J. CALVIJN (1509-1564
„Man van de Bijbel”.
„Man van de Bijbel”.
Op 26-jarige leeftijd schreef Calvijn het werk, waarmee hij zijn gehele leven bezig zou blijven: de Institutie, Onderwijzing in de christelijke religie. In 1536 verscheen het boek — Calvijn spreekt van een boekje — van 520 bladzijden, in zakformaat. De ene editie na de andere kwam uit; niet zozeer uitgebouwd, als wel uitgegroeid is het tenslotte tot het grote werk, dat de kroon op het geheel betekende (1559). Calvijn was dankbaar, dat het werk af was; hij heeft zichzelf niet gespaard. Toen hij gevoelde, dat zijn krachten minder werden en zijn lichaam zwakker werd, heeft hij zich gehaast om het boek af te maken en het aan de Kerk na zijn dood achter te laten. Zijn voornemen was nooit anders' geweest dan door het verkondigen en verdedigen der onvervalste leer der godzaligheid de Kerk Gods behulpzaam te zijn.
In de Institutie komt uit, dat Calvijn niet anders wilde zijn dan dienaar des Woords. Om dat Woord ging het hem altijd weer. Het is zijn voortdurende worsteling om de gemeente bij dat Woord te bewaren en haar tot het Woord terug te roepen. Hij schreef dit grote werk om degenen, die zich toeleggen op de studie van de heilige Godgeleerdheid tot het lezen van Gods Woord zo voor te bereiden, dat zij daartoe een gemakkelijke toegang hadden.
Met diepe eerbied schrijft Calvijn altijd over de Schrift. Wij moeten beginnen bij de hemelse leer en niemand kan ook zelfs maar de minste smaak van de rechte en gezonde leer verkrijgen dan wie een leerling is van de H. Schrift, Inst. I. 6, 2. Aan de Schrift is dezelfde eerbied verschuldigd, die wij aan God toebrengen, omdat zij van Hem alleen is voortgekomen en niets menselijks bijgemengd heeft, (op 2 Tim. 3 : 16v).
De Schrift is de sleutel waardoor het Koninkrijk Gods ons opengaat; zij is de lamp, die licht verspreidt in de duisternis van het leven; zij is de school van heel de wijsheid, die alle meiiselijk begrip te boven gaat; zij is de spiegel waardoor wij het aangezicht Gods aanschouwen.
De mens Calvijn.
Wie veel aan Calvijn te danken heeft en nog tot hem als een leermeester opziet loopt het gevaar Calvijn als een heilige te beschouwen; dan worden zijn gebreken licht geacht of verzwegen. Objectief staan wij tegenover een mens nooit of nauwelijks. Wij zullen als het over Calvijn gaat naar de genade Gods in zijn leven moeten zoeken, om zo de Here in Calvijn te verheerlijken.
Calvijn is een groot man geweest, die een diep spoor in de kerkgeschiedenis heeft nalaten. Men heeft hem verafgood en ook verfoeid; tijdens zijn leven en daarna. Clement Marot noemde Calvijn de christelijkste mens van zijn tijd. Anderen vonden hem één van de meest onsympathieke genieën. Ook vandaag de dag is het oordeel over Calvijn nog zeer verschillend, zowel in r.k. als in protestantse kringen. Het is nog niet zolang geleden, dat van protestantse zijde over Calvijn geschreven werd als een sectariër en 'n despoot. Er zijn heel wat getuigenissen, die van nog groter wanbegrip en van verachting van Calvijn spreken. In het vierde deel van het grote, prachtig uitgevoerde, moderne werk Histoire de l'Eglise de Christ noemt Daniel Rops Calvijn het volmaakte type van een fanaticus, autoritair in zijn optreden, iemand, die altijd tegenover zijn tegenstanders overtuigd is van zijn gelijk, een dictator, die niet of weinig de mensen in hun misère en in hun zwakheid liefhad.
Ik heb altijd de indruk, dat wie zo oordeelt Calvijn niet of maar weinig gelezen heeft, hem in elk geval niet begrepen heeft in zijn machtige worsteling voor de ere Gods. Calvijn was niet een koude dogmaticus; hij vocht niet voor een intellectualistisch systeem. Hij heeft zichzelf niet gezocht; hij is niet bedacht geweest op eigen eer. Hij heeft zich niet kunnen onttrekken, als men hem zocht. Hij is naar voren geschoven en naar voren geduwd, terwijl hij op de achtergrond had willen blijven en zich in alle stilte had willen wijden aan zijn studie.
Over Calvijns bekering ligt iets van de sluier van het geheim. In het voorbericht op de verklaring van de Psalmen vertelt hij iets van Gods wonderlijke leidingen in zijn leven. Hij was zo hardnekkig overgegeven aan de bijgelovigheden van het pausdom, dat het wel uiterst moeilijk was hem uit zulk een diepe modderkuil te trekken, maar door een plotselinge bekering bracht God zijn hart tot gedweeheid (leerzaamheid, docilitas). Hij begon te zoeken naar een verborgen plek ver van de mensen, maar al de schuilplaatsen werden voor hem als openbare scholen. „Kortom, terwijl ik de wens had om in stilte te leven zonder bekend te zijn, heeft God mij zo geleid en langs omwegen gevoerd, dat Hij mij, waar ter plaatse ook, nooit enige rust heeft gelaten, tot Hij mij, tegen mijn natuur, in het daglicht heeft gebracht en, zoals men zegt, mij in het spel betrokken heeft". In de open brief aan Kardinaal Sadolet vertelt Calvijn van een man voor Gods rechterstoel: — Ik dan, die terecht uiterst verbaasd was en ontzet vanwege de ellende, waarin ik gevallen was en meer nog door het bewustzijn, dat de eeuwige dood mij nabij was, ik heb niets meer noodzakelijk geacht dan na met wenen en zuchten mij n voorgaand leden veroordeeld te hebben mij over te geven en mij in uw leven terug te trekken. Hier geeft Calvijn een blik in de eigen geestelijke worsteling voor Gods aangezicht. Door God geleid zal het hem voortaan om Gods zaak gaan, zoals hij eens aan de gemeente van Valence schreef: God moet winnen (Il faut que Dieu gagne). Door God beteugeld en onderworpen wordt Calvijn zelf onbedwingbaar. (Dompté, il devient o indomptable. - Doumergue). Bij Calvijn zal voortaan leven het bewustzijn van een heilige roeping: hij weet van een God die in zijn leven ingreep.
Calvijn wilde niet naar Geneve; wilde naar Straatsburg, studeren en schrijven. Maar daar kwam Farel, de felle Farel, op zijn weg — een keten van menselijke toevalligheden naar menselijk oordeel. Deze bezweert de schuchtere man: En ik, in de naam van de almachtige God verklaar uw studiën te zijn 'n voorwendsel; indien gij weigert u met ons aan dit werk des Heren te geven. God zal u vervloeken, want gij zoekt lazelf en niet Christus. Het was voor Calvijn als had door een schrikwekkende bezwering God uit den hoge zijn hand naar Calvijn uitgestrekt om hem vast te houden. Zo ging Calvijn naar Geneve, overwonnen door God zelf.
Het was later precies hetzelfde. In 1538 is Calvijn uit Geneve verbannen. Als een paar jaar later een beroep op hem gedaan wordt om terug te keren, dan gevoelt hij er niets voor. Liever honderd andere doden dan zulk een kruis! Maar: Hoe meer mijn geest voor deze taak terugschrikt, des te meer ben ik mijzelf verdacht, zo schrijft hij aan Farel. Zijn geest neigt niet vrijwillig om terug te keren, maar hij geeft zich gevangen en gebonden in de gehoorzaamheid aan God. En zo komt hij terug in Geneve.
Calvijn is verteerd in de dienst des Heren. Jarenlang heeft hij de gemeente van Geneve gediend met volle toewijding. Zijn werkdagen waren lang en rusturen weinige. Hij was niet alleen leraar voor Geneve, maar een vraagbaak en raadsman voor velen. Hij mocht als Paulus wel zeggen: Dagelijks overvalt mij de zorg voor de gemeenten. Om Calvijn maakten velen de lange reis naar Geneve en onuitwisbaar was het beeld, dat zij van de vrome en geleerde man met zich meenamen.
Maar was het misschien zo, dat Calvijn wel veel bewonderaars had, maar toch eigenlijk weinig vrienden? Het zou ons niet verwonderen, als wij ons in herinnering brengen, dat hij zulk een stille, gesloten, timide, teruggetrokken figuur was, die zich niet gemakkelijk gaf. Toch is dit beslist niet het geval. Hoe heeft Calvijn meegeleefd met wie in nood en droefheid waren! Aangrijpend is zijn brief aan de Richebourg, wiens zoon door de pest werd weggerukt, tegelijk met zijn leermeester Claude Féray: „Toen ik het bericht van de dood van magister Claude en van uw zoon ontving was ik zo verschrikt en bedrukt in mijn gemoed, dat ik niet anders kon dan wenen. — Het bedroefde mij een zo goede trouwe vriend te hebben verloren, want Claude was een man, met wie ik op zulk een vertrouwelijke voet stond, dat men onmogelijk twee mensen zal vinden, die beter samen stemden als wij. — Maar mij greep ook droefheid en smart aan, dat een knaap als uw zoon, waarvan wij zoveel verwachting hadden ons ontnomen, ontrukt werd, als hij juist kwam tot de bloei van zijn jeugd. Want ik heb hem lief als een zoon en daarvoor eerde hij mij als een tweede vader. — De Here heeft uw zoon tot zich teruggenomen die Hij u gegeven en als ter bewaring aan uw handen had toevertrouwd. Daar vallen lege, dwaze klachten die men hoort uit de mond van dwaze lieden weg: o blinde dood; vreselijk ongeluk, gruwzaam lot. — Hij is wijzer dan ons gebrekkig verstand verstaat. — Geloof niet, dat gij hém verloren hebt, die gij in de zalige opstanding in het koninkrijk Gods weer terug zult ontvangen”.
Hoe heeft Calvijn meegeleefd met de vervolgden om de wille van hun geloof. Ik denk aan de brief aan de gevangenen in Lyon (1552); vijf Franse studenten die in Lausanne theologie hadden gestudeerd werden op hun thuisreis in Lyon gearresteerd. „Er is meer nodig dan mensenhulp om ons te laten overwinnen van zulke sterke vijanden als duivel, dood en wereld zijn; maar de vastheid, die in Jezus Christus is is daartegen voldoende en tegen alles, wat ons zou kunnen doen wankelen, als wij niet in Hem gegrond waren. Daar gij nu weet, in wie gij geloofd hebt, zo toont dan, welke eerbied Hij verdient. Wij strijden voor u in gebed. —”
Het is onmogelijk in te gaan op andere correspondentie, ik denk aan die met Farel, in welke brieven Calvijn meerdere keren zijn hart uitstort voor zijn vriend, die hij ook met christelijke vrijmoedigheid vermaant, als hij dat nodig vindt, b.v. als Calvijn Farel waarschuwt voor te lange preken, waarover hij klachten vernomen heeft. In lief en leed leefde hij met Viret mede en telkens weer worden wij getroffen door het diep-menselijke in Calvijn en zijn innige vroomheid. „Overstelpt door veel ellende, laat ons toch altijd blijde zijn". Calvijn was niet zuur en bitter. „Als wij overwegen, wat wij in Christus ontvangen hebben, dan zal er geen bitterheid van droefheid, hoe groot die ook moge zijn, gevonden worden, die niet verzacht en overwonnen wordt door de geestelijke vreugde. Want als deze vreugde niet in ons regeert, dan is het koninkrijk Gods niet in ons, of beter gezegd, dan staan wij er buiten." Calvijn was een mens en reeds boven bleek uit zijn brieven, hoe hij mee weende met de wenenden. Hij kende droefheid over eigen verlies; als zijn vrouw gestorven is, schrijft hij aan Farel: „Ik tracht zoveel mogelijk niet geheel door mijn verdriet te worden neergeslagen. Ik verkrop het”.
Calvijn veracht de vreugden van het gewone leven niet. Bij Am. 6 : 4v tekent hij aan: de profeet verwijt niet het wijndrinken noch het slapen op ivoren bedden, maar dat men zulks doet zonder enige bekommernis of smart om de nood hunner broeders.
Hij heeft het evangelie voorgeleefd aan zijn gemeente. Hij kende zichzelf; dat blijkt ook bij zijn afscheid van de predikanten van Geneve: Ik heb veel fouten gehad, die gij hebt moeten verdragen — mijn fouten hebben mij altijd mishaagd. Aan de raad verklaarde hij: gij hebt geduld gehad met mijn heftigheid, die soms in uitersten verviel.
Zijn gehele leven draagt, het stempel van nederigheid en ootmoed. In het aangrijpend getuigenis in de brief aan Koning Frans I, die in alle edities van de Institutie onveranderd is opgenomen, roemt hij niet in eigen kracht en hoogheid; integendeel: Wij zijn maar arme en verachte mensjes, ellendige zondaren voor God — zodat er niets overblijft waarop wij bij God mogen roemen dan alleen zijn barmhartigheid waardoor wij zonder enige verdienste onzerzijds tot de hoop op de eeuwige zaligheid zijn aangenomen. — Maar onze leer moet hoogverheven staan boven alle roem der wereld en onoverwonnen boven alle macht, want zij is niet van ons, maar van de levende God en van zijn Gezalfde, wie de Vader tot een koning gesteld heeft, opdat Hij van zee tot zee regeren zou en van de rivieren tot aan de einden der aarde.
Calvijn kende zichzelf; meer dan eens klaagt hij over de zwakheden van eigen karakter, b.v. ergens in een brief aan Bucer over zijn ongeduld, in welk verband hij schrijft over zijn ondeugden, die vele zijn. Als er één ding is, dat Calvijn in zijn prediking onderstreept, dan is het wel de deugd van de nederigheid. Het vergeten van God prikkelt de hoogmoed, waardoor wij aan onszelf toeschrijven, wat uit de zegenende hand des Heren ons toekomt. Als er iets goeds in ons is, dan is het alleen door de genade Gods. Niets brengt ons verder tot nederigheid en bescheidenheid als de kennis van de genade Gods. (Deut. 8 : 17, Luc. 14 : 11). Zoals eigenwaan de ergste pest is om de mens te verderven, zo is de enige haven des heils niet wijs te zijn in zichzelf, niets in zichzelf te willen, maar de Heere na te volgen. Het is de nederigheid, die ons verheft (Matth. 18 : 4). Waar de geest Gods niet heerst, daar is geen nederigheid. De grootste eer in de Kerk is niet heersen, maar dienen (geen magisterium, maar ministerium) Joh. 3 : 30. Het is niet eenvoudig nederigheid te beoefenen tegenover de naaste, maar wij moeten tegen onze natuur strijden (Filip. 2:3). Wie werkelijk nederig is, is daarmee tevreden, dat hij Christus toebehoort, en hij vraagt niets anders, dan dat Christus alleen verheerlijkt en verhoogd wordt.
Over deze nederigheid schrijft Calvijn niet alleen; hij heeft deze deugd aan zijn gemeente voorgeleefd.
Calvijn heeft geleefd naar wat hijzelf van een christelijk leven schrijft (Institutie III-6, 4), waar hij nadruk legt op de beleving en de beoefening van de godsvrucht: De leer is niet maar een zaak van woorden (van de tong), maar van leven; want zij wordt niet door het verstand gevat of de memorie, zoals andere wetenschappen, maar zij wordt slechts dan ontvangen wanneer zij de gehele ziel in beslag neemt en haar zetel vindt in de binnenste aandoeningen des harten. De leer moet ons hart doordringen en zich in onze handel en wandel betonen, opdat zij in ons niet onvruchtbaar zij. Laat ons altijd hierin bezig zijn, dat wij gedurig in de weg des Heren enige voortgang maken en niet wanhopig worden vanwege de geringheid van voortgang.
Ook op Calvijn mogen wij toepassen wat van de geloofsgetuigen in de brief aan de Hebreeën geschreven staat: Volgt hun geloof na, ziende op de uitkomst van hun wandel. Ook vandaag predikt Calvijn nog door leven en door eer.
Utrecht H. Bout.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's