De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KLARE WIJN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLARE WIJN?

II Soms vreemde toepassingen

5 minuten leestijd

Naar aanleiding van KLARE WIJN, Rekenschap over geschiedenis, geheim en gezag van de Bijbel. Aangeboden door de Generale Synode der Ned. Herv. Kerk, 268 blz., f 5,90, Boekencentrum, 's-Gravenhage, 1967.

II.

Soms vreemde toepassingen.

De belangstellende lezer stuit soms op vreemde exegese, b.v. Jezus verdwijnt door gesloten deuren. Van deze uitleg zei Calvijn weinig goeds. — Ik vind het inlegkunde, als de schrijver van Joh. 20 : 1 zegt: bewust of onbewust legt de schrijver het verband tussen opstandingsdag en eerste scheppingsdag.

Een vreemde toepassing van het verhaal over de ark: De ark van de Schrift in de handen der Filistijnen. Wat een prachttoepassingen kunnen hier nog gemaakt worden! Of bijvoorbeeld: „Deze inspiratieleer doet denken aan de tenten, die Petrus wilde bouwen voor Jezus, Mozes en Elia — Hij wist niet wat hij zeide, zegt de Schrift er veelbetekenend van". Komt hier, vraag ik mij in gemoede af, de Bijbel alleen aan het woord, wat terecht de schrijver van de gemeente vraagt? Is dit vanuit de Schrift te denken?

Reserves tegenover de Schrift.

Hoe gereserveerd de schrijver soms tegenover de Schrift staat — ik kan het niet anders zien — blijkt b.v. uit het gedeelte over het leven na de dood in het Oude Testament. Ik citeer: Slechts hier en daar treft men in Wet en Profeten een vermoeden aan van een geborgen zijn bij God, zoals in Psalm 73 : 26: l zou mijn vlees en hart bezwijken, mijns harten rots en erfdeel is God voor eeuwig. Van Henoch staat, dat God hem had „genomen" (Gen. 5 : 24) en ook de geschiedenis van Elia's einde is duidelijk een uitzondering op de algemene voorstelling van een het sterven als een einde zonder vervolg”.

Een vermoeden dus van een gebor­gen zijn bij God, meer niet. Ik kan deze opmerkingen alleen aanduiden en erop wijzen, dat er nog wel andere tonen gehoord worden. Procksch zegt van Ps. 73, dat dit het „machtigste oudtestamentische getuigenis is van een eeuwige Godsgemeenschap". Eichrodt stelt de onverwoestbaarheid van de individuele Godsgemeenschap gelijk met „onsterfelijkheid". Hij ziet in de Ps. 16 en 73 het onsterfelijkheidsgeloof uitgedrukt. Hij wil het Griekse zielsbegrip niet binnenhalen, maar hij meent te mogen zeggen, dat de psalmdichter tegenover de ondergang van zijn aardse lichamelijkheid „zijn eigenlijk ik" onafscheidelijk met God verbonden weet. Zo is de zekerheid van de tegenwoordige gave van de gemeenschap met God de grond van het onsterfelijkheidsgeloof. — Prof. de Groot sprak (in navolging van de exegese van Volz) van „Tweeërlei lot na de dood" in verband met Ps. 49.

Slechts een vermoeden? Wat armzalig!

Ernst maken met de mondige gemeente?

In deze tijd spreekt men graag van de mondige gemeente. Terecht, ondanks alle tekort en geestelijke armoede, die soms bij de gemeenten gevonden wordt, maar ik weiger te onderschrijven wat ik hier ergens las: „Men gaat naar de kerk tot zijn eigen stichting, maar of de prediker werkelijk de Bijbel tot spreken brengt, daarover bekommeren zich maar heel weinigen”.

Hermeneutische vragen.

Ziehier een aantal losse opmerkingen die ik met verscheidene zou kunnen aanvullen, maar dat laat de ruimte nu eenmaal niet toe. Er is echter veel meer aan de orde. Wie weet wat er in deze tijd op het gebied van de hermeneutiek, die zich bezighoudt met de vraag: hoe lezen en verklaren wij de Bijbel, aan de hand is, vindt in de gehele opzet en in het uitgangspunt aanleiding tot kritiek. Ik krijg het gevoel, dat de schrijver met één sleutel alle sloten wil openen en die sleutel vindt hij in deze hermeneutische regel: „Heel de Bijbel moet gelezen worden van Israël uit. De zaligheid is uit de Joden. De sensus scripturalis moet worden verstaan als een sensus israeliticus (joods vingertoppengevoel). De Bijbel is een joods boek". Hier komt het gehele stuk van de openbaring aan de orde. De natuur van de Joden bron van openbaring?

Met Joh. 4 : 24 kom ik hier niet ver. Daar lezen wij, dat de Joden de legitieme aanbidders Gods zijn geweest. Hun is het Woord Gods geopenbaard en toevertrouwd, Romeinen 3 : 1, 2. De Zaligmaker is uit de Joden. Maar daarmede krijg ik geen draad in de handen, die mij veilig door het geheel van de Schrift leidt! Dat de Bijbel ontstaan is in de wereld van het oude oosten, in een Israëlitische en joods milieu, accoord; daarmede is vroeger geen rekening gehouden, althans nauwelijks, maar indien ergens, dan moet ik hier voorzichtig zijn om niet van Israël uit een natuurlijke theologie te construeren, concluderende vanuit Israël. Ik noem wat de schrijver zegt over Israël, een bewoner van de steppe of van het cultuurland, maar geen zeevarend volk. „Daarom is het water een oer-vijand, een demon. Men denke weer aan het scheppingsbericht uit Gen. 1". Ik dacht aan de redenering van honderd jaar geleden over Israël en zijn monotheïsme: Le desert est monotheiste, de woestijn is monotheïstisch!

„Het is eigenlijk pas in de laatste eeuw, dat kerk en theologische wetenschap zich verwaardigd hebben bij de joodse wijsheid in de leer te gaan." „Eigenlijk". Zonder dat eigenlijk is wat hier gezegd wordt beslist onjuist. De eeuwen door heeft de theologie de invloed ondergaan van wat de rabbijnen hebben geleerd. Er is soms te veel naar de rabbijnen geluisterd en wij zitten nog met die erfenis — ik noem alleen allerlei inleidingsvragen. Maar, — en daarin heeft de schrijver gelijk — in de laatste dertig jaar is die invloed op andere wijze ondergaan onder invloed van denkers als Buber en Rosenzweig. Ik moest even glimlachen, toen ik las, dat wij ons toch niet van de wijs moeten laten brengen: Dat de Jood, die altijd concreet-verhalend bezig is en die alle dingen graag in de historische lijn van „geslachten" stelt, derhalve de tholedooth (geschiedenis) van hemel en aarde (Gen. 2 : 4a) helemaal aan het begin van de Torah plaatst, is zeer zinvol, maar moet ons toch niet van de wijs brengen". Het is dus wel zinvol, maar toch onjuist, dat de Bijbel met Gen. 1 begint. Dat denk ik: iemand late zich door deze opmerking van de wijs brengen! — „De Jood is altijd concreet verhalend bezig". Hoe moet ik dan met de wijsheidsliteratuur in de Spreuken?

(wordt vervolgd)

Utrecht H.Bout.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KLARE WIJN?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's