GEZAG EN VRIJHEID
Onder het hoofd: „Gezag en Vrijheid" snijdt Ir. v. d. Graaf een onderwerp aan, dat reeds lang op de verlanglijst van de redactie stond. Wij hopen, dat onze lezers deze artikelen, die de uitstraling van het Woord Gods in het politieke, maatschappelijke en economische leven op het oog hebben, met aandacht lezen. De schrijver geeft o.i. een gedocumenteerde achtergrondsbelichting die jongeren en ouderen kan helpen om wat door de verschijnselen heen te zien. Reacties worden graag ingewacht bij de schrijver: Driftweg 41, Huizen (N.H.). Red.
Inleiding.
Het kan niet worden ontkend dat ten aanzien van het gezag binnen onze samenleving de laatste tijd problemen gerezen zijn die een kritische beschouwing niet overbodig maken. De gebeurtenissen in Amsterdam van de laatste jaren waren er het bewijs van dat er ontwikkelingen aan de gang zijn, die bepaald zorgwekkend zijn, waarbij het overigens zo is dat Amsterdam slechts een vooruitgeschoven post is waarin zich de ontwikkeling van de democratie te onzent op een wat vergrote wijze weerspiegelt. In Amsterdam kregen allerlei symptomen die in onze samenleving sluimerend aanwezig zijn een duidelijk accent.
De vraag naar de oorzaak van de gezagscrises die we kunnen waarnemen is gemakkelijker te stellen dan te beantwoorden. Maar gezien de tendens om allerlei gegroeide of vergroeide situaties als normatief te gaan beschouwen of als onvermijdelijk te accepteren is het van belang op deze zaken dieper in te gaan.
Het is overigens een wat hachelijke zaak om de problemen rondom het staatkundig leven in een kerkelijk orgaan aan de orde te stellen, zeker als de lezers van dit orgaan gerubriceerd worden naar uiteenlopende politieke kleur. Want al wordt partij-politiek vermeden, het is uiteraard onmogelijk om over deze dingen te schrijven zonder daarbij uit te gaan van een zekere achtergrond. Die achtergrond bepaalt uiteindelijk de visie op en de waardering voor de ontwikkelingen die in onze samenleving waarneembaar zijn en dan is het zeer wel mogelijk dat onder de lezers verschillen in deze waardering zullen worden aangetroffen,
Anderzijds is het echter zo dat een blik in het verleden ons leert dat de fundamentele zaken betreffende kerk en samenleving in diverse organen, steeds aan de orde gesteld zijn geweest, De Confessionele Vereniging heeft zich van meet af aan bezig gehouden met het staatkundig leven. Verwantschap met Hoedemaker, van wie een groot gedeelte van zijn nagelaten werk op kerk en staat betrekking heeft, is daar bepaald aanwezig geweest. Maar wie eens kennis neemt van oude jaargangen van het Gereformeerd Weekblad ontdekt dat ook in de Hervormd Gereformeerde kring voortdurend over deze dingen geschreven is. Professor H. Visscher en ds. I. Kievit hebben meermalen over de grondslagen van het staatkundig leven geschreven. De positie van de. Hervormde Kerk in onze samenleving maakte het overigens onvermijdelijk om met de problemen van staat en maatschappij bezig te zijn. Men werd er a.h.w. met de neus opgedrukt.
Het is duidelijk dat hier ook gevaren dreigen. Het officiële orgaan van de Ned. Hervormde Kerk „Hervormd Nederland", houdt zich zo intensief bezig met de staat en de maatschappij, ook in wereldverband, dat dit blad voor een groot deel verpolitiekt en vermaatschappelijkt is, terwijl van een uitdragen van geestelijke waarden nauwelijks sprake meer is. Maar overwaardering mag uit reactie niet leiden tot onderwaardering, zodat het geen kwaad kan om één en ander aangaande het staatkundig leven in dit blad aan de orde te stellen.
Historisch besef.
Wie onze samenleving alleen wil zien in het licht van de normen die in de moderne democratie worden gehanteerd komt er gemakkelijk toe om onze situatie als normaal te aanvaarden. Een blik in de geschiedenis leert ons echter dat onze situatie wel radicaal verschilt met die uit het verleden.
Dr. R. B. Evenhuis heeft in opdracht van het college van kerkvoogden van Amsterdam een uitermate boeiende studie geschreven in — voorlopig — twee delen onder de titel „Ook dat was Amsterdam" (Uitgave W. ten Have). Uit deze studie blijkt overduidelijk hoe Amsterdam in de 16e eeuw een stad was waar het gereformeerde leven klopte of waar althans de strijd om het behoud van de gereformeerde signatuur zich duidelijk aftekende.
Evenhuis beschrijft hoe tussen de nieuwe kerk te Amsterdam en het voormalige stadhuis de Mozes en Aaronstraat ligt. Mozes symboliseerde het burgerlijk gezag, zetelende in het stadhuis en Aaron het kerkelijke, zetelende in de Nieuwe kerk. Hij zegt: „Ze woonden dicht bij elkaar en konden elkaar gemakkelijk bereiken. En dat was nodig, gewoonlijk wekelijks en soms dagelijks. Hoe vaak zullen in de loop der jaren de afgevaardigden van de kerkeraad de straat zijn overgestoken, nu eens omdat hun was opgedragen de heren burgemeesters over iets aan te spreken, dan weer omdat ze op het stadhuis ontboden waren. Ook heel wat keren zijn de burgemeesters vanuit het torentje de straat gepasseerd op hun weg naar het consistorie." Deze passage tekent duidelijk hoe er raakvlakken waren tussen Mozes en Aaron, tussen de burgerlijke en kerkelijke instanties.
In het Amsterdam van de 16e en 17e eeuw werd iets zichtbaar van de reformatorische visie op de verhouding van kerk en staat, namelijk in hun taak onderscheiden maar overigens niet gescheiden. Kerk en staat waren met diverse banden aan elkaar verbonden. De ordening van de samenleving voltrok zich rondom de twee brandpunten kerk en staat (van Ruler). Het was zelfs zo dat de wording van de staat zijn oorsprong vond in de belijdenis van de kerk hier te lande. Evenhuis haalt in dit opzicht Haitjema aan die zegt: „Op een wijze die nauwelijks door de theocratische kerkstaat van Geneve kan worden geëvenaard is de gereformeerde kerk te onzent in de zeventiende eeuw het middelpunt en de kern van het verenigd Nederland geweest. Het was hier niet zo dat het nieuwe staatsverband de Gereformeerde kerk in zich opnam; zelfs niet dat het er zich min of meer innig mee verenigde door de kerkelijke belijdenis ook als richtsnoer voor de staat te aanvaarden. De nieuwe statenbond der verenigde gewesten is hier geboren uit de 'belijdenis der Gereformeerde kerk in zulk een zin, dat hier het gereformeerd geloof en de handhaving ervan terecht de ziel van de staat mogen heten.”
In dit licht bezien kan het dan ook geen verwondering wekken dat op de munt van die dagen de Nederlandse maagd stond afgebeeld met de ene hand op de Heilige Schrift en in de andere hand de speer en de vrijheidshoed, terwijl het opschrift luidde: steunende op de bijbel verdedigen wij de vrijheid. Kennelijk was het besef aanwezig dat echte vrijheid alleen gebaseerd kon zijn op de erkenning van het Woord Gods als norm voor de samenleving.
Artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis kreeg in die tijd gestalte. De overheid beschermde de ongedeelde gereformeerde kerk, en de kerk begeleidde de overheid in voorbede, voorlichting, gesprek of kritiek. Maar angstvallig waakte de kerk ervoor zich te gaan bemoeien met politieke zaken zonder meer. De kerk trok de Bijbelse lijnen voor het leven van individu en gemeenschap maar de praktische uitwerking was een zaak voor de overheid.
Eén en ander wil echter niet zeggen dat de situatie in de verhouding van kerk en staat altijd ideaal was. Evenhuis schrijft dat de eigenlijke gereformeerd-theocratische periode geduurd heeft van 1578 tot 1622. Tot 1622 was er te Amsterdam een broederlijke verhouding tussen „Mozes en Aaron" — in 1618 waren alle burgemeesters van Amsterdam zelfs onverdacht gereformeerd —, maar daarna is de situatie bepaald minder rooskleurig geweest. Dit is overigens niet zo verwonderlijk. Immers waar kerk en staat gezien worden in onderlinge verbondenheid dreigt steeds het gevaar dat de één gaat heersen over de ander of de ander over de één. "En de geschiedenis hier te lande laat dan ook zien hoe uiterst gevoelig en hachelijk de situatie in dit opzicht is geweest. Soms trachtte de overheid aan de kerk een kerkorde op te dringen waardoor zij totaal van de staat afhankelijk zou zijn geworden. Maar aan de gereformeerde kerk hier te lande komt de eer toe dat zij zich niet onder staatsoverheersing heeft willen plaatsen. Na 1622 heeft de stedelijke overheid van Amsterdam aanmerkelijk minder de hand gehouden aan het alléén beschermen van de Gereformeerde religie. Hoewel artikel 36 van de N.G.B., met de zinsnede dat de overheid valse godsdienst en afgoderij te weren had, door de overheid formeel werd onderschreven, in de praktijk werd de soep toch minder heet gegeten dan zij werd opgediend, hetgeen tot uitdrukking kwam in het stilzwijgend toelaten van de godsdienstoefeningen der Remonstranten.
Wel moet daaraan worden toegevoegd dat de overheid — althans de Amsterdamse — toen voor een groot deel de gereformeerde signatuur verloren had.
Langzamerhand werd de situatie dan ook zo dat er een scherpe strijd ontstond tussen kerk en overheid. De kerk plaatste zich kritisch tegenover de overheid omdat deze de Remonstranten in bescherming nam of althans tolereerde. Bovendien liet het volk zich niet onbetuigd. Er kwam b.v.een volkspetitionnement waarin stopzetting van de Arminiaanse vergaderingen werd geëist. Na 1622 is er dus in Amsterdam wel één en ander veranderd. Evenhuis geeft van de toestanden in het Amsterdam van die tijd een beschrijving die duidelijk laat zien dat Amsterdam ook in die tijd een onrustige stad was, al was de oorzaak van de onrust wel een heel andere dan wat aan de onlusten van de laatste jaren ten grondslag ligt. Tekenend voor de uiteindelijke situatie was ook dat Jan Willemsz Bogaert de stad Amsterdam zag worden van een vluchthaven der vervolgden en een voedstervrouw der ware religie tot een Babel vol verwarring, een drekwagen van ongebonden sekten, een twistappel vol onrust en der papen herberg. Inmiddels ageerden predikanten als Smout, Plancius, Cloppenburg en Trigland heftig tegen de overheid en omgekeerd ging de overheid door middel van commissarissen-politiek kerkeraadsvergaderingen bijwonen om zo kerkelijke beslissingen te controleren of te voorkomen, zodat de kerkeraad onder het juk van de overheid kwam, hetgeen wel een andere figuur is als het aanwezig zijn van de overheid hij de Nationale Synode van Dordrecht (1618), wat een bewijs was van de aanvankelijk juiste verhouding van Mozes en Aaron, van kerk en staat.
Theocratisch besef.
Zonder uit het oog te verliezen dat de situatie in ons land in de periode van de 16e en 17e eeuw dus lang niet altijd ideaal is geweest, één ding moge duidelijk zijn en wel dat de wordingsperiode van onze natie gekenmerkt is door een nauwe band tussen kerk en staat. Deze band — zeg de band der gereformeerde religie — moge dan somtijds onder flinke spanning hebben gestaan, het besef was aanwezig dat het welzijn van onze samenleving alleen gediend was wanneer de normen van het Woord Gods tot gelding werden gebracht. En toen het getij in staatkundig opzicht al aan het keren was had de kerk toch de aandrift om de overheid haar roeping voor te houden, en tevens om haar eigen onafhankelijke positie te beklemtonen.
Uitenbogaert zag het zo: „De leraren onderwijzen Gods Woord, bedienen de sacramenten, voeren de christelijke tucht in de kerk en onderrichten de overheid uit Gods Woord omtrent de behoorlijke orde die nodig is tot voortplanting der religie. De overheden weren de valse religie en beschermen de ware met hun hoog gezag, de goede orde instellende en handhavende. De dienaren doen hun taak als wachters over het huis des Heeren en als herders van de kudde van Christus, de overheid als voedstervrouw der kerk.”
Dit theocratisch besef kreeg ook praktische gestalte in taken die de kerk op zich nam. Allereerst had de voorbede voor de overheid een plaats in de eredienst, in overeenstemming met het vermaan van Paulus dat gedaan moeten worden smekingen en gebeden voor allen die in hoogheid zijn (1 Tim. 2:5). Vooral in de uitgeschreven biddagen werd de voorbede geïntensiveerd, met name in situaties van oorlog of bijzondere noden, of ook rondom verkiezingen. Maar bovendien verrichtte de kerk haar profetische taak wanneer zij meende dat de overheid wegen bewandelde die de kritiek van het Woord Gods niet konden doorstaan. "Er was vanuit de kerk het meeworstelen om het christelijk gelaat van de samenleving.
Ongetwijfeld zijn er ook vele ontsporingen geweest, maar door alle ontsporingen heen was er toch iets zichtbaar van een christelijke staat, waarom we mogen zeggen dat Nederland op grond van haar geschiedenis een christelijke natie is.
Dr. de Vrijer zegt het typerend: „Totdat het hart van mijn voorvaderen voor mij openging en hun aanbidden van Gods soevereiniteit mijn centrum werd. Toen viel de kleine barst op het schilderwerk die ik door een vergrootglas ontdekte, weer weg en zag ik het stuk zelf met kleur, diepte en heerlijkheid.”
En Evenhuis haalt Mönnich aan als deze zegt: „het Calvinisme wist in Israël het voorbeeld te hebben van het volk Gods, en dat was een trekkersvolk, op weg naar de toekomst des Heeren. Dat is de achtergrond van de theocratische gedachten van deze tak der Reformatie, die het mensenbestaan in de wereld opnieuw heeft gelegitimeerd van de toekomst uit. Het is wellicht de grootste gave die de Hervorming aan de mens kon schenken.”
Het zou dan ook bepaald hachelijk zijn als deze periode uit onze geschiedenis zou wegzakken uit ons nationaal bewustzijn. Zeker nu een Proeve van de nieuwe grondwet ter discussie staat, waarin bepaalde banden met dit verleden bewust zijn doorgesneden.
Huizen J. van der Graaf
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's