Van twijfel tot ontkenning
HET EERSTE GEBOD
Onbewijsbaarheid.
Het bestaan-van-God is niet te bewijzen, evenmin als het niet-bestaan-van-God. Daarmee is uitgesproken dat we over God niets te weten kunnen komen met middelen van ons verstand en denken. Wie wil betogen dat er geen God is, overschrijdt daarmee de grenzen van het menselijk kennen.
In de 18de eeuw bleef het niet bij de twijfel aan het bestaan van God. Men kwam van het betwijfelen tot een drieste ontkenning. Op het fundament van de wetenschap werd een tegendogmatiek gebouwd, die beweert: God is er niet. In de Franse Aufklarung ( = Verlichting) achtte men Gods voorzienigheid een misleidend woord: de mensen nemen aan dat er geestelijke waarden bestaan, omdat er nu eenmaal woorden voor zijn. Hier is niet langer twijfel aan het woord, doch een beredeneerde loochening van Gods bestaan. In tegenstelling tot de Franse vertoonde in de Duitse Aufklarung het openlijk verzet tegen het bestaan van God zich pas tegen het eind van de achttiende eeuw.
Opium voor het volk.
We springen nu over naar Karl Marx, de Duitse econoom uit de tweede helft van de negentiende eeuw (1818-1883). Hij beschouwde de godsdienst als een bedwelmingsmiddel voor de ellende van het volk. De vrome zoekt de verlossing immers eerst in het hiernamaals. Maar Marx wil de bevrijding van de ellende in het aardse leven verwerkelijkt zien. In de ideologie (= beginselen) van het communisme, dat evenals het socialisme in de theorieën van Marx zijn oorsprong vindt, neemt de verwachting van een lichtende toekomst op aarde een belangrijke plaats in. Men zou de gedachtenwereld van Lenin als een „bastaard van het atheïsme" kunnen karakteriseren 2).
De communistische propaganda dient zich steeds aan als wetenschappelijke waarheid, terwijl ze als „tegengodsdienst" toch nooit helemaal wetenschappelijk is.
Materialisme.
De grondslag van deze ideologie is het materialisme, de leer dat er alleen materie (het stoffelijke) bestaat en dat de geest daarvan slechts een verschijningsvorm is. Toen Darwins theorie van de ontwikkeling der soorten een wetenschappelijke onderbouw voor de materialistische natuurbeschouwing verschafte, ontstond het moderne wereldbeeld.
Nietzsche: God is dood.
De Duitse wijsgeer Nietzsche (1844-1900) bood verzet tegen de natuuronderzoekers die zo zeker van zichzelf en van hun theorieën waren. Hij viel hen bij in hun bewering, dat er geen God was. Dit bleek immers uit de natuurwetenschap, die een nieuw en sluitend wereldbeeld schiep. Maar zij waren te koel verstandelijk, vond Nietzsche. Hij zelf was een meer „profetische" gestalte. Met een wijds gebaar verkondigde hij dat God dood was '). Nietzsche ziet een reeks ellenden over de wereld komen, nu die geen God meer heeft: verwoesting, ondergang. Maar uit de geweldige worsteling die hij voorspelt, zal een nieuwe, krachtige mens voortkomen. Deze zal niet meer worden gehinderd door geloof in een God van armen, zieken en zondaren.
Existentialisme.
Ons geslacht denkt niet meer zo optimistisch als de generatie rond de eeuwwisseling. Die leefde uit de Aufklarungsidee en verheugde zich in de vooruitgang. Twee wereldoorlogen zijn over de mensheid heengegaan. Gruwelijke verwoestingen en een massale slachting deden de beschaving tot op haar fundamenten wankelen. Het is geen wonder dat de gruwelen van beide oorlogen ons totaal hebben ontwricht en onze zekerheden omvergeworpen hebben.
De vrijheid waarnaar wij streven blijkt een „pijnlijke vrijheid" te zijn. In een onzegbare eenzaamheid valt de mens ten prooi aan angst en twijfel. Hij handelt uit de begeerte zichzelf te handhaven, doch leeft inmiddels als een „gedoemde". Daarmee zijn we bij het existentialisme uitgekomen. Dat is de wijsgerige richting die het wezen van de mens wil begrijpen uit het bestaan, de ervaring en ontmoeting met de ander en de wereld. Volgens het existentialisme schept en bepaalt de mens zichzelf door zijn handelen. Naast de aards-materialistische heilsverwachting van het communistische oosten vormt dit een westerse variant van het hedendaagse atheïsme. Het heeft geen vertrouwen meer in de mens als schepper van een nieuwe en betere tijd, maar inmiddels heeft die ontnuchterde mens zich nog meer in zijn ware aard leren doorzien. Hij zal alleen vrede kunnen vinden, als hij Hem aanbidt die alle vreemde goden verbiedt en daarmee openbaart dat Hij de enige God en Schepper is. Het „vrede op aarde" volgt op het „ere aan God in de hoge”.
Atheïsme en moraal.
Bovenstaande uiteenzetting over de ontwikkeling van het atheïsme was nodig om inzicht te krijgen in sommige problemen die zich heden aan ons voordoen. De gezagscrisis waarin het Westen zich bevindt, hangt ten nauwste samen met de ontkerstening. Geen God, dan ook geen meester. Als een volk Gods oppermacht niet meer erkent, worden de fundamenten voor een vreedzame samenleving aangetast. Zelfs binnen de kerken wordt geen vastberaden antwoord gegeven op de vragen naar gezag en vrijheid. Hieruit kan men afleiden hoezeer ook de kerken zijn beïnvloed door de ongeloofstheoriën. De grote opgave voor de christelijke kerk in een geseculariseerde wereld is: zich onbesmet bewaren. Dat betekent niet: de ogen sluiten voor de vragen van de eigen tijd, maar: de ogen open houden voor de zondigheid van de mens en de genadige openbaring van God.
Bij de behandeling van de „tweede tafel" van de Wet zullen we met onrustbarende toestanden worden geconfronteerd: vernietiging van mensen op grote schaal, omverwerping van het wettige gezag, ontkenning van de heilige band van het huwelijk, enz. We moeten daarbij niet vergeten, dat ongehoorzaamheid aan het eerste gebod de wortel is van al deze ongerechtigheden.
Zij die bewogen zijn met de zedelijke nood waarin onze beschaving verkeert, zoeken doorgaans de oplossing eenzijdig in verbetering van de intermenselijke verhoudingen. Men vergete echter niet dat het ethische leven wordt gevoed uit het godsdienstige, uit het geloof in de God van dood en leven.
Atheïsme en bijgeloof.
Toen u de bespreking van het theoretisch atheïsme las, heeft u zich misschien afgevraagd: „Is er niet in ieder mens enig godsdienstig besef? Hoe kan iemand dan het bestaan van God volledig loochenen?" Inderdaad is er in ieder mens een religieus besef *); dit laat zich nooit geheel onderdrukken. Daarom blijft het atheïsme, hoe sterk en stout het zich uitspreekt, altijd nog maar betrekkelijk. Van het ontkennen van Gods bestaan en macht vervalt de atheïstische mens dan ook licht tot bijgeloof . Wie God niet erkent, herkrijgt al de demonen van voorheen. Al de oude duivels uit een vroegere heidense wereld komen terugkruipen. Vele ongelovigen wanen zich daarom overgeleverd aan een blind noodlot. De mens gevoelt zich alleen in een groot, leeg heelal, dat door de thans bekende vernietigende krachten des te verschrikkelijker is geworden.
Eén van de kwalen van onze tijd, die de toestand nog verergeren, is gebrek aan belangstelling in godsdienstige (en in het algemeen aan hogere) dingen. Na een tijd waarin men het bestaan van God heftig loochende, zijn velen thans zo gevoelloos geworden dat zij geen belangstelling voor God meer kunnen opleveren. Wilde men vroeger nog hartstochtelijk over het niet-bestaanvan-God debatteren, thans haalt men ongeïnteresseerd de schouders op: het is niet de moeite waard zich er druk over te maken.
Hebben we niets te antwoorden?
Wanneer een ongelovige nog naar ons wil luisteren, kunnen we natuurlijk wel een enkele opmerking maken, b.v. deze: Het getuigt niet van geestelijke gezondheid als men in deze wereld geen orde kan waarnemen ')• De praktijk wijst uit dat niemand kan werken en leven zonder de gedachte dat alles wat er bestaat en gebeurt en alles wat we doen, betekenis heeft. Hoe zou een mens dan werkelijk kunnen leven in de overtuiging dat niets enige zin heeft?
Dit kunnen we ook aan de beoefenaars van de wetenschap voorhouden. Wie niet aanvaardt dat er orde in het heelal heerst, kan geen wetenschap beoefenen '). „Men zal onder de diepere wetenschappelijke geesten er nauwelijks één vinden, die geen godsdienstige gevoelens kent... Zijn godsdienstige gevoelens nemen de vorm aan van hartstochtelijke verwondering over de harmonie van de natuurwet" (Einstein) "). Natuurlijk is het bestaan van God niet te bewijzen, maar men kan wel aantonen dat het atheïstische standpunt geen oplossing biedt en ook niet „redelijk" is, d.w.z. evenmin te bewijzen.
Uitzicht.
Wie in God gelooft, is bedroefd over de loochening van zijn bestaan, omdat Hij ons heeft gered en op Hem onze hoop is gevestigd. De gelovige kwelt zijn rechtvaardige ziel bij het zien en horen van de goddeloosheid in ons nachristelijke tijdperk.
Tegelijkertijd worden wij op het wezenlijke van onze godsdienst teruggeworpen, wanneer wij tegenover het atheïsme, komen te staan. Hoewel de gelovige aan zware aanvallen bloot staat, soms hevig wordt geslingerd, komt hij sterker uit de strijd tevoorschijn. Misschien verstaan wij beter dan een vorig geslacht het woord van de Hebreeënbrief: Wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken ").
Samenvatting.
1. Sinds de 17de eeuw heeft het filosofische denken in Europa zich ontwikkeld van twijfel aan het Godsbestaan tot brute loochening ervan.
2. Het existentialisme erkent wel de gebondenheid van de mens onder het kwaad, maar negeert zijn schuld voor God.
3. „Het stuk der ellende" moet niet op existentialistische doch op evangelische wijze worden gepredikt.
4. De atheïstische levensbeschouwing in de na-christelijke tijd heeft noodzakelijkerwijze een gezagscrises in het openbare leven tot gevolg.
5. Het atheïsme bewandelt de weg van het geloof in de God van de Schrift naar het geloof in het noodlot en de demonen.
6. Er bestaat een diepe kloof tussen verstandelijk aanvaarden van het bestaan van God (het „historisch geloof") en het geloof dat God bestaat en een beloner is van wie Hem ernstig zoeken; het is de kloof tussen dood en leven.
Reacties van links en rechts zijn weer van harte welkom; adres: Mathenesserlaan 244c te R'dam.
1) Zo b.v. Pierre Bayle, die sterk de nadruk legde op het verschil tussen rede en openbaring, doch in feite de grenzen van zijn eigen systeem overschrijdt, als hij het oude geloof verwerpt; zie over hem J. J. Louët Fedsser in de Cühr. Encyclopedie en het enigszins andere oordeel van H. Kösaler in Religion in Geschichte und Gegenwart, I, 672 w., s.v. Atheïsme.
2) Zo H. Köszler, als boven.
3) Men verwarre deze leus van Nietzsche niet met de kreet van de huidige vernieuwingstheologie. De meesten die tot deze stroming behoren bedoelen met deze leuze dat het beeld dat de orthodoxie zich van God vormde, voor de mens van onze tijd niet houdbaar is. Slechts enkelen neigen ertoe met Nietzsche het bestaan van God totaal te ontkennen.
4) In de dogmatiek spreekt men van het semen religionis.
5) Vergelijk o.a. W. Geesink, Gereformeerde Ethiek, I, Kampen, 1931, blz. 250.
6) Zie W. Purcell, The Plain Man Looks at the Commandments, London, 1966, p. 28-30.
7) Een kenmerk van geestesziekte is het niet meer zien van de orde der dingen.
8) Men vertrouwt erop dat een proef dezelfde uitkomst zal hebben, of hij op maandag dan wel op woensdag wordt genomen.
9) Geciteerd door W. Purcell, als boven, p. 29.
10) Hebr.H : 6. Wellicht gaan wij weer dieper beseffen dat het verstandelijk aanvaarden van een algemeen erkend bestaan van God iets geheel andere is dan „geloven dat God bestaat" in de bijbelse zin van het woord. Dit zou heilzaam zijn. Vergelijk over dit verschil C. Graafland, Verschuivingen in de Geref. Bondsprediking. Woerden, 1965, blz. 23v. Men verlieze echter niet uit het oog dat dit geloof verbonden is met wedergeboorte uit de Heilige Geest en waarachtige bekering.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's