn dat twee afzonderlijke wegen tot de zekerheid der volharding? Mij dunkt van niet. Maar dat is toch nader te overwegen. Ons artikel zinspeelt heel duidelijk op Rom. 8 : 16: Dezelve Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn". In vers 15 wordt deze Geest genoemd: e Geest der aanneming tot kinderen. De Heilige Geest maakt dus het bewustzijn in de gelovigen krachtig, dat zij kinderen van God zijn. Hij brengt tot het geloof in Christus, zodat wij kinderen worden en Hij bevestigt dat wij kinderen zijn. Dit bevestigen is vrucht van een getuigen. Geschiedt het misschien zo, dat de Geest Gods aan onze geest een getuigenis geeft. Dat laat de grondtekst nauwelijks toe om het zo te verstaan, hoewel Luther in deze richting denkt. De Geest geeft echter geen getuigenis aan onze geest, doch met onze geest, samen met. Misschien zo, dat onder de leiding des Geestes onze geest aan het zoeken is in de Schrift en daar de dingen van de Heere Jezus vindt. Op krachtige wijze getuigt nu de Heilige Geest met onze aarzelende geest mee, dat het voor ons is. Is het dit? Calvijn schrijft: Paulus verstaat hieronder, dat de Geest ons zulk een getuigenis geeft, dat door zijn leiding en onderwijs onze geest tot het inzicht komt, dat de aanneming tot kinderen van God zeker is.
Ons gemoed immers zou ons uit eigen beweging dit geloof niet dicteren, indien het getuigenis des Geestes niet voorafging." Het is mogelijk in Rom. 8 : 14-16 drieërlei geest te onderscheiden: e Geest der dienstbaarheid, de Geest van het kindschap, onze geest. De eerste is de geest van de dienstbaarheid, waardoor de mens zich een slaaf der zonde gevoelt. Dat gevoel, dat weten van onze slavernij, dat weten en gevoelen van onze onbekwaamheid om de geboden te houden is een werking van Gods Geest. Dan wordt God gekend als de Heilige en zijn wij de zondaar, die de Wet houden moet, doch niet houden kan. De Geest der aanneming is ook een werking van de Heilige Geest, die Christus openbaart en dan is er de menselijke geest, die vernieuwd is door Gods Geest. Over deze geest moet men als volgt denken.
Het is hem gegeven het aanbod van het Evangelie in zijn heerlijkheid te zien als het middel tot zaligheid. De menselijke geest is nu door Gods Geest ten volle overtuigd van de Goddelijkheid van het Evangelie en van het zalig worden door een gekruisigde Christus. Die geest ziet dat de zaligheid alleen bij Christus is, en dat door Jezus' lijden en sterven ten volle aan de Goddelijke rechtvaardigheid voldaan is., zodat God genade kan bewijzen aan de grootste der zondaren met behoud van zijn rechtvaardigheid. Door de Geest Gods is de mens er ook van overtuigd, dat het aanbod der genade niet alleen voor anderen, doch ook voor hem is. De geest getuigt van de vergeving die in Christus is en van de roeping, die hij zo krachtig hoort. Van binnen leeft dit.
Maar nu komt er wat bij. De H. Geest komt nu met een bijzondere invloed in de geest des mensen, die reeds door Gods Geest was bewerkt. Wat gebeurt er nu? De H. Geest brengt de genade Gods in Christus Jezus nabij de menselijke geest. De laatste wordt daardoor verwarmd. Er komt een bijzonder gevoel in. Men kan het evangelie onbewogen, matig bewogen en zeer bewogen horen of overdenken. Wanneer de H. Geest getuigt met onze geest wordt het hart stil en bedaard. De Geest vestigt de innerlijke aandacht op de genade van Christus. Dat geeft een bijzonder gevoel. Wat de menselijke geest aarzelend begon te zien en waar hij getuigenis van begon te geven, dat getuigt de Geest Gods nu met onuitsprekelijke zoetheid. De menselijke geest begint te zingen van de grootheid van Gods ontferming. Dit maakt de geest des mensen werkzaam en uitgaande om een drie-enig God te ontmoeten. Door beide getuigenissen ziet de geest des mensen 's Heeren heerlijkheid op een bijzondere wijze. De liefde komt naar boven in het hart. De mens stelt nu een hoge prijs op de Heere om dicht bij de Christus te zijn. Daar is nog wat. Het is niet alleen van groot belang, dat - wij de dingen weten, wij moeten ze ook doen (Joh. 13 : 17).
Daarom werkt de H. Geest als een krachtig gedreven wind, die de zeilen der ziel vol doet slaan en heel de geest des mensen gespannen doet zijn om wezenlijk in Christus in te gaan. De Schrift zegt: Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel." Het is de Geest Gods, die in Christus brengt en drijft, doordat Hij vrijmoedigheid werkt om de Heiland aan te nemen. De vrucht van dit werk is, dat de gelovige nu staat waar hij tevoren niet stond n.l. op het vaste fundament dat Christus is. Hoe meer de mens nu op Christus ziet, zoals in het Woord van Hem gesproken wordt, des te meer kan hij overtuigd zijn, dat niemand hem van dit fundament los zal maken. Dit fundament houdt het huis vast. Het getuigenis van de Geest brengt dus de mens in Christus. Deze aanneming van Christus is zeer gevoelig en hartelijk. Jesaja 44 : 3 belooft: Ik zal water gieten op de dorstigen." Christus zoekt het verlorene. De mens grijpt des te begeriger naar Cliristus naarmate hij de volstrekte noodzakelijkheid van Hem voor zulk een diep verootmoedigde en veroordeelde als hij is, des te dieper gevoelt. Die zo Christus aanneemt op het getuigenis des Geestes, in zijn geest medeklinkende, neemt de hele Christus aan. Voor hem is Jezus niet alleen de Heer en ook niet alleen de Leraar en ook niet alleen de Hogepriester, maar hij neemt Hem aan met al zijn ambten en staten tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en een volkomen verlossing.
Uit dit geloof aan de beloften Gods en uit dit getuigenis van de H. Geest spruit de zekerheid der volharding. Het is wat anders verzekerd te zijn van het aanbod van Christus in het evangelie en verzekerd te zijn van zijn staat en daarvan, dat hij een kind van Gods is. Dat is weer een verder getuigenis van de H. Geest, met het voorafgaande verband houdende.
Wanneer kan onze geest getuigen — zij het aarzelend — dat wij kinderen Gods zijn? Dat getuigenis zal hierop moeten rusten, dat men de drie stukken van Zondag I heeft geleerd. Het eerste is, dat onze geest, tot in de grond toe ontdekt en overtuigd is van zijn zonde en ellende voor God. Derhalve moet de mens zien, dat hij werkelijk ontdekking heeft gehad en dat hij van al zijn eigen werken afgedreven is om als een arm zondaar, met de strop om de hals, genade te begeren.
Ten tweede is het van het allergrootste belang, dat wij met Christus verenigd zijn en dat wij de werkelijke bevinding van Gods liefde in ons hart hebben ontvangen. De apostel spreekt er van, dat de liefde Gods is uitgestort in onze harten (Rom. 5:5). Het is van bijzonder belang, dat die nauwe vereniging met Christus ondervonden is, want zonder deze kan geen enkel genadegoed ons deel zijn. De rank moet eerst in de wijnstok zijn en pas dan kan de rank vruchten dragen. Immers, alles dat niet uit het geloof (de geloofsvereniging met Christus) is, is zonde. Het is zonder dit geloof onmogelijk Gode te behagen. Daarom is het van zoveel belang dat de H. Geest met onze geest getuigt, dat wij wezenlijk deelhebben aan Gods genade. Zo krijgen we driemaal het werk van Gods Geest. Hij overtuigt eerst van zonde en ellende; daarna brengt Hij de zondaar in Christus en doet hem de gewisse belofte Gods geloven; vervolgens verzekert Hij hem, dat zijn geloof echt is. Dat betekent, dat wij ons oprecht en onbepaald aan Christus overgegeven hebben en dat er door die overgave een wezenlijke betrekking tussen Jezus en onze ziel tot stand is gebracht. Het moet te zien zijn, wat Paulus schreef: Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij." De verzekerdheid spruit uit het geloof op. Zo lezen we in artikel 10. Dat is ook uit de zaak duidelijk. Maar dat betekent dan ook, dat we de vrijspraak van zondeschuld hebben ontvangen.
Christen uit de Pelgrimsreis was de last van zijn schuld duidelijk kwijtgeraakt. Als onze geest getuigt, dat wij, staande voor de Rechter van hemel en aarde, vrijspraak van zondeschuld hebben ontvangen en de Geest daarin mede getuigt, hebben wij vrede en grote blijdschap en zekerheid voor de toekomst. Anders blijft er vrees, want dan missen we de zaken van de woorden: Gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben wij vrede bij God, door onze Heere Jezus Christus." Om vrede te houden moeten we van onze rechtvaardigmaking verzekerd worden. Dat is de bedoeling van Rom. 8:16: De Geest getuigt met onze geest." Dat geeft een zekerheid naar het bekende woord: In de mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan."
Het is, hoop ik, nu duidelijk hoe de geest der gelovigen en de Geest Gods samen getuigen. Het blijft dan altijd de vraag of deze dingen bij ons zo zijn. De Schrift gebruikt van die machtige woorden. Vooral in onze tijd lopen we het gevaar, dat het woorden blijven. Dan hebben we wel de woorden van de zaken, doch niet de zaken van de woorden. Van deze zaken moet onze geest getuigenis kunnen geven. Anders missen we de zekerheid der volharding en dan is het de vraag of we ook niet de zekerheid des geloofs, d.i. het geloof zelf, missen. Immers, het waarachtig geloof brengt z'n eigen zekerheid mee. Er gaat altijd een zekerheid van eigen verdoemenis aan vooraf. Daarna volgt een zekerheid van het welgemeende aanbod in Christus. We hebben beschreven hoe de H. Geest in Christus brengt en hoe Hij ons van de volharding verzekert. Houdt deze twee uit elkaar.
Rust niet, voordat u beide zekerheden in uw geest hebt en hoort hoe de H. Geest met uw geest mede getuigt in uw binnenste, dat gij Gods kind zijt. Waar wijst Hij dan op? Op de beloften, die in het evangelie zijn en op de werkingen van Gods genade, die in u zijn.
Volgende keer over de vruchten der genade.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's